AAN MIJ DE WRAAK

P1030737

 

Een man en een vrouw.

Een sterke vent trekt hun paarden door de rivier, door het dal, door woestenij, lava. Van het Oosten naar het Westen.

(De nacht valt. Een uitgeputte slavin. Van fluweel de donkere rozen op haar donkere buik. Niet langer dromen van bloed en pijn.)

Weken, maanden voordien viel hij neer in de schaduw van een magere vrouw. Ik heb genoeg geleden, zei ze. Neem me, neem me met je mee.

Op de linkeroever, niet ver van het vee, werden zij bruid en bruidegom, de sterren vlak bij hun ogen. De volle maan vlak bij hun mond.

(Daarop moeten zij vluchten. De geschiedenis in.)

Tijd verloopt.

Als zij zich met zijn haren, met zijn geslacht heeft getooid en ingestreken met zijn bloed en ingestreken met zijn faeces valt zij de vijandige stad binnen, waar hij door allen werd geminacht.

Ik kom voor mijn kroon, zegt ze. Ik kom voor zijn kroon, zegt ze. Met mijn schadeclaims brand ik jullie stad af. Jullie hebben nog een uur om van elkaar af te zien. Jullie hebben nog een uur om elkaar te doden.

Daarna heers ik over jullie ruïnes tot er geen einde meer is, onzichtbaar de maan en de sterren.

Brussel, 2010-2016

 

THE MAN WHO SHOT LIBERTY VALANCE

Martin Pulaski, 1993

‘The Man Who Shot Liberty Valance’ is een van de hoogtepunten in het oeuvre van John Ford. De film behandelt de invoering van law and order in het wilde Westen. Je ziet hoe de open range, waar de wet van de sterkste heerst, ingebed wordt in de grote democratische republiek, waar het volk het voor het zeggen heeft en niet uitsluitend machtige, prominente mannen over alles beslissen. Of met andere woorden, hoe dat ruwe land onderdeel wordt van een American Dream die nooit zal worden verwezenlijkt: de Staat waar iedereen gelijk is en rechtvaardigheid heerst.

‘The Man Who Shot Liberty Valence’ is evenwel veel meer dan dat. Achter en onder de wetboeken en het prille democratische recht blijft het geweld zijn gang gaan. De rechtsorde is alleen maar mogelijk indien er naamloze revolverhelden bestaan die er niet voor terugschrikken ‘slechte mensen’ zoals Liberty Valence uit te roeien. De ware held van de film is niet Ransom Stoddard (James Stewart) maar Tom Daniphon (John Wayne), de man die Liberty Valance – vanuit een donkere hoek – over Stoddards schouder neerschiet.

‘The Man Who Shot Liberty Valance’ is eveneens een meditatie over legende en waarheid. De meeste mensen geven de voorkeur aan een verhaal, een mythe of een legende, ten koste van wat waar is. Ransom Stoddard wint het respect van het grote publiek door iets wat hij in werkelijkheid niet heeft gedaan. De western legt bloot hoe een legende ontstaat. Ook in onze tijd liggen weinigen wakker van de waarheid, of van versies van de waarheid. Velen verkiezen de verhalen die de media hun elke dag opdringen.

EENZAAMHEID (VOGELVLUCHT)

EENZAAMHEID.jpg
François Brouns, Neerharen, 1967.

Wat volgt kan op een autobiografische tekst lijken. Maar ook autobiografie is fictie, verzinsel. Iedereen verzint zijn eigen leven. En verzint de levens van anderen. Pascal Mercier heeft dat thema in zijn uitstekende roman ‘Perlmanns Zwijgen’ uitgewerkt.

Om eerlijk te zijn*: ik kan nog altijd niet goed alleen zijn. Ook al maak ik soms het wat sofistische onderscheid tussen (positieve) eenzaamheid en (negatief) alleenzijn, het is in beide gevallen een beproeving. Aan eenzaamheid wennen is een leerproces dat al in je prille kinderjaren een aanvang neemt.

