Hoe hij er vanaf de zijlijn op toekijkt. Voorovergebogen in een regisseursstoel, Stille herder, met secure gebaren. Helder zijn ooghoek in het morgenlicht.
Wat neemt hij waar? Op zijn linkerhand Vlekjes groen uit een er-was-eens-natuur. Op zijn rechter blauwe schaduw van dode strijders, Jonge jongens op Omaha Beach.
Ook vandaag weer dwarrelen bladeren neer Terwijl snelle parkieten alom hun gang gaan Alsof ze alle tijd van de wereld gegund is. Aan zijn blik onttrekken zich warmere tinten.
Tussen de bedrijven* voegt hij zich bij de parade Alsof zijn levensloop ervan afhangt. Op het trottoir ontwaart hij een passante* Met bevallige tred naar een echt leven elders.
Herinner jij je zijn avonturen? Verre van Ridderroman, weinig glansrijks om na te vertellen, Keer op keer weer dat zelfde trivial pursuit. Niet één paragraaf ondeugende onschuld.
In zijn vertrek sluit hij, gewonde ridder, zich op Met een zucht zo diep als het Baikalmeer. Een echo van schoten en ultimatums. Groene en blauwe spikkels, meer niet.
Niet langer denkt hij aan zijn spookrijders, De paljassen en clowns die hem zo kwelden. Er is geen levende ziel in aantocht of aftocht. Rustig kan hij zijn hele dramaturgie deleten.
*“”The library’s always the nicest room in the house,” she quoted, and ran her eyes along the books. “The mirror of the soul” books were. The Faerie Queene and Kinglake’s Crimea; Keats and the Kreutzer Sonata. There they were, reflecting. What? What remedy was there for her at her age—the age of the century, thirty-nine—in books? Book-shy she was, like the rest of her generation; and gun-shy too. Yet as a person with a raging tooth runs her eye in a chemist shop over green bottles with gilt scrolls on them lest one of them may contain a cure, she considered: Keats and Shelley; Yeats and Donne. Or perhaps not a poem; a life. The life of Garibaldi. The life of Lord Palmerston. Or perhaps not a person’s life; a county’s. The Antiquities of Durham; The Proceedings of the Archæological Society of Nottingham. Or not a life at all, but science—Eddington, Darwin, or Jeans.” Virginia Woolf, Between the Acts, 1941
*“avec sa jambe de statue”, A une passante, Charles Baudelaire
In geen ander jaar zag ik meer films dan in 2021. Dat is een zekerheid. Er waren maar weinig avonden dat ik geen film zag, een verblijf van twee weken in Berlijn in september, toen het met die ellendige pandemie de goede kant leek op te gaan, uitgezonderd. Zoals veel van mijn generatiegenoten houd ik al sinds mijn kinderjaren van speelfilms. Tot 1984, het dystopische jaar van Big Brother, toevallig ook het jaar dat wij een televisietoestel konden aanschaffen, dankzij een kleine erfenis van A., zagen wij die nagenoeg altijd in de bioscoop. Eerst was dat met mijn ouders in een van de talloze Antwerpse bioscopen en daarna als adolescent, alleen of met vrienden, in dorpscinema’s. Van Zorro, Shane, High Noon en Man of the West via James Bond, Modesty Blaise en Barbarella naar – heel wat later – de kunstfilms van Antonioni, Bertolucci, Fassbinder, Wim Wenders, Kurosawa, Tarkovski en vele andere Grote Regisseurs. Ook na het jaar van ‘war is peace’, ‘freedom is slavery’ en ‘ignorance is strength’, bleef ik het grote boven het kleine scherm verkiezen. (Ik houd dit stukje al dan niet persoonlijke historie zo kort mogelijk.)
Geleidelijk aan kregen, zoals ook weer bij veel van mijn tijdgenoten, videotapes, dvd’s en Blu-ray-schijfjes de bovenhand. Zo blijkt nogmaals hoezeer de meesten van ons onderworpen zijn aan wat de markt ons dicteert. Noodgedwongen gebeurt sinds februari 2020 filmkijken alleen nog maar op het kleine scherm. Mubi had ik al vrij vroeg ontdekt. Nu kwamen er Netflix en Cinemember bij. Af en toe was er toevallig ook nog eens een keer een niet al te middelmatige film op Canvas of op een van de Nederlandse zenders. (Door gehoorproblemen kon ik niet langer films kijken zonder ondertitels, wat Arte, BBC en alle Franstalige zenders uitsloot. Waar het filmaanbod overigens elk jaar wat schaarser werd.)
