CONVERSATIE OVER DRANK, DRUGS EN STILETTO’S

Martin Pulaski, Parijs 2015

[Nachten aan de Kant 44]

Alles is wat het lijkt; zo lijkt het althans. Of toch niet?

In een restaurant op wandelafstand van Hôtel de Lisbonne eten we couscous royal, enigszins exotisch en betaalbaar. Het is echter vooral dorst wat we hebben. De eerste karaf koele rosé is sneller leeg dan het heeft geduurd om ze te vullen. Na een dag van grotendeels kijken naar steden en landschappen en veel zwijgen raken we nu aan de praat. We zijn dan wel weg uit Antwerpen, Antwerpen is nog niet weg uit ons.

Dat ik de voorbije weken overdreven heb met drinken en feesten, zeg ik. Al waren de nachten bij Ercola, in de Mok en Cinderella’s Ballroom opwindend, ze waren ook nefast voor zowel mijn lichamelijke als geestelijke gezondheid. Het zijn feesten van vreugde en pijn, zegt Senga. Bij Ercola heb ik me zo kunnen uitleven, ik kon maar niet stoppen met dansen. Ik moet mijn leven veranderen, zeg ik. Als dat nog mogelijk is, zegt Senga. We kunnen toch niet de weg opgaan van Gabriella en zeker niet van Jacques, zeg ik. Ja, het gaat duidelijk weer de verkeerde kant op met ze, zegt Senga. De dagen dat Jacques er was hebben we bijna niet meer met elkaar gesproken. Ze hebben waarschijnlijk al die tijd aan de morfine gezeten. Mogelijk is het maar een korte terugval. Wat was het akelig stil in hun kamer, zeg ik. Maar nu zijn ze misschien al in Arcachon. Ze zouden van daaruit een voetreis naar Biarritz maken. Hopelijk zal die onderdompeling in de natuur, of wat er nog van rest, hun goed doen. Wat ze vooral nodig hebben is rust. Tweehonderd kilometer stappen, dat zou ik ook wel willen, zeg ik. Helemaal tot aan de Spaanse grens en met rechts van ons de Golf van Biskaje om ons te verfrissen. Echt, met die zware rugzakken van ons, vraagt Senga.

Zouden we nog een halve liter rosé bestellen, stelt Senga voor. Waarom ook niet, zeg ik. Hij is lekker en ons budget kan het wel aan. Maar toch, al dat drinken, opper ik. De voorbije dagen hebben we het ook weer zo bont gemaakt, met al die vrienden van ons. Die avond voor we naar de Kant zijn gegaan hebben we met Gabriella wel een hele fles Jack Daniels leeggedronken. Jacques was er nog niet, dan is Gabriella heel wat avontuurlijker en spraakzamer, zegt Senga. Al blijft ze altijd een sfinx. En dan nog met de taxi naar de stad en daar de hele nacht margarita’s gedronken, zeg ik. Mogelijk heeft Gabriella minder last van katers dan wij, met die morfine, zeg Senga. Een dag eerder had ik dan ook nog eens met Ria in de Mok bier zitten drinken en joints roken. Ik geloof dat Ria alleen maar pils drinkt. Zoals Guillaume. Zeker geen sterkedrank. Ik weet zelfs niet meer waarover ik met Ria allemaal heb gepraat. Van alles over mij zeker, nu ik er een keer niet bij was, zegt Senga. Dan alvast niets slechts, Senga. Ik was die dag zo gelukkig met die twee elpees die je voor me had gekocht. Rust Never Sleeps is voor mij nu al een van de allermooiste platen van Neil Young. Je weet toch dat ik heb zitten wenen bij Pocahontas. Zo aangrijpend is dat nummer. En dat ik The Basement Tapes nu weer kan beluisteren, Going to Acapulco, Tiny Montgomery en de rest. Wat was er toch ook alweer met dat eerste exemplaar gebeurd, vraagt Senga. Dat ligt nog bij Peter Dekkers, samen met die mooie grote editie van Un coup de dés jamais n’abolira le hasard. Hij heeft me toen zijn Born To Run uitgeleend. Ik kende Bruce Springsteen helemaal niet, alleen de naam. Je hield niet van zijn naam, dat weet ik nog, zegt Senga. Springsteen, dat is toch geen naam voor een artiest, zei je. Ach, die vooroordelen altijd, zeg ik. Zo heb ik er in overvloed. Senga, ik ben zo blij met die platen. Ik kon gewoonweg niet leven zonder die Basement Tapes. En met Rust Never Sleeps zal hetzelfde gebeuren. Pocahontas en Powderfinger zijn nu al hoogtepunten in het werk van Neil Young. Jammer dat we Peter nooit meer hebben teruggezien sinds we uit Brussel vertrokken zijn, zegt Senga. Zoveel vrienden hebben we daar achtergelaten. Ja, maar we hebben er nu andere bijgekregen. En veel van de oude vrienden zien we wel nog. Gisteren nog Willy Boy en Giuseppe en Paul Walman. Hebben we echt een halve bak tripel leeggedronken, vraagt Senga. En een hele bak Stella, zeg ik. Het was een uitbundige avond, zegt Senga. Altijd met vrienden, zeg ik. En het mooist van al is dat Giuseppe het poesje heeft meegenomen. Je was echt wanhopig, niet? Ik had mij er zo aan gehecht, dat weet je, Martin. Ik heb er nachten niet van kunnen slapen. Wat moest er met dat hulpeloze wezentje gebeuren? We konden het toch niet naar de dierenbescherming brengen om het te laten afmaken? Niemand wilde dat poesje, als dat niet erg is. Het was ziek en misschien wel blind, zeg ik. Wie wil er nu zo’n gebrekkig diertje? Ik geloof dat het mijn moederlijke instincten waren, zegt Senga. Maar het poesje wilde zelfs niet drinken. Waarom hebben we het eigenlijk geen naam gegeven?