Mijn ouders waren schippers op de binnenvaart, wat met zich meebracht dat ik het als kind vaak op mijn eentje moest zien te redden. Ik had liefhebbende ouders, mijn moeder wat warmer dan mijn vader, een broer door leerplicht en internaatsleven vaak afwezig. Zeker in de zomer vond ik het prettig om alleen te spelen, Cowboy of Indiaan, bankier, croupier, balletdanser. Mijn ouders namen me vaak mee naar de cinema. Ik zag het liefst westerns, mijn broer en mijn vader hadden een voorkeur voor oorlogsfilms. Soms gingen mijn moeder en ik naar een western, mijn vader en broer naar een oorlogsfilm. Uit westerns heb ik geleerd wat eer is, moed, plichtsbesef, en wellicht is mijn liefde voor landschappen – door god en mens verlaten – er ook uit voortgevloeid. De volgende dagen speelde ik de scènes – vooral met Alan Ladd, Burt Lancaster, Gregory Peck en Gary Cooper – dan na. Hoewel ik Indianen wel fascinerende wezens vond schoot ik ze soms toch een kogel door het hoofd.

Zoals elke matroos in elke grote haven een lief heeft had ik in elk dorp waar we aanmeerden een vriend of een vriendinnetje. Of ik zocht het gezelschap van andere schipperskinderen. Zulke vriendschappen bestonden vooral uit afscheid nemen. Alleen in Neerharen, het geboortedorp van mijn vader, had ik langdurigere vriendschappen, eerst met meisjes, Henriette, Mathilde, Marie-Louise en Denise, later met jongens, Valère, Jean-Pierre en Martin. Ik was zelden alleen. En als ik dan toch een keer geen gezelschap vond, las ik boeken. Als je een boek leest spreekt de schrijver je aan, er ontstaat een dialoog  – voor de zwaarte van de eenzaamheid is er weinig ruimte als je leest.

Op mijn achtste ging ik naar school, vanwege het beroep van mijn ouders een kostschool. Van mijn eerste schooljaar in de donkere bossen van Rekem tot mijn negentiende in het provinciale stadje Tongeren ben ik geen ogenblik alleen geweest, tenzij ’s nachts, maar dan droomde ik van meisjes en avonturen in de jungle. Me Tarzan, you Jane. Later van kunst en poëzie. Vooral in de periode in Tongeren had ik vrienden met wie ik veel van mijn gedachten en verzuchtingen kon delen.

Op mijn negentiende verhuisde ik naar Brussel om er eerst film en daarna filosofie te gaan studeren. Van meet af aan was mijn kamer een ontmoetingsplaats voor een aantal vrienden en kameraden. Vegetariërs, bohemiens, dichters, nietsnutten, gekken, en na enkele maanden ook een meisje. In navolging van John en Yoko traden we in het huwelijk, en we kregen een zoon. Elke avond was er visite van andere studenten, dichters, muzikanten, jonge kunstenaars. Na de mislukking van het eerste huwelijk ging ik meteen met een andere vrouw samenwonen, mijn levensgezellin. Ik wilde geen dag alleen zijn met mijn verdriet, mijn schuldgevoelens, met het  idee zo erg mislukt te zijn in de liefde en het vaderschap.

In 1977 leek ik al een heel leven achter de rug te hebben. Ik was zevenentwintig, verhuisde naar Antwerpen, verzeilde er met mijn vriendin in de wereld van punk, anarchie en avant-gardekunst. Ik wijdde me voltijds aan het schrijven. ’s Avonds waren er de kroegen en nachtclubs. Altijd vrienden, zielsverwanten om me heen. Muziek, dansen, alle mogelijke vormen van extase. Tot ik uitgeput was, leeg geschreven en arm als de winter.