Vanwege de pandemie was niet alleen het bioscoopbezoek weggevallen. Hetzelfde gebeurde met theater- en dansvoorstellingen en met concerten. Uit musea en kunstgalerijen bleven we weg. Kunstwerken zag ik nog uitsluitend op mijn laptop, rampzalig voor mezelf en meer nog voor de kunstenaars. Zelfs al voer je geen gesprek met ze, is er toch altijd dialoog. We zagen haast geen vrienden en familie meer, we reisden niet langer. We bleven thuis. Ik weet dat dit allemaal niet zo uitzonderlijk is, maar wil het hier desondanks noteren. Meer dan een kleine getuigenis over deze tijd is het niet.
Overdag was er naast de dagelijkse beslommeringen, waaronder de ziektegeschiedenissen, literatuur en muziek; ’s avonds vond ik – niet altijd – schoonheid en vertroosting in films. Mogelijk ging het om een vlucht. Mogelijk vervingen de filmbeelden de gemiste werkelijkheid, filmdialogen de gesprekken met vrienden, geacteerde emoties de echte emoties die vrijkomen bij echte ontmoetingen, de filmische landschappen en stadsgezichten de echte landschappen die je ziet – of veronachtzaamt, lezend in een reisgids, in een meeslepende roman – vanuit de trein en de echte steden die je doorkruist tijdens een van je onvergetelijke reizen. Waarmee ik maar wil zeggen dat films kijken in 2021 met nog meer emoties gepaard ging dan het voordien al deed.
Met het maken van onderstaande lijst ben ik een tijdje zoet geweest. Een aangenaam tijdverdrijf was het niet. Waarom deed ik het dan? Goeie vraag. De volgorde van de titels is min of meer chronologisch. Ik houd helemaal niet van puntensystemen om mijn waardering over wat dan ook uit te drukken, maar zag in dit geval geen andere oplossing. Ik kon onmogelijk over al deze films – en series – een recensie schrijven, zelfs als ik die kort had gehouden. Want in dat geval was dit een lijvig boek geworden, en het is zeker niet mijn intentie om een of andere betweterige en overbodige dikke paperback met schreeuwerige cover over film te schrijven. Mijn classificatie is nogal primitief. Waar geen sterretje staat, gaat het om een vaak maar niet altijd behoorlijke film. Een film met een ster is zeer degelijk, voortreffelijk zelfs; een film met twee sterren is uitstekend, stijlvol, klassiek. De betekenis van drie sterren is: onovertroffen, een meesterwerk. Een nul is van nul en generlei waarde. (Uitzonderlijk gebeurt het dat ik waardeloze films uitkijk.)
Wanda, Barbara Loden
Deze meesterwerken zag ik in 2021: Two-Lane Blacktop – Monte Hellman (1971); Carnival of Souls – Herk Harvey (1962); Waar is het huis van mijn vriend? – Abbos Kiarostami (1987); De wind zal ons meenemen – Abbas Kiarostami (1999); First Cow – Kelly Reichardt (2019); At Eternity’s Gate – Julian Schnabel (2018); Der Himmel über Berlin – Wim Wenders (1987); Muriel ou le temps d’un retour – Alain Resnais (1963); Cure – Kiyoshi Kurosawa (1997); 2 ou 3 choses que je sais d’elle – Jean-Luc Godard (1967); Wanda – Barbara Loden (1970); Sátántangó – Bela Tarr (1994); In a Lonely Place – Nicholas Ray (1950); Ai no korîda (Het rijk der zinnen) – Nagisa Ôshima (1976).
Der Himmel über Berlin, Wim Wenders
Dit is de volledige lijst van 208 films (waaronder enkele series):
Zéro de conduite is een sfeervol, (meestal) thematisch programma gewijd aan pop/cultuur op Radio Centraal in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds. Een muzikaal evenement van ongeëvenaarde kwaliteit! Stem af op Radio Centraal 106.7 FM: uniek in het zich steeds verder uitdijende universum.