Ik begin behoorlijk dronken te worden van al die rosé, zeg ik. Zouden we niet beter gaan slapen? Dan kunnen we morgen nog wat van Parijs zien. Laten we het Pocahontas noemen, zegt Senga. Ik hoop dat Giuseppe Pocahontas goed verzorgt, zeg ik. Ik vertrouw hem niet helemaal, zegt Senga. Hij heeft soms iets wreeds in zijn blik. Die nochtans overwegend teder en zachtaardig is. Ik heb ook iets wreeds, zeg ik. Met mij moet niet gesold worden. Ik kan gevaarlijk zijn. Ik had een Charlie Starkweather kunnen worden.
Ik dacht eraan hoe waanzinnig het was geweest om voor we op reis vertrokken nog gauw naar de wapenwinkel op het Astridplein te lopen en daar twee stiletto’s te kopen, een zwart exemplaar voor Senga, een groen wat groter exemplaar voor mezelf. Waanzinnig ja, maar ik vond het wel heerlijk om mijn stiletto open te klikken, opnieuw en opnieuw. Een oefening voor je weet maar nooit. Toen ik nog een puber was had ik ook zo’n knipmes gehad. Ik dacht toen dat ik in de wieg was gelegd om misdadiger te worden. Maar opeens hoorde ik al die liedjes op de radio, Eve of Destruction, The Times They Are a-Changin’, I Got You Babe, je weet wel. Een bewijs voor de transformatieve kracht van muziek. Pop heeft van een rebel zonder reden een opstandeling met een reden gemaakt. Wederopstanding, het leidmotief van mijn leven. Anastasis. Maar nu opnieuw met een knipmes op zak.