In 1991, omstreeks zwarte zondag, keerde ik naar Brussel terug om er carrière te maken op een departement van een ministerie. Aanvankelijk viel die loopbaan mee. Ik was niet de enige ambtenaar die kritisch ingesteld was en geïnteresseerd in andere dingen dan vergaderen en dossiers, stelde ik vast. Inmiddels hadden mijn vrienden Jos, Willy, Paul D. en Renée S. zelfmoord gepleegd, wellicht omdat ze de eenzaamheid niet aankonden na mislukte relaties. Echte vriendschap zou mij niet meer ten deel vallen, dacht ik. Maar desondanks was ik ook toen zelden alleen. Er werd veel samengewerkt, er waren studiereizen met kleine groepjes jongeren naar het buitenland, en er waren lunches, feesten en recepties.

Na een lang aanslepend conflict, dat zich misschien voornamelijk in mijn hoofd afspeelde, gaf ik mijn baan op. Eindelijk alleen. Ik ging op reis, naar Berlijn, naar Andalusië. Tijdens een concert van Mercury Rev in het Koninklijk Circus werd ik opeens zwaar ziek, vocht daarna drie maanden lang tegen de dood. De vrienden die me kwamen bezoeken herkende ik niet. In mijn hallucinaties had ik wrede vijanden maar ook mensen die me dierbaar waren. Zo zat ik een keer in een vliegtuig met Stephen Stills en Neil Young. We zongen samen een lied: zelden ben ik gelukkiger geweest. De laatste maand in het ziekenhuis, augustus 2011, begon het echte genezingsproces. Nooit heeft de eenzaamheid zo zwaar op me gewogen als toen. Als je wacht duurt de tijd lang, hoewel hij zich alleen in je verbeelding afspeelt. Als je wacht heb je alle tijd van de wereld om aan de tijd te denken. Elke seconde duurt.

Nu ben ik eindelijk thuis, op werkdagen overdag bijna altijd alleen. Ziekte, pijn en literatuur hebben mij met de eenzaamheid verzoend. Maar liever ben ik toch bij de weinige vrienden die ik heb. Want als ik alleen ben kan ik niet lachen. Slechts het lachen kan me met mezelf verzoenen.

Ω

*Zo eerlijk mogelijk zijn was mijn uitgangspunt toen ik aan het project ‘hoochiekoochie’ begon.

Ω

Oorspronkelijk gepubliceerd op 31-10-2012.

VLUCHT VIA HET WESTEN

Een sterke man trekt hun paarden door de rivier, door het dal, door woestenij, lava. Van het Zuiden naar het Noorden.

(De nacht valt. Een uitgeputte slavin. Van fluweel de donkere rozen: niet langer dromen van bloed en pijn.)

Weken, maanden voordien viel hij in de schaduw neer van een magere vrouw. Ik heb nu genoeg geleden, zei ze. Neem me, neem me met je mee.

Op de oever, niet ver van het vee, werden zij bruid en bruidegom, de sterren vlak bij hun ogen. De sterren vlak bij hun mond.

(Daarop moeten zij vluchten. De geschiedenis in.)

Als zij zich met zijn haren, met zijn geslacht heeft getooid en ingestreken met zijn bloed en ingestreken met zijn faeces valt zij de vijandige stad binnen, waar hij door allen werd geminacht.

Ik kom voor mijn kroon, zegt ze. Ik kom voor zijn kroon, zegt ze. Met mijn schadeclaims brand ik jullie stad af.  Jullie hebben nog een uur om van elkaar af te zien. Jullie hebben nog een uur om elkaar te doden.

Daarna heers ik over jullie ruïnes tot er geen einde meer is, onzichtbaar de maan en de sterren.