Je kunt Zéro viastreaming beluisteren. Hier vind je meer informatie over Radio Centraal en andere radiomakers.
Vandaag een soort van jaaroverzicht. Waarbij ik helemaal niet wil aangeven dat de geselecteerde songs uit de beste of meest baanbrekende albums van het jaar komen. Hoewel ik nog altijd nieuwsgierig ben naar hedendaagse popmuziek en inspanningen doe om op de hoogte te blijven, begrijp ik tegelijk dat ik maar een bijzonder klein deel van wat verschijnt ook ken of zelfs maar gehoord heb. Het is misschien subjectief maar ik heb het gevoel dat er elke dag duizend nieuwe platen uitkomen, op cd, vinyl, via spotify, enzovoort. Ik luister soms naar Bandcamp, waar veel moois op zit, maar na enkele uren wil ik alweer stilte of, als het dan toch muziek moet zijn, oude vertrouwde blues, soul, country of sixties en seventies classics horen. Veel van wat nieuw en jong is grijpt me niet meer zo aan. Ik moet ook niet de dwaas uithangen: ik ben al meer dan een halve eeuw in diverse muziekvormen geïnteresseerd en wel op een heel passionele manier. Naast mijn liefde voor literatuur, film, kunst en de mooie dingen des levens. Het komt erop neer dat mijn hoofd bijna vol zit – met heel veel moois maar ook met veel muizenissen. Het einde van het plezier komt in zicht. Dat valt niet meer te ontkennen. Heel wat van mijn muzikale (en andere) helden of antihelden zijn nu bejaard of al dood en bijna elke maand is het weer de beurt aan iemand van wie je dacht dat zij of hij onsterfelijk was. Aretha Franklin en Tony Joe White, om maar twee monumenten te noemen. Een van de mooiste platen van het jaar, Negative Capability, van Marianne Faithfull, gaat onder meer over dat nakende einde. De elpee is zo opmerkelijk en in zekere zin opmonterend omdat ze het onvermijdelijke – de sterfelijkheid – met veel moed en kracht tegemoet treedt.
Maar begrijp me niet verkeerd. We houden niet alleen nog maar van platen van oude knarren. Bands als Low Anthem en Phosphorescent bestaan nog niet zo lang. Marissa Nadler, Marlon Williams, Ryley Walker en Kurt Vile zijn wat mij betreft zelfs nog jong. Zij hebben onmiskenbaar veel talent, wat ook blijkt uit hun concerten (die soms beter zijn dan hun platen). Het is zeker nog niet gedaan met de popmuziek, integendeel. Er zijn genres waar ik weinig van ken, zoals hiphop en techno, die zelfs springlevend zijn, wat toch heel bemoedigend is. Zeker als je weet dat groepen als the Kinks, the Beatles en the Who (en hun managers) destijds dachten dat ze niet veel langer dan een, twee jaar zouden bestaan en dat de meeste kenners ervan uitgingen dat die hele popmuziek maar een tijdelijk fenomeen was. Diegenen die beweerden dat rock ‘n-roll nooit zou sterven hebben gelijk gekregen. Overal waar je komt is er nu rock ‘n-roll, als je het gedreun van de wansmaak daar toe rekent toch. Sommige tekenen van schoonheid zullen wel altijd parels voor de zwijnen blijven. Iets voor de happy few (waarmee ik zeker niet rijke verzamelaars of snobs of iets dergelijks bedoel.) Schatten die mogelijk door jongere generaties zullen worden ontdekt.