Martin Pulaski, Parijs 2015

POP 1974: FAIR PLAY

1974-albums 006vanmorrison

Inmiddels is het 1974. Wat gebeurde er in onze kleine wereld? Mijn heerlijkste muzikaal moment van dat jaar was een ontmoeting met Kevin Ayers, die ik in zijn hotelkamer in Brussel samen met mijn vriend Marc D. interviewde voor Humo. De dag ervoor, 15 augustus, zagen we hem eerst playback zingen in Nederland (voor een BRT-programma) waarna we op kosten van het Island platenlabel samen delicieus gingen eten. Kevin Ayers maakte me wegwijs in de wijnkaart, ik was een amateur, hij een kenner. Gewürztraminer bleek zijn uitverkoren wijn te zijn, naast champagne. Door Kevins toedoen ben ik een wijndrinker geworden. De zanger voelde zich wat ziek toen we hem interviewden: de drie uur dat we bij hem waren bleef hij in bed. Wat niet belette dat hij er goed uitzag én boeiende verhalen vertelde, onder meer over zijn idyllische jeugd in Maleisië, the Soft Machine, William Burroughs en zijn eigen droomtheorie uiteenzette. Om mij voor te bereiden op het interview had ik al zijn elpees uitgeleend uit de Mediatheek in de Passage 44. Ik kende zijn werk nu van binnen en van buiten. The Confessions of Dr. Dream was een hoogtepunt, vond ik. Speciaal voor de begenadigde zanger ging ik dat jaar nog een keer naar Jazz Bilzen, waar Rod Stewart en the Faces toen top of the bill waren. Ik was niet meer in Bilzen geweest sinds 1969 – dat leek net geen eeuwigheid geleden.
Mijn carrière als popjournalist was van korte duur. Een artikel waarin ik beweerde dat Mick Jagger en Keith Richards Brian Jones laffelijk hadden vermoord en dat Their Satanic Majesties Request het meesterwerk van the Rolling Stones was werd niet gepubliceerd. Dag Humo!

marc+ik-1974

Ik vond een concrete notitie terug in verband met 1973. Goat’s Head Soup van The Rolling Stones hoorde ik voor het eerst in café De Fiets, samen met mijn vrouw en onze vrienden en huisgenoten Jan D. en Nicole H. Geen idee waar dat café zich ergens bevond. In de buurt van het Sint-Jansplein? Zoveel is uit het geheugen verdwenen. Zo was ik ook vergeten dat het met Jan en Nicole was dat ik in 1973 the Rolling Stones zag optreden in het Sportpaleis in Antwerpen, mijn eerste Stones-concert en meteen een hoogtepunt in mijn leven als concertganger. Waarom ik naar Antwerpen ging terwijl ze een dag later in Brussel zouden optreden is mij een raadsel.

1974 lijkt op een in nevelen gehuld landschap, tegelijk aantrekkelijk en angstaanjagend, maar vooral mysterieus. Vanaf 1972 was ik een dagboek gaan bijhouden maar voor deze muzikale herinneringen bieden die weinig steun. In het dagboek vind ik eerder zweverige notities van filosofische aard terug; voor het merendeel zijn het beschrijvingen van dromen. Maar ook nogal wat psychologische beschouwingen over mijn huwelijk en verslagen van een aantal mystieke ervaringen. Leopold Flam had ons gestimuleerd om onze dromen te noteren; daarin had ik mij bekwaamd. Ik had ook wat opgestoken uit het Book of Dreams van Jack Kerouac, maar Ti Jean noteerde zijn dromen veel beknopter dan ik. Bij mij werden het korte, surrealistische verhalen.

Zolang je niet helemaal volwassen bent – en dat was ik zeker niet – geniet je met hart en ziel van muziek, daarna neemt dat plezier zienderogen af. Dat was althans bij mij het geval. Is er iets in het leven aangenamer dan met een vriend naar een geliefkoosd album luisteren? Mogelijk beleef je er net iets minder genot aan dan aan seks, maar het is subtieler. Er moeten dan wel langspeelplaten uitkomen die de kracht hebben om je uit het alledaagse reilen en zeilen weg te rukken en hun eigen universum binnen te voeren. Elk onderdeel van een geslaagde langspeelplaat moet aan de juiste voorwaarden voldoen om er iets magisch van te maken. Er moet samenhang zijn tussen de songs, ook als het niet om een conceptalbum gaat; het geheel moet tot de verbeelding spreken. In ideale omstandigheden, liefst met een vriend of vriendin, vergeet je dan wie je bent, waar je bent, je vergeet alles, er is alleen nog maar de ruimte van de muziek. Soms kon ik ook op mijn eentje op die manier van een volledig album genieten, eerst kant A, dan kant B, maar die tijd is lang voorbij. Als ik alleen ben zegt pop mij nog maar weinig.

