NACHTMERRIE EN MUZIEK

dylan-parijs

Bob Dylan lijkt in zijn nieuw werk, Murder Most Foul, muziek als een mogelijkheid te zien om uit de nachtmerrie van de recente geschiedenis te kunnen ontwaken. Die hypothese roept bij mij nogal wat denkbeelden en associaties op. Ik laat ze hier als toevallig opgeraapte steentjes en schelpen op dit geschreven pad neervallen, als een Klein Duimpje verloren gelopen in de bloedhete straten van Laredo. Of was het Nuevo Laredo? Een Klein Duimpje onderhevig aan de blues.

In een nachtmerrie kijken duizenden toe op een tragische gebeurtenis, maar geen stervende ziel ziet iets. Alleman, Jan zonder Vrees, Judge Priest, Julia Dixon en Rhett Butler waren erbij; ze stonden dicht bij het podium, maar niemand onder hen ving van wat dan ook een glimp op. Het leek of deze toeschouwers – en wij met zijn allen, die het van ver maar op de voet volgden – blind geboren waren. In zekere zin doofstom. Niet moeilijk om zo je weg te verliezen. Te verdwalen, strompelend van paradijs naar hel, als in de nachtmerrie van een kamer vol donkere spiegels.

Uit enkele akkoorden en een eenvoudige melodie komen handen tevoorschijn; het zijn die van John, Paul, George en Ringo. Kijk hoe ze je nu vasthouden, meisje, hoe ze je de zo gemiste warmte schenken. Komm gib mir, gib mir. Een lang ogenblik lang omhelzen de vier jongens je. Nee, niet zijzelf, hun stemmen doen dat.

Een heel eind daarvandaan, in het verre Amerika, waar de paarden in onze dromen veel ruimte vinden voor hun galop, verandert een akelige lange zwarte limousine in een troostende melodie, vanuit de ziel in de richting van de hemel gezongen. Het geluid van de fatale schoten op de president wordt een zotte dans van Junior Walker & the All Stars. Shoot ‘em ‘fore he run now do the jerk baby do the jerk now. Vrijheid is niet langer iets om na te streven, als het dat al ooit was. Vrijheid is bedrog, mijn zoon. De enige echte vrijheid is de dood, verklaart Bob Dylan in zijn lied. Dat wisten de joden in de concentratiekampen maar al te goed. Rook naar de hemel. Another word for nothing left to lose, jongen.

De dag dat John Fitzgerald Kennedy stierf overleed ook de New Frontier. Talking stopped, someone shouted, what / I ran out to the street. Wat kun je in deze nachtmerrie nog doen voor je land? Heb je nog wel een land? Tenzij een land van duizend deuntjes en duizend dansen. Het land dat Patti Smith al bezong toen zij nog maar een wat schriele rijzende ster was. Het zorgeloze land dat Christophe Kenner in New Orleans aan de vooravond van de koningsmoord bedacht. New Orleans, het enige koninkrijk dat de Amerika heeft gekend, met de Zulu King dansend in de straten genaamd St. Claude en Dumaine, met de Voodoo Queen Marie Laveau en met de lekkere Lady Marmalade. Getcha, getcha ya, ya, da, da. Getcha, getcha ya, ya, here. Het land waar je in goede en kwade dagen over de grond rolt van het lachen. New Orleans, een heel ander rijk dan dat van de eenzame ster en de onheilspellende olievelden. Waar Lyndon B. Johnson het daglicht en JFK de ultieme duisternis zag. Waar Bob Wills nog steeds de koning is.