 

MY KINGDOM FOR A HORSE

paard

Gisteravond zat ik naar ‘Marie-Antoinette’ van Sofia Coppola te kijken, een veel minder geslaagde film dan haar ‘Lost In Translation’. Maar toch loont hij de moeite omdat de kostuums, de kapsels en de taarten zo mooi en kleurrijk zijn. Er komen ook verbluffende koetsen in voor, en Kirsten Dunsts en paarden. Bij het zien van die paarden herinnerde ik mij de paarden van eergisteren in ‘Brokeback Mountain’ van Ang Lee, een sentimenteel liefdesdrama in pittoreske landschappen, en besefte ik opeens dat ik al honderden, duizenden, misschien wel miljoenen paarden heb gezien in mijn leven. Weinig paarden in de werkelijkheid, veel paarden in films.

Al van toen ik nog een kleine jongen was ben ik dol op westerns. Als mijn ouders mij en mijn broer meenamen naar de bioscoop kon ik echt een driftkop worden als ik mijn zin niet kreeg: in de krant had ik gezien dat in de Astra of de Kinox ‘Geronimo’ of ‘Shane’ (met mijn jeugdheld Alan Ladd) op het programma stond, en niets of niemand kon me tegenhouden, die film moest ik zien. Meer dan eens gebeurde het dat ons gezinnetje zich opsplitste in twee partijen: mijn vader en mijn broer – die zes jaar ouder is – kozen voor een oorlogsfilm en mijn moeder ging met mij naar een cowboyfilm, zoals wij dat noemden. In al die films kwamen grote aantallen paarden voor, wilde paarden, getemde paarden, uitgeputte paarden, paarden die doodgeschoten moesten worden. De Indianen reden meestal op ongezadelde paarden, bij de blanke helden was het zadel eer soort van fetisj. Een typische scène in een western is dat een held die pas aangekomen is in een vijandig stadje,  op de proef wordt gesteld door hem een wild paard te laten berijden. Hij moet tonen dat hij het paard kan temmen, en zo laten zien dat hij een echte man is. Als hij dat niet kan is hij waarschijnlijk een schurk.

Heel af en toe wordt het paard even belangrijk, even sterk van karakter, en veel mooier dan de held of de boef. Dan zien we het paard met ogen die de onze niet zijn, maar die van de camera die objectief lijkt te registreren hoe het paard zich in de wereld bevindt. Het paard krijgt als het ware een stem en een bestemming, ook al spreekt het niet, want dat zou belachelijk zijn. (Over de stem heb ik het eerder al gehad maar ik kom er de volgende dagen zeker nog op terug.) De bestemming van het paard, denken we dan, is niet de slaaf te zijn van de mens, niet voor een kar gespannen te worden, maar vrij rond te draven en galopperen in ongeschonden natuur. In de zeer miskende film ‘The Shooting’ van Monte Hellman zien we dergelijke paarden. Een ander voorbeeld is ‘Vlammende paarden’ van Sergej Paradjanov.

paard3

Als kleine jongen trokken paarden mij aan, maar ik was er tegelijk ook bang voor. Ooit had een paard mijn hond verwond, zo erg dat ik vreesde voor zijn dood. Zo wist ik dat paarden gevaarlijk kunnen zijn. Toch ging ik de paarden in de weiden aan het kanaal in Neerharen vaak klontjes suiker geven. En ook nu nog, als ik op reis ben, zie ik soms paarden langs de weg en hoop ik dat ze op me toe komen, mij als het ware komen begroeten en verwelkomen in hun wereld. En meestal gebeurt dat ook, want paarden kennen de waarde van genade.

Er zijn ook veel schitterende songs gemaakt over paarden, maar dat is een ander verhaal voor een andere keer. Ik wil de paardenvleeseters niet met een al te groot schuldgevoel opzadelen.