In 1974 begon ik stilaan genoeg te krijgen van de meeste nieuwe popmuziek. De dood van Gram Parsons betekende voor mij het voorlopige einde van mijn fascinatie voor country; blues had ik nog niet (her)ontdekt; rock begon mij te bombastisch te worden; ik had een afkeer van wat jazzrock werd genoemd; de Duitse variant van rock had mij onverschillig gelaten (door de schuld van bepaalde tijdschriften, vooral Humo, dat erg conservatief was). Er bleef bijgevolg niet veel over. Ik begon meer naar jazz en klassieke muziek te luisteren. Meestal zat ik met mijn hoofd in de boeken en schreef aan mijn thesis (dat heet nu, geloof ik, masterproef). Eerst had ik mijn zinnen gezet op het werk van Henry David Thoreau. Ik hield van zijn Walden en vond veel inspiratie in On the Duty of Civil Disobedience. Mijn promotor, Leopold Flam, vond dat ik me op zijn dagboeken moest concentreren, maar die wekten vooral slaap bij me op. Ik dacht veel na over mijn gezin en over opvoeding. Over de rol van de vader, het patriarchaat. Zo kwam ik ertoe over het gezin te gaan schrijven en het matriarchaat te verheerlijken.
Lezen en luisteren gingen voor mij niet samen. Soms was er ’s morgens als ik brieven schreef wel muziek, wat ik toen bijna elke dag deed. In mijn brieven kwamen dan flarden uit de liedjes die ik hoorde. Dat was al sinds midden de jaren zestig zo en is blijven doorgaan tot ik geen brieven meer schreef. Het serieuze werk gebeurde en gebeurt nu zeker in volstrekte stilte.
Wat ik las stond in het teken van mijn thesis. Voornamelijk Deleuze-Guattari, Nietzsche, Ronald Laing en David Cooper. Daarnaast Walt Whitman, Alan Ginsberg, dagboeken van Anaïs Nin, verhalen en gedichten van Apollinaire, Rilke, de eeuwige Edgar Allan Poe, Jean-Paul Sartre, L’homme révolté van Albert Camus.

1974denuil-5b

In mijn dagboek van 1974 vind ik nog een stukje dat veel zegt over die tijd. Onze vrienden R. en L. waren naar Canada gevlucht; het gerecht zat achter R. aan, hij zou zeker in de gevangenis terechtkomen (wegens dealen van softdrugs). Ze woonden nu in Vancouver. Ik had maandenlang op tapes mijn beste elpees voor hen opgenomen. In mijn dagboek vond ik dit:
“Of ik ga even naar buiten, op onze binnenplaats, om een luchtje te scheppen, en ik kijk omhoog naar de majestueuze lucht vol zacht-spelende witte wolken die niemand toebehoren maar er voor iedereen zijn… R. en L. in Vancouver en wij hier in Brussel: boven onze hoofden dezelfde lucht, dezelfde wolken. En de sterren vannacht, dezelfde sterren. Ik zal ernaar kijken, jij misschien ook, R., en hun nooit aflatende schittering zal ons met elkaar verbinden, voor eens en altijd, dit mag ik nooit meer vergeten.” (…) “Niet alleen de sterren verbinden ons met elkaar, de muziek doet dat ook – en op welke wijze! De waarheid van ons bestaan wordt ons keer op keer in het oor gefluisterd door de geest van de muziek. Maar weinigen schijnen dit te horen, dit zacht gefluister. Muziek wordt meer en meer functioneel, wordt techniek, de ziel gaat verloren, er moet iets worden bereikt, ja, zelfs de muziek wordt een middel.”

Wat gebeurde er in onze grote wereld? Turkish Airlines-vlucht 981 stort neer nabij Parijs. De Anjerrevolutie in Portugal. Het einde van het kolonelsregime in Griekenland. Nixon treedt af. Haile Selassie wordt afgezet. In België oprichting van het Anti-Fascistisch Front. Rubik’s Kubus.
Dood: Duke Ellington, Jan Arends, Georges Pompidou, Marcel Pagnol, Darius Milhaud, Mama Cass Elliot, Achilles Mussche, Harry Partch, Anne Sexton, Harry Carney, Ed Sullivan, Ivory Joe Hunter, Holger Meins, Vittorio De Sica, Nick Drake.