For You Too – Yo La Tengo – There’s A Riot Going On – Ira Kaplan, James McNew, Georgia Hubley
Horizon – Cat Power – Wanderer – Chan Marshall
The Town & Miss Lorraine – Calexico – The Thread That Keeps Us – Joey Burns
River Brine – The Low Anthem – The Salt Doll Went To Measure The Depths Of The Sea – The Low Antem
I Can’t Listen To Gene Clark Anymore – Marissa Nadler – For My Crimes – Marissa Nadler
Around The Horn – Phosphorescent – C’est La Vie – Matthew Houck
49 Hairflips – Jonathan Wilson – Rare Birds – Jonathan Wilson
Quiet The Winter Harbor – Mazzy Star – Still – Sandoval, Roback
In My Own Particular Way – Marianne Faithfull – Negative Capability – Faithfull, Harcourt, Ellis, McVey
Curse Of The I-5 Corridor – Neko Case – Hell-On – Case, Rigby
Beautiful Dress – Marlon Williams – Make Way For Love – Marlon Williams
Bassackwards – Kurt Vile – Bottle It In – Kurt Vile
Dear Prudence – The Beatles – The Beatles / 2018 – Lennon, McCartney
Pastorale Vassant – Jon Hassell – Listening To Pictures – Jon Hassell
The Prodigal Son – Ry Cooder – The Prodigal Son – Traditional
Deportee (Plane Wreck At Los Gatos) – Dave Alvin & Jimmie Dale Gilmore – Downey To Lubbock – Woody Guthrie
Georgia To Texas – Leon Bridges – Good Thing – Austin Michael Jenkins, Joshua Block
Spoil With The Rest – Ryley Walker – Deafman Glance – Ryley Walker
If You See Her, Say Hello (Take 1) – Bob Dylan – The Bootleg Series Vol. 14: More Blood, More Tracks – Bob Dylan – Bob Dylan
The Lonesome Friends Of Science – John Prine – The Tree Of Forgiveness – John Prine
The Undiscovered Country – Rosanne Cash – She Remembers Everything – Rosanne Cash, John Leventhal
Sour Milk Sea (Esher Demo) – The Beatles – The Beatles [Disc 3] – The Esher Demos – George Harrison
Bonus Tracks
I’m Your Man – Spiritualized – And Nothing Hurt – J. Spaceman
Oulhin (My Heart Burns) – Bombino – Deran – Goumour Almoctar
Girl From Addis Ababa – Mulatu Astatqé – Afro-Latin Soul Vol, 1 + Vol, 2 – Mulatu Astatqé
Bewildered – Mickey & Sylvia – Mickey & Sylvia – Love Is Strange – All The Hit Singles A’s & B’s 1950-1962 – Powell, Whitcup
Dagen, maanden, jaren vlogen voorbij. Ik was arm, werkloos, werkte op het veld van de taal – van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. ’s Nachts dronk ik porto en bourbon en praatte ik met talloze vrienden, ging dansen, vrijde, was gelukkig en ongelukkig. Het was een intens leven, de woorden en herinneringen waar ik mee worstelde, de taal, de beelden, de liefde, de wrok en afkeer, de haat. De boeken die ik las waren intens, en ik las ze als een bezetene. Mijn boeken waren als mijn vrienden, als mijn muziek: ik herkende me erin, ze werden deel van me, we versmolten met elkaar. Mijn boeken waren personen, zoals in het boek van Ray Bradbury en de film van François Truffaut. Ik herinner me niet veel Nederlandse literatuur die ik in die tijd las. Patrizio Canaponi, Habakuk II De Balker, Martinus Nijhoff, Lucebert, Maurice Gilliams, Willem Frederik Hermans en, om wie het in deze reeks herinneringen gaat, Geerten Meijsing.
Na zeven magere jaren, die heftig waren, boordevol extase, verdriet, dronkenschap, vreugde, ontgoocheling, lust, seks, waanzinnige poëzie en honger, vond ik wat de meeste mensen écht werk noemen: ik verdiende er geld mee en kon er redelijk goed van leven. Dat werk bestond vooral uit vergaderen, verslagen en jaarverslagen schrijven, adviezen redigeren, met delegaties buitenlandse jeugdorganisaties bezoeken en vooral toenadering zoeken tot mensen die altijd een min of meer ‘normaal’ leven hadden geleid. Dat was moeilijk. Na enkele jaren vond ik één collega met wie ik over boeken kon praten, ook over die van Geerten Meijsing. Onze bewondering voor zijn werk was groot. Dat was in de periode van ‘Veranderlijk en wisselvallig’, ‘Altijd de vrouw’, ‘De grachtengordel’ en het beklemmende ‘Tussen mes en keel’.