OVER RIO BRAVO VAN HOWARD HAWKS

rio bravo 2

Inhoudelijk – en abstract beschouwd – is de film Rio Bravo van Howard Hawks een rechtse reactie tegen Fred Zinnemans High Noon, met Gary Cooper en Grace Kelly. Dat was inderdaad een vrij kritische film, die de Amerikaanse samenleving een aantal vragen voorhield. Zo maakte Zinneman van de held een man met problemen, en ‘erger’ nog: een twijfelaar. Het hoofdthema van Rio Bravo zou je de verlossing kunnen noemen. Een man vecht tegen zijn noodlot, tegen zijn slapheid, zijn aftakeling. Het is een ode aan morele moed, aan inzet en wilskracht. De held van weleer levert een moeilijke strijd met zijn demon, met name alcohol. Uiteraard weet iedereen dat de held – in dit geval Dean Martin, zanger van On An Evening In Roma – als overwinnaar uit die strijd, die eigenlijk een strijd met zichzelf is, tevoorschijn zal komen. Verlossing als zelfoverwinning.

Hawks toont de menselijke verhoudingen binnen een kleine gemeenschap in een geloofwaardige complexiteit, zonder evenwel het mythische element van de western uit het oog te verliezen.
Typisch voor Howard Hawks is de vrouw als sterke persoonlijkheid, gelijkwaardig aan de mannelijke held. Maar de western is uiteraard een mannenzaak; er waren nu eenmaal weinig vrouwen in het Westen. Het feit dat de heldin, uit realiteitszin, de codes van de mannengemeenschap aanvaardt, doet haar boven de typische held uitstijgen. Ook bij haar gaat het in zekere zin om een zelfoverwinning: ze moet met het verleden in het reine komen. Overigens schittert Angie Dickinson in Rio Bravo. De sheriff (John Wayne), de mannelijke held bij uitstek, staat lijnrecht tegenover Marshall Kane, het hoofdpersonage uit High Noon. Sheriff John T. Chance twijfelt geen seconde aan zijn opdracht, aan de waarden die hij moet verdedigen, aan de morele correctheid van zijn daden. Hij is en blijft wat hij altijd geweest is: de sheriff. Toch moet hij op zijn beurt zichzelf overtreffen, moet hij een bepaalde angst overwinnen, meer bepaald de angst voor de vrouw, die de beschaving, het rustige burgerleven, het anemische compromis belichaamt. John T. Chance moet een ‘andere wereld’ erkennen.

Net zoals in High Noon speelt ook in Rio Bravo de soundtrack van Dimitri Tiomkin een belangrijke rol. Opvallend is de sequens waarin Dean Martin, Ricky Nelson en Walter Brennan samen zingen (Ricky Nelson begeleidt op de gitaar): op dat moment ontstaat er een lotsverbondenheid, zelfs een soort van onsterfelijkheid, bezegeld door de ontroerde ‘vader’ John Wayne. Daartegenover staat de Mexicaanse muziek van de vijand, de muziek van de aardse vergankelijkheid, van het andere, van de dood.

 