Films: Scènes uit een huwelijk, Ingmar Bergman. Les valseuses, Bertrand Blier. The Parallax View, Alan J. Pakula. The Godfather, Part 2, Francis Ford Coppola. Chinatown, Roman Polanski. Alice in den Städten, Wim Wenders. Il fiore delle mille e una notte, Pier Paolo Pasolini. Bring Me the Head of Alfredo Garcia, Sam Peckinpah. Céline et Julie vont en bateau, Jacques Rivette. Effie Briest, Rainer Werner Fassbinder. Lacombe Lucien, Louis Malle. Lenny, Bob Fosse. Il Portiere di notte, Liliane Cavani. Sweet Movie, Dušan Makavejev. Thieves Like Us, Robert Altman. A Woman Under the Influence, John Cassavetes. Edvard Munch, Peter Watkins. Jeder für sich und Gott gegen alle (Kaspar Hauser), Werner Herzog. Le fantôme de la liberté, Luis Buñuel. The Taking of Pelham One Two Three, Joseph Sargent. Je tu il elle, Chantal Akerman. Mes petites amoureuses, Jean Eustache. Glissements progressifs du Plaisir, Alain Robbe-Grillet.

De bands, zangers en zangeressen die in 1974 voor mij nog meetelden zullen wel geëxcelleerd hebben. Dat zie je aan mijn lijst: bijna uitsluitend Grote Namen. Kimono My House van the Sparks, was niet zo groot, maar het was de favoriete plaat van mijn zoontje. Ik geloof dat hij This Town Ain’t Big Enough for Both of Us fonetisch uit het hoofd kende. Van Morrison gaf me de mogelijkheid een glimp op te vangen van een andere werkelijkheid. Soms brachten zijn songs mij in extase. Net als van Can’t Buy a Thrill kon ik van de songs op Pretzel Logic lijfelijk en intellectueel genieten. Zowel John Cale als Lou Reed bleven een grote rol spelen in mijn muzikale wereld. Voor Bowies Diamond Dogs heb ik nooit iets gevoeld. Voor It’s Only Rock and Roll van the Rolling Stones weinig. Van On the Beach en Grievous Angel ben ik pas enkele jaren later echt gaan houden. In 1974 had ik het een beetje gehad met die softies.

1974-albums 004johncale

  1. Van Morrison – Veedon Fleece / It’s Too Late To Stop Now
  2. Randy Newman – Good Old Boys
  3. Bob Dylan & the Band – Planet Waves / Before the Flood
  4. Steely Dan – Pretzel Logic
  5. John Cale – Fear
  6. Robert Wyatt – Rock Bottom
  7. Brian Eno – Taking Tiger Mountain By Strategy
  8. Roxy Music – Country Life
  9. Lou Reed – Rock ‘n’ Roll Animal / Sally Can’t Dance
  10. New York Dolls – Too Much Too Soon
  11. Gram Parsons – Grievous Angel
  12. Neil Young – On the Beach
  13. Kevin Ayers – The Confessions of Dr. Dream and Other Stories
  14. Kevin Ayers, John Cale, Nico, Brian Eno – June 1, 1974
  15. Captain Beefheart & His Magic Band – Unconditionally Guaranteed
  16. Todd Rundgren – Todd
  17. Traffic – When The Eagle Flies
  18. John – Desitively Bonnaroo
  19. Ry Cooder – Paradise and Lunch
  20. Joni Mitchell – Court And Spark / Miles of Ailes
  21. Richard & Linda Thompson – I Want To See The Bright Lights Tonight
  22. Eric Clapton – 461 Ocean Boulevard
  23. J. J. Cale – Okie
  24. Sparks – Kimono My House
  25. Jackson Browne – Late For the Sky
  26. Frank Zappa – Apostrophe (‘)
  27. John Lennon – Walls and Bridges
  28. Nico – The End
  29. Big Star – Radio City
  30. Bad Company – Bad Company
  31. Ann Peebles – I Can’t Stand the Rain
  32. Al Green – Al Green Explores Your Mind
  33. Little Feat – Feats Don’t Fail Me Now
  34. Gene Clark – No Other
  35. The Doobie Brothers – What Were Once Vices Are Now Habits
  36. Leonard Cohen – New Skin for the Old Ceremony
  37. Labelle – Nightbirds
  38. Etta James – Come a Litte Closer
  39. Pharoah Sanders – Love In Us All
  40. Willie Nelson – Phases and Stages
  41. Leo Kottke – Dreams And All That Stuff
  42. Bob Marley & The Wailers – Natty Dread
  43. David Bowie – Diamond Dogs
  44. The Rolling Stones – It’s Only Rock ‘n’ Roll
  45. Bryan Ferry – Another Time, Another Place
  46. Sam Rivers – Crystals
  47. Harry Nilsson – Pussycats
  48. Slapp Happy – Slapp Happy
  49. Doug Sahm – Groover’s Paradise
  50. Muleskinner – Muleskinner

Nogmaals: een aantal van de opgesomde elpees heb ik pas later leren kennen en waarderen. Maar van de meeste ervan hield ik toen al met hart en ziel en dat doe ik nog steeds.