Met kleine Susanna in de cinema genaamd Texas Theatre in Dallas vind je maar tijdelijk vermaak. Het is niet veel meer dan een vlucht in een camera obscura, zoals die van Lee Harvey Oswald. Wat je nodig hebt zijn liedjes, gekke liedjes, mooie liedjes, wonderlijke liedjes. Ook al duren ze niet lang. Kijk maar naar het levenslied genaamd Patsy Cline. Een korte wandeling na middernacht, een beetje gek gedoe, maar de ochtend haalt ze niet. Buddy Holly, Otis Redding, zovele anderen. Ze halen de dageraad niet. Zij brachten soelaas maar redden het zelf niet. Jimi Hendrix, Duane Allman, Janis Joplin, Alan Wilson. Je kent de namen. Mozart, Schubert. Brandon DeWilde, die van Shane, vriend van de cowboy engel Gram Parsons. Luister nog een keer naar In My Hour Of Darkness.
Tommy is doof, stom en blind. Hij hoort je niet en ziet je niet. Nog zo een. Een andere koningin, mishandeld, niet uit New Orleans afkomstig, zit aan de acid. Haar door Pete Towshend aangereikt. De man in de witte katoenen overall, uitvinder van muzikaal gestotter, erfgenaam van de vuilnismannen, van surfende vogels. Het zijn maar woorden, mijn vriend, wees gerust. Het is nog altijd geen echte muziek. Nu hoor je opeens het wild geraas van Shots, opnieuw en opnieuw, in een oud lied van Neil Young. De aarde is nu bijna een wilde hemel. Bif Bang Pow!

Niemand bevindt zich ver van het graf. Het einde is altijd in zicht. Veel verder dan zes mijl is het niet. Zo dacht Hank Williams erover. Misschien nog een geluk dat een dode Kennedy geen gedachten heeft. Als hij die toch had, zouden het er wellicht over vers fruit en rotte groenten zijn, wormen, pulpfictie.

Wat dacht je van de dithyramben van Nietzsche, van zijn antichrist, zijn Dionysos, zijn geboorte van de tragedie uit de geest van de muziek? Hem is het niet om de zuivere schoonheid te doen maar om kunst die onthult. Zie je de naakte waarheid? Onmogelijk, dat kan niet. Nu gaat alles zo hard trillen dat het zwart voor de ogen wordt. Zie je Nietzsches Mansion on the Hill? Je hebt niet goed gekeken. Het is een gesticht in Bazel. Hoor je de leugens die zijn zuster Elisabeth over hem vertelt? Luister er niet naar. Luister naar zijn muziek. Hoe hij zijn piano te lijf gaat. Het lijkt wel John Cale, John Cage, John Lennon, een Beatle. Heeft een piano een lijf? Een lijf dat met zijn zwarte en witte vingers naar de eeuwigheid reikt.

Mooie liedjes duren niet lang? Bob Dylan denkt daar, geloof ik, anders over. De moderne ridder Wolfman Jack, de Ideale DJ, wijst de weg. Elke single die hij zinderend en sidderend de aardedonkere of vollemaanverlichte nacht instuurt biedt troost. Zelfs het eenvoudigste akkoord heft de tijd op en schudt het hart wakker.

In Junior Parker’s Mystery Train zien we nog steeds de betreurde doden zitten; zie je ze naar ons wuiven, Martin Luther King, Robert Kennedy, Malcolm X, Curtis Mayfield, Frances Farmer, Sister Rosetta Tharpe en Casey Jones? Er zitten nog veel meer reizigers in deze trein. Hobo’s, zwervers, swingende troubadours, componisten, parels van zangeressen, prinselijke zangers, muzikanten, hun koffertjes vol tekstvellen en partituren, vol demo’s en dromen. De mysterieuze trein die we zo goed herkennen is de trein van de lust die eeuwigheid wil. Kopen we een kaartje om daarmee samen aan deze nachtmerrie te ontkomen?

jimmorrison-graf

Foto’s: Martin Pulaski, Parijs. Boven: Bob Dylan, onder Jim Morrisons graf.

