Als stro zijn de dagen, ook al zie je geen velden, geen heuvels, geen vuren branden. Je ruikt een korte, felle brand, en daarna, terwijl je een glas bier drinkt, het smeulen. Je zit op een krat te piekeren over de voorbije weken en maanden. Is alles echt gebeurd? Heb je geleefd tijdens die maanden, of was het maar een droom? Was je werkelijk in Umbrië, in Rome, in Berlijn, in Wenen, in Porto, in Lissabon, in Barcelona? Zag je er alles wat je gezien hebt. De heuvels van Spoleto, het drukke verkeer, de oudste kerk van Rome door het raam van je hotelkamer, liep je opnieuw over de Auguststrasse en in Prenzlauerberg? Werd je uitgenodigd voor een Vietnamees etentje ergens in Kreuzberg en werd je zo dronken van de wodka dat je er scheel van zag? ’s Anderendaags op het vliegtuig. Het lijkt op een droom.
Ook in Porto. Je vrienden, de nachten, de kunstgaleries, de sterren van José, het museum waar Cristina jullie de weg wijst, waar A. ten val komt, de lekkere Portugese wijn in café Guarany, en aan de oceaan waar de golven wild te keer gaan. Wat blijft nog over van Wenen? Altijd maar dat MuseumQuartier, een hele week lang, vaak in de regen. Waar je Cy Twombly ontdekt, een kunstenaar van wie je alleen de naam maar kende en die je nu verheerlijkt, op een even hoog niveau plaatst als Anselm Kiefer.
En Ray Johnson, haast vergeten, de wanhoop van Jesper Just, de indrukwekkende tentoonstelling ‘Silences’, bijeengebracht door Marin Karmitz, in Lissabon. De nieuwe kennismaking met het werk van Tadeusz Kantor. Het onzichtbare dansen boven je hoofd in een Berlijnse kunsthal – een installatie van Allora & Calzadilla.
En van al de vrienden die je ontmoette. De geliefden. De omarmingen. De dode broer. De dode helden. De wandelingen door de stad, de terrassen van leven en dood. Waarom kus je elkaar? Heb je elkaar dan niet innig lief? In de zomer of in de koude cafés van de winter, als een profeet met blijde getijden welkom zou zijn, zo net na een vreselijke aardbeving.
Nachten van waanzin en euforie in Antwerpen, in Gent op het huwelijk van je vriendin I., lezingen, concerten van Bob Dylan en the Duke & the King, de cafés in Brussel… Back to the starting point. Gesprekken met arbeiders over hout, centrale verwarming, sleutels… Taxichauffeurs die je behoeden voor het gevaar. Met hun verhalen en hun scherpzinnig ogen.
De stad puilt uit van liefde en haat, maar je zoekt slechts liefde. Omdat zo de wereld opnieuw ontstaat. Je moet puzzels ontwarren, als waren het knopen in lange, weelderige haren. Wat betekent dit allemaal, een nachtmerrie kan het niet zijn, als er trompetgeschal bij weerklinkt en beelden van engelen je gezicht vertroebelen. Je gelooft niet in het bovennatuurlijke, nee. Maar een engel is een mens. Dat weet je van Rilke en van Wim Wenders. Engelen, en jij met je hoofd in de voor een keer niet giftige wolken.
Maar nu heb je hoge koorts en moet je weer gaan rusten. Niet alleen taxichauffeurs beschermen je tegen het gevaar. Niet alleen engelen. Je moet jezelf ook in bescherming nemen. Je moet zien dat je overleeft, het positieve accentueren.
Ω
Afbeelding: Berlijnse vrienden, 2009, M.P.