1974-albums 002kevinayers

WINTER IN ANTWERPEN

Vrijdagnacht bij J. op visite. Nu hij niet meer alleen is zien we elkaar niet meer zo vaak. Toch geloof ik niet dat onze vriendschap zal bekoelen. Althans: ik kan het me niet voorstellen. IJskoude straten; een diep donker lijkt alle voorwerpen, mensen en dieren de grond in te willen drukken. Maar ik laat me niet ontmoedigen: ik kijk uit naar weer een vurig gesprek met mijn boezemvriend.J. neemt zich al een tijdje voor niet meer te drinken – maar hij houdt het niet vol. Zenuwkoorts, existentiële angst. We lopen naar de kroeg op de hoek, een van zijn stamcafés. De waard kent hem, hij kan er op zijn pantoffels naartoe. Zijn vriendin is thuis gebleven.
Soms ontgaat het mij hoe snel hij zijn eerste en tweede glas bier leegdrinkt… En ik, hoewel drie jaar ouder, lijk wel zijn spiegelbeeld, al is hij een veel mooiere man. We praten over prettige dingen, films die we hebben gezien (Bertolucci, Herzog), boeken die we hebben gelezen (Schopenhauer, Musil, Knut Hamsun, Noa Noa, Patrizio Canaponi, Bukowski) en muziek die we graag horen (Tom Petty, George Jones, Kevin Coyne, en altijd weer Neil Young), maar ook over de miserie die onze levens zo kan vergallen, familieproblemen, frustraties, schuldgevoelens. J. zegt dat hij nooit een echte vader heeft gehad, hij leek altijd zo afwezig. Opnieuw elkaars spiegelbeeld, elkaars dubbelganger. Waarom, bijvoorbeeld, heeft mijn vader me nooit geleerd met de auto te rijden, dat zou toch het minste zijn geweest, niet?

We drinken meer Duvel, slikken een pilletje, de nacht raast voorbij als een trein van de Santa Fe-lijn. De klandizie in J.’s stamcafé bestaat voornamelijk uit doofstommen. Tussen twee songs in – er staat een Wurlitzer – is het erg stil, een stilte die geaccentueerd wordt door het opeens luide geratel van de flipperkasten. Dan weer luidruchtige consumptiepop, ‘We Belong To the Night’ van Ellen Foley maar toch ook af en toe een parel als ‘Way Back Home’ van Junior Walker & the All Stars.
De cafébaas wordt moe, we krijgen nog een laatste Duvel en dan is het ophoepelen. We kopen nog maar wat flesjes, die in een bruine papieren zak worden gestopt, zoals bij de schooiers in de boeken van Jack Kerouac en Bukowski en de songs van Tom Waits. Bij J. thuis gaan we door met drinken en luisteren naar Derek & the Dominos, Bobby ‘Blue’ Bland, Neil Young en the Flying Burrito Brothers. Staan we er wat zielig bij te dansen? Helemaal niet. Muziek maakt ons altijd euforisch.

J’.s vriendin ligt in bed, en kijkt toe en glimlacht om ons jongensachtig gedoe. Nu wordt J. zomaar opeens heel erg moe. Hij wil in bed en zegt dat ik bij hem en zijn vriendin moet komen liggen want buiten is het aan het vriezen. Onmogelijk dat ik me door die kou waag, dat overleef ik niet. Na een kwartier – ik had het werkelijk koud, ik was dronken en zelf ook moe – sta ik weer op. Zulke situaties lopen altijd uit de hand. Ik trek mijn te dunne jas aan en ga de ijzige, donkere ochtend in op weg naar mijn woning, waar mijn geliefde ligt te rusten.