HERINNERINGEN AAN SIR DOUGLAS QUINTET EN ‘MENDOCINO’

cof

Hoe begin ik dit verhaal over Doug Sahm, een man die ik al meer dan een halve eeuw bewonder en vereer, als muzikant, als songschrijver, als zanger, als levende jukebox en muziekarcheoloog, als mens?
Zijn warme stem hoorde ik voor het eerst omstreeks mijn vijftiende op de kermissen in de Maasvallei, in Rekem, Neerharen en Lanaken. Foorkramers in de jaren zestig draaiden altijd geweldige pop, sexy, opwindend, roekeloos en luider dan het geronk van zeven Harley Davidsons. Het zal in de zomer van 1965 geweest zijn dat ik bij de botsauto’s voor het eerst ‘She’s About A Mover’ van Sir Douglas Quintet hoorde. Opwindender had ik pop, of noem het maar rock-‘n-roll, slechts zelden meegemaakt. Voorgangers waren ‘Hound Dog’ van Elvis, ‘Twist and Shout’ in de versie van the Beatles en ‘It’s All Over Now’ in de versie van the Rolling Stones. Die schallende stem, dat opzwepende orgeltje, die afgemeten slaggitaar. “Well she was walking down the street, looking fine as she could be…” Je zag het meisje van je dromen zo voor je uit lopen, haar fijne, lange haren wapperend in de zomerbries. Beter nog: je zag haar in een van die veelkleurige botsauto’s zachtaardig agressief maneuvreren en je ging meteen achter haar aan. Heel even werd je een kleine veroveraar. Hoewel dat heel even best lang duurde, herinner ik me nu. Het waren van de mooiste twee minuten en drieëntwintig seconden die een jongen in die tijd en in dat milieu kon meemaken. Wow yeah, what I say…

Natuurlijk wist ik helemaal niet wie die Sir Douglas Quintet was. Het bleek een groepje uit Texas te zijn dat zich, op bevel van Amerikaanse dollarmensen, voordeed als een stelletje Britse popmuzikanten, een radertje in de geldmachine die British Invasion werd genoemd. Wat niet zo’n perfect plan was en bijgevolg gedoemd te mislukken: de groep zag er vooral Mexicaans uit en de muziek klonk al evenmin Brits. Het was eerder een mix van rhythm-and-blues en Tex-mex. Maar gelukkig voor de magnaten, voor de jongens van het Quintet en voor de fans was ‘She’s About A Mover’ een hit: nummer 13 op de Amerikaanse hitparade.

cof

Pas vier jaar later, in de zomer van 1969, toen uit alle radio’s en jukeboxen in dit land het heerlijke, opgewekte ‘Mendocino’ kwam geschald, zou ik meer te weten komen over Sir Douglas Quintet en wie die Sir Douglas nou precies was. Doug Sahm, zo bleek de zanger en bandleader te heten, was afkomstig uit San Antonio, in Texas, een van de fijnste Amerikaanse steden. De schrijver Milan Ryzl, van wie ik werk vertaald en bewerkt heb, drukte me ooit op het hart die stad zeker met een bezoek te vereren. Ze lijkt wat op Brugge, voegde hij eraan toe. Maar daar leek San Antonio net zo min op als de leden van the Sir Douglas Quintet op Angelsaksische jongens. Ik heb er wel de allerbeste margarita ’s ooit gedronken. En er zijn grachten. Doug Sahm zong al voor de radio op zijn vijfde. Op zijn twaalfde stond hij samen met de grote Hank Williams op een podium in Austin, Texas. Al gauw raakte Doug vertrouwd met country, blues, polka en nog veel meer genres (die nu grotendeels onder de noemer ‘Americana’ worden ondergebracht). San Antonio en omgeving was een smeltkroes van Mexicaanse, Boheemse, Poolse, Tsjecho-Slovaakse, Duitse en Afro-Amerikaanse culturen. Als je goed luistert, kun je al die invloeden horen in de muziek van Sir Douglas Quintet. De band werd in 1964 opgericht en bestond uit Doug Sahm (zang, gitaar, viool), Augie Meyers (orgel), Jack Barber (basgitaar), Frank Morin (saxofoon, trompet en keyboards) en Johnny Perez (drums). In 1969 nam Harvey Kagan de plaats van Jack Barber in op bas. Na de eerste successen in Texas verhuisde de band naar San Francisco, op dat ogenblik het centrum van de hippiebeweging en de undergroundmuziek. Hoewel de hartelijke, heel open rock-‘n-roll sound van Doug Sahm en zijn amigos de musica helemaal niet zo paste in die psychedelische scene, met de typische zweverige jams van the Grateful Dead, Jefferson Airplane en Quicksilver Messenger Service.
De elpee ‘Mendocino’ [1] verscheen in april 1969 op het Smash label. Wat een heerlijke verzameling songs is dat toch nog altijd, met zoveel muzikale rijkdom: warme pop (‘Mendocino’), trage folkrock (‘I Don’t Want’), Texaanse, hartverscheurende soul (‘At the Crossroads’), Tex-mex met een Beatles-touch (‘If You Really Want Me To I’ll Go…’), pure country (‘Texas Me’) en hardere blues rock (‘It Just Don’t Matter’).