Ik begon me beter te voelen tussen mijn soortgenoten, ik werd bijna een van hen. De foto’s die van mij zijn gemaakt in die periode durf ik haast niet meer te bekijken. Hoe gewoon ik eruitzag, hoe zielloos mijn kleren, mijn haarsnit, mijn bril. Ik was aan het verdwijnen. Maar hoezeer ik me ook inspande om te integreren in het functionarissenbestaan, mijn zogenaamde ware ik kon ik niet klein krijgen. Een vonkje van poëzie, van woorden die vele lagen hebben en het geijkte denken kunnen ontwrichten, van een taal die tegen de taal van de politiek en de ambtenarij maar ook die van de media inging, bleef branden. Wat een cliché is. Maar het is de waarheid. Dat vonkje van protest, van verzet, van ontevredenheid, hield me op de been.
Naarmate de jaren negentig vorderden ging ik weer meer tegen de stroom in varen, zoals ik op school en op de universiteit had gedaan. Op de achtergrond waren er altijd schrijvers en muzikanten. En een van hen was Geerten Meijsing, die ik bleef bewonderen, hoewel hij nu een gevestigd auteur was, een die prijzen had gewonnen en geld bezat. Soms vroeg ik me af of hij nu zijn ziel had verkocht aan de markt. Maar ik dacht van niet. De roman die gebaseerd is op zijn zware depressie is daarover duidelijk. En ‘De grachtengordel’ natuurlijk ook. Een keer ging ik naar een lezing – of was het een interview – van Geerten Meijsing, in de hoofdstedelijke bibliotheek. Hoewel hij ouder geworden was, was hij nog steeds een dandy. Ik hield van zijn stijl, hoewel ik nog altijd meer naar ‘het nieuwe’ opkeek, naar wat ik in tijdschriften als i-D en Dazed & Confused zag. Maar zijn hoeden, zijn wandelstok, zijn wit pak stonden hem goed. Zijn stijl paste bij de stijl van zijn geschriften. Wat had ik na afloop graag met hem gepraat, maar dat durfde ik niet. Ik was veel te schuchter en mijn geloof in mezelf was uiterst klein. Dat heb ik hem later verteld. Wat jammer, zei hij. We hadden meteen goed kunnen opschieten, je moest eens weten hoe schuchter ik zelf ben.
Foto: In Santiago de Compostella, oktober 1998, Martin Pulaski.
Korte tijd geleden vond ik in een wandkast de chronologie die hieronder staat terug. Het lijkt me interessant om daar de volgende weken wat dieper op in te gaan. Mocht ik er de energie voor vinden, want de voorbije dagen hebben me zo uitgeput, ook al heb ik niets gedaan, werkelijk niets, zo weinig dat ik alleen nog maar zin heb om ergens, om het even waar, te gaan liggen en te slapen. Of eerst verschillende soorten bier, Gordon’s Finest Gold, Krusovice, gele Chimay, Cruzcampo, et cetera, te drinken en dan te gaan liggen, ook al heb ik nog een dak boven het hoofd en dergelijke. Dus hier thuis kijken wat er nog in de koelkast zit en dat dan uitdrinken tot ik er bij neerval, wat ik in ‘normale omstandigheden’ nooit doe. Ik ga altijd liggen. En als ik niet kan gaan liggen dan speel ik drie akkoorden op m’n gitaar, slik een bromazepam en ga dan liggen. Dat lukt meestal wel. Maar een mens wordt altijd weer wakker. Soms zegt hij dan helaas, soms, hé wat goed, weer een nieuwe dag.
Als ik er iets mee ga doen, met die notities, dan zal het in muzikale zin zijn. Hoe ben ik doorheen de jaren tot de muziek gekomen waar ik nu van houd, of waarvoor ik nog uit mijn zetel kom om een of andere geluidsdrager in gang te zetten, en voldoende luid, zonder enige rekening te houden met de buren, zodat ik er al bij al nog enig plezier aan kan beleven?
Mijn terugblik zal dan, anders dan het teruggevonden overzichtje, naar voor 1965 moeten gaan. Ik geloof dat ik min of meer bewust naar muziek ben gaan luisteren toen ik zes was, in 1956. Niet dat ik zo snel was: mijn broer François is zeven jaar ouder. Door hem ben ik in aanraking gekomen met rock & roll. Daarna zijn we vijanden geworden: hij had een afkeer van the Beatles, the Rolling Stones en vooral van lange haren. Heel belangrijk om wat ik de volgende dagen over mijn ‘muzikale ontwikkeling’ al dan niet ga schrijven te begrijpen. Of niet? Want het was een broederschap, maar