IMG_0099

FERNANDO PESSOA, EEN GESCHENK

PESSOA1.jpg

Deze ‘culturele genealogie’ verschijnt hier niet zonder horten en stoten. Prettige herinneringen worden soms verdrongen door het opeens weer opduiken van droeve gebeurtenissen, van frustraties, mislukkingen, van ziektes en overlijdens van familieleden en vrienden. Hoe dan ook wilde ik dit verhaal niet chronologisch vertellen, al krijgt mijn jeugd er een belangrijke rol in toebedeeld.

Het is 1978, ik woon al een jaar in de Dolfijnstraat in Antwerpen. Misschien is het zomer, ik heb er het raden naar. We hadden daar aan de Dageraadsplaats via vrienden in 1977 een klein huis kunnen huren en leefden er arm maar redelijk gelukkig. Het was een huis waar je je meteen goed voelde, ook al hebben we er niet altijd fraaie dingen meegemaakt.  Alleszins heb ik daar vaak feest gevierd, veel gelezen en veel geschreven. Wat mij dreef – benevens een innerlijke noodzaak – was het tijdschrift voor filosofie Aurora. Daar kon ik met mijn nogal experimentele teksten terecht – zelfs een essay over Hölderlin werd er aanvaard. Vreemd genoeg kende ik bijna niemand die ooit van de grote dichter had gehoord. Hölderlin en Rimbaud pasten helemaal in mijn manier van denken en ik wilde ook leven als zij, onverschrokken, gevaarlijk, onderzoekend, bovenal in dienst van het woord. Wilde ik beroemd worden? Dan had ik wel heel slechte voorbeelden gekozen. Van beide dichters verscheen tijdens hun leven één dun boek.

In de boekenbijlage van Vrij Nederland lees ik dat jaar een artikel over een mij volstrekt onbekende Portugese dichter: Fernando Pessoa. Iedereen kent nu zijn verhaal, zijn spel met de heteroniemen, zijn eenzaamheid, zijn alcoholisme, zij Lissabon, maar in die dagen was het een man van en voor ingewijden. Niemand lag wakker van die bizarre Portugees. Ik kende zelfs nauwelijks iemand die geïnteresseerd was in Portugal, dat kleine, arme land. Na lectuur van het artikel ging ik in de bibliotheek in de Lange Nieuwstraat op zoek naar een boek van de dichter, maar vond volstrekt niets. Ook in de boekwinkels ving ik bot. Ik zette Fernando Pessoa en zijn heteroniemen uit mijn hoofd en ging door met mijn werk en mijn extases.

Op een dag in maart 1980, ik werkte toen op de redactie van het hierboven genoemde Aurora, kwam mijn toenmalige boezemvriend en drinkebroer Jos Dorissen het kantoortje binnen met een vierkant boek in zijn rechterhand. Ik had net deze twee zinnen in mijn dagboek genoteerd:
“Wij hebben ervan afgezien een onderscheid te maken tussen lichaam en geest. Maar zijn we aan dat dualisme voorbij? De geschreven taal immers is er nog helemaal van doordrongen, en zeker het spreken.”
Geen idee naar aanleiding van wat ik dat schreef, maar het is wel een mooie coïncidentie. Jos overhandigde me meteen dat boek: ‘Fernando Pessoa. Gedichten. Vertaling August Willemsen’. Twee jaar eerder uitgegeven bij De Arbeiderspers in Amsterdam. “Je hebt Pessoa!”, riep ik uit en sloeg het mooi uitgegeven werk op een willekeurige plek open en las dit:

“Ik heb gefaald in alles.
Daar ik nooit één plan gemaakt heb, was alles misschien niets.
De wijze lessen die men mij gegeven heeft
Heb ik verlaten door het achterraam.
Ik ging het land op vol van grote plannen.
Maar daar vond ik alleen gras en bomen,
En als er mensen waren, waren die net als de anderen.
Ik keer van het raam af, ga zitten in een stoel.
Waar zal ik eens aan denken?”*

Gelukkig zat ik zelf ook in een stoel, zoniet was ik omver gevallen. Dit was het, dit was de poëzie waar ik van gedroomd had. Walt Whitman, maar dan door en door modern. Zulke gedichten wilde ik zelf ook schrijven, even melancholisch, even echt en waar, even tijdloos, even eenvoudig – en voor altijd modern. Maar zou ik het ooit kunnen? Het fragment dat ik gelezen had was van Alvaro de Campos, een personage dat Pessoa heeft gecreëerd, wellicht om orde in de chaos van stijlen en vormen te brengen (lyrisch, elegisch, episch, dramatisch). Naast Alvaro de Campos zijn Pessoa’s bekendste personages of heteroniemen Alberto Caeiro en Ricardo Reis; maar er zijn er meer. De dichter schrijft er zelf het volgende over: “Men moet in geen daarvan ideeën of gevoelens van mij zoeken, want vele ervan drukken ideeën uit die ik niet aanvaard, gevoelens die ik ooit heb gehad. Men moet ze eenvoudig lezen zo als ze zijn, hetgeen trouwens is zoals men moet lezen.” In die twee stappen is Fernando Pessoa, de moderne dichter bij uitstek, in mijn leven gekomen en er gebleven: eerst via een krantenartikel en wat later, doorslaggevend, dankzij de empathische vriendschap van Jos D. Ik heb tot juli 1988 moeten wachten eer ik voldoende geld had om naar dat arme land te reizen en vooral naar die mooie witte stad aan de Taag, Lissabon, de stad van Fernando Pessoa. Sindsdien is het samen met Porto de plaats waar ik me het meest thuisvoel. Luiheid en een slecht geheugen hebben me belet om de mooie Portugese taal te leren, wat ik eigenlijk een schande vind. Maar zo is het leven en zo is mijn karakter.

PESSOA 3.jpg

Het toeval wil dat Jos D., aangespoord door mijn enthousiasme, in augustus van dat jaar zelf naar Lissabon reisde. Op 25 augustus in de vroege ochtend werd hij samen met de andere gasten geëvacueerd uit een pension in het Chiado. Enkele uren later had een hevige brand een belangrijk deel (8000 m²) van Lissabon verwoest.
Maar sindsdien leeft Fernando Pessoa er meer dan ooit tevoren. Op het Chiado verwelkomt zijn standbeeld de toevallige passanten en de bezoekers van ‘Café A Brasileira’, waar de dichter zelf ooit een stamgast was.

[Met dank opgedragen aan de nagedachtenis van Jos Dorissen, die me in 1980 Fernando Pessoa cadeau gaf.]

a brasileiro.jpg

Foto onder: Café A Brasileira, Martin Pulaski, 11 november 2009.
*Fragment uit: ‘Sigarenwinkel’,  Alvaro de Campos

RUSTIG SLAPEN IN EEN GENADELOZE WERELD

STOCKHOLM 017.JPG

Tawny port op een regenachtige zaterdagavond in de late zomer schenkt je enkele ogenblikken breekbare rust. Later de waterachtige smaak van de groenten op je bord. Herinner je je nog hoe jaren geleden, bij je moeder, alles zoveel krachtiger smaakte en echt lekker was?

Je leest wat in een roman, maar zonder veel aandacht te geven aan de woorden en zinnen. Althans: ze roepen niets bij je op. Je bent te moe van te veel afkeer en verwensingen en gruwel. Moe, maar dan lig je toch nog uren wakker, en daarna volgen er nachtmerries over mensen die je in werkelijkheid of in je verbeelding hebben bedrogen of verraden.

Er zijn dagen dat je vergeet hoe teder en vriendelijk en liefdevol sommige mannen en vrouwen voor je zijn.  Dan is alles in jou gesloten, als een auto in een garage, een auto die aan herstel toe is en al met een laag grijs stof bedekt.

Maar werpt het geen positief licht op je karakter, op je moreel bewustzijn dat je niet goed slaapt? Want in zekere zin zou je kunnen zeggen dat rustig slapen in een genadeloze wereld iets is om je voor te schamen. Zoals in een park zitten met je arm om een geliefde gelegd en zo, in die innigheid, het leed van de bedelaar een beetje verderop vergeten.

Toch ook dit nog: wat is er mis met de trage stilte, die misschien wel op het vallen van plataanbladeren lijkt, trage stilte waarin je enkele momenten van geluk kunt beleven? Als je de warme rode lippen van je geliefde kust.

Ω

Foto: How, Stockholm, 16 8 2013, Martin Pulaski