AMERIKAANSE IKONEN

Sitting_Bull_and_Family_while_at_Fort_Randall_summer_or_fall_1881

Mijn zin om uitgebreid te schrijven over het Amerika van de geest is groot. Want eigenlijk ben ik daar opgegroeid: bijna voortdurend heb ik geleefd in een Amerika van de geest. Als kind was ik een pionier, een Amerikaan van de eerste generatie, die zijn grens bleef verleggen in de richting van het Westen, tot hij de Stille Oceaan bereikte. (Overigens is de Stille Oceaan helemaal niet stil, Jack Kerouac heeft zeer mooie pagina’s gewijd aan het geluid van die oceaan in Big Sur…). Als kleine jongen vocht ik samen met Davy Crockett tegen de onverbiddelijke natuur, tegen de vreemde machten van dat onpeilbare, moeilijk toegankelijke, immense land, en natuurlijk tegen de oorspronkelijke bewoners, de Indianen. Soms was ik zelf de Indiaan, op het jachtveld of in een reservaat: Crazy Horse, Sitting Bull, Geronimo, vooral Geronimo. En natuurlijk werd ik ook verliefd op Pocahontas, en op Grace Kelly in High Noon. Maar veel vaker was ik de onverschrokken blanke held: Kit Carson (in werkelijkheid een smeerlap, maar dat wist ik hoegenaamd niet), Buffalo Bill Cody, Wyatt Earp, Billy the Kid, Jesse James, enzovoort. Ik stelde mij deze helden en antihelden, deze sheriffs en outlaws, voor met de gezichten van Alan Ladd en Gary Cooper, met de lijzige stem en altijd wat verbaasde blik van James Stewart of met de onschuld van Gregory Peck. Nooit was ik – in mijn gedachten – een booswicht, bijvoorbeeld een veedief. Een psychopathische moordenaar als Billy the Kid was voor mij een held die de rijken beroofde en zijn buit onder de armen verdeelde, een ‘Robin Hood’. Heel uitzonderlijk was ik een Noordelijke soldaat. Ik hield echter niet zo van die uniformen. John Wayne kon me nauwelijks bekoren. Later, toen ik westerns beter begon te ‘begrijpen’, door bijna dagelijks naar het Filmmuseum te gaan en erover te lezen in Cahiers du Cinéma, werd the Duke voor mij een van de grootste acteurs, los van zijn politieke overtuiging natuurlijk. De beste western is zonder twijfel The Searchers van John Ford.

Het Amerika van de geest dus. En ik heb het nu alleen nog maar over de ‘cowboys’ en de ‘Indianen’ gehad, niet over al de rest, die immense cultuur die me nog dagelijks bezighoudt, en waar ook onze cultuur deel van uitmaakt. Zo beschouw ik Andy Warhol als een echte Europese kunstenaar en Paul Auster als een echte Europese auteur. Ik moet deze beschouwing nu beëindigen wegens de opkomende vermoeidheid. Het eeuwige gevecht, niet tegen de Indianen, maar tegen de ziekte. Ach ja, het verlangen Indiaan te worden…

Foto: Sitting Bull & familie

SCHETS VOOR EEN WESTERN

Skelet voor een verhaal gebaseerd op de westernmythologie.

Bluegrassmuziek, liedjes van Johnny Cash en Alexander Spence, maar ook The Streets Of Laredo in de versie van John Cale en Sweetheart van Suicide. Het gaat inderdaad om een verhaal waar muziek bijhoort.

Glinsterende wapens, colts, vlijmscherpe messen.

Het belangrijkste personage, Allen Farbman, is geobsedeerd door klassieke westerns (Shane, Man Of the West, High Noon, The Searchers). Hij citeert uit die films. Hij is er ook op gebaseerd, een combinatie van Alan Ladd, James Stewart, Gary Cooper en Warren Oates.

Belangrijkste kleur: rood.

Hij komt uit het niets, of veeleer uit het bijna-niets van de burgeroorlog, of een andere tragedie, en op het einde verdwijnt hij weer in dat zelfde bijna-niets, bijvoorbeeld de woestijn.

Strijd tussen goed en kwaad. Het kwaad zit in elke mens. Ook in Allen Farbman. Elke mens is een duivel, een gevallen engel, een hulpeloos schepsel, verdreven uit het paradijs. Het dier echter doet niemand kwaad. De hond, de koe en het paard als engelen, zoals in sommige werken van Marc Chagall.

Geen definitie van goed en kwaad; goed en kwaad lopen over in elkaar. De goede bestaat niet (zoals in El Topo van Alexandre Jodorowski, of Touch Of Evil van Orson Welles).

Al het bloed, al het bloed.

Montagetechniek. Combinatiemethode. Citaten. Met namen jongleren. Bluffen zoals de pokerspeler.

Het zwijgen: de dingen niet kunnen uitdrukken. Denk aan Clint Eastwood.

Evolutie van het verhaal: het gaat van praten naar fluisteren en eindigt met volstrekt zwijgen.

Geen happy end.

Afbeelding: High Noon, Fred Zinneman