Het is zeker niet de enige langspeelplaat van Sir Douglas Quintet / Doug Sahm die grotendeels buiten de tijd staat en nog steeds een plezier is om te beluisteren en om op te dansen. ‘1+1+1=4’ (1970), ‘Together After Five’ (1970) en ‘The Return of Doug Saldaña’ (1971) zijn minstens even goed. En dan zijn er ook nog de legendarische opnames voor het Atlantic label en andere voortreffelijke soloalbums, waaronder het meesterwerk ‘Doug Sahm & Band’ (1972) met gastmuzikanten als Bob Dylan, Dr. John, David “Fathead” Newman, Flaco Jimenez, David Bromberg en Kenny Kosek. Maar dat is een ander verhaal.

Weer een ander en buitengewoon mooi maar ook bizar verhaal is dat van een concert van Sir Douglas Quintet, met zowat alle originele leden opnieuw samen, dat ik bijwoonde op 29 mei 1983 in Hof Ter Lo in Antwerpen [2]. Ik was er met mijn beste vrienden en ik was uitzinnig van geluk, hoewel ik mij de dagen voordien en zelfs enkele uren voor ik me naar de concertzaal begaf nog diep bedroefd en zelfs wanhopig voelde. Het zou me te ver voeren om die herinneringen nu op te rakelen. Alleen dit: Doug Sahm bewees een hele avond lang, heel lang, dat hij een levende jukebox was, een jukebox met een ziel en een warme menselijke stem. En een groot hart. Datzelfde hart begaf het in de nacht van 18 november 1999 in een motel in Taos, New Mexico.

[1] Dit is het vijfde deel in een reeks gewijd aan elpees die een blijvende invloed op mijn leven hebben gehad. Het gaat hier helemaal niet om wat ik de beste of meest baanbrekende albums vind, of iets dergelijks. (Maar ik sluit niets uit, zelfs geen ‘meesterwerken’.)

[2] Ik heb de setlist van dat concert op 29 mei 1983 in Hof Ter Lo teruggevonden.

It Was Fun While It Lasted
I Keep Wishing for You
Sheila Tequila
Born on the Bayou
Suzie Q
Folsom Prison Blues
Down in the Heart of Mexico
Who Were You Thinking Of
Nuevo Laredo
I Love You a Thousand Ways
Papa Ain’t Salty
Kansas City
(Is Anybody Going To) San Antone
Wasted Days and Wasted Nights
She’s A Dynamite Woman
At the Crossroads
She’s About a Mover
Texas Tornado
Little Georgie Baker
I Know You Know
Deep in the Heart of Texas
96 Tears
You’re Gonna Miss Me
Mendocino
Adios Mexico

Encore:

Stagger Lee
Wooly Bully
Green River
The Last Time

TWEE BROERS

Hoe vervoert hij zijn fiets naar het eiland en later, bij de terugkeer, van het eiland weer naar huis? Hij vraagt zich af of hij ermee op het vliegtuig kan, in de trein en de bus. Hij is op weg naar zijn oudere broer, maar het is niet duidelijk of hij droomt of waakt. Zijn broer woont nog steeds thuis, in het dorp aan de rivier en het kanaal. Zal zijn broer hem komen oppikken als hij aankomt in het station van G. (want hij heeft beslist om toch maar de trein te nemen)? Hij weet het niet. Wij weten het ook niet. Evenmin weten we of het een kanonschot is, achter de horizon, of een donderslag, of de knalpot van een oude Ford misschien. Het zou wel eens een Mustang kunnen zijn. Hij vraagt zich af of hij zijn broer nog wel zal herkennen. Misschien is zijn gezicht gerimpeld en opgezwollen van de drank. Hij is lang weggeweest. Een soort van zelfgekozen ballingschap in El Paso, Texas. Hij heeft er Engels geleerd, zij het op de Texaanse wijze uitgesproken, en een beetje Spaans, tussen de immigranten uit Latijns-Amerika, verschoppelingen die in donkere stegen hun wijsheid koesteren. You just can’t live in Texas, if you don’t have a lot of soul. Dat liedje werd veel gedraaid op zo’n border radio. De deejay was een oude hippie, hij draaide ook wel eens Wings van Tim Buckley.

Frankie was niet in het station. Robert heeft twee uur gewacht en dan maar de bus genomen. Nu komt hij in zijn geboortedorp aan, waar het donker is als in de gangen van een kolenmijn. Zijn vader, die lange tijd mijnwerker is geweest, heeft hem daar vaak over verteld, over die donkerte.
De oudere broer zit aan tafel, bij het licht van een lamp van 40 watt. Met ogen die er vermoeid uitzien, maar dan kan ook door dat zwakke licht zijn, zit hij de zoekertjes in de Streekkrant uit te pluizen. Of zijn het de overlijdensberichten? In de kamer ruikt het naar oude koffie en bier. Robert stelt voor om wat te gaan fietsen. Een goed idee, zegt Frankie. Als hij buiten komt lijkt het of hij blind is geworden. Ze fietsen naar het kanaal. Hij is er gerust in dat hij niet in het water zal rijden. Hij voelt instinctmatig welke weg hij moet volgen. Bovendien rijdt zijn broer aan zijn zijde, als een door god verwenste engelbewaarder.
Eerst is de weg van beton, maar al snel wordt het mulle grond, waar het moeizaam rijden is. Ze zullen in het bos aangekomen zijn. Gaandeweg klaart de hemel op. Daar komt de zon al op. Het heeft allemaal niets te betekenen, denkt hij. Het leven stelt niet veel voor, of het nu donker is of licht. Toch begint de hele omgeving nu licht te weerkaatsen, alsof alles betoverd raakt door hun aanwezigheid. Van zijn broer en hem. Dat licht gaat Roberts verstand te boven. In Texas heeft hij alles wat idyllisch of pittoresk kan worden genoemd afgezworen. We kunnen hem moeilijk ongelijk geven. Wat verder is de bodem vervuild. Donkerbruine olievlekken ontsieren het witte Kempense zand.

Hun moeder is gestorven. Zou hij haar durven kussen, of eens knuffelen? Neen, dat kan niet, dat is iets wat zij zelf ook nooit deed. Het zou ongepast zijn om dat nu wel te doen. Het moet een koud weerzien zijn. Terugfietsend beseft hij dat hij alleen is op de wereld. Zijn oudere broer is er nog wel, ja, maar die blijft hier in het bijna leegstaande huis achter. Hij mag bij zijn broer intrekken, heeft hij gezegd. Ze kunnen kaarten, haring eten, grote flessen bier van de Aldi drinken, fietstochten maken naar de mergelgroeven, of nog verder, tot in Duitsland. Voor hem heeft het geen zin meer, na Texas. Na wat daar is gebeurd, bij de Rio Grande.
Zijn broer zegt dat hij een deksel voor de theepot zal kopen. Die theepot staat op een traptrede, een porseleinen pot met een tinnen deksel. Immens droefgeestig maakt dat ongerijmd beeld hem. Het zal nooit meer beter worden. Het is een lege, verwelkte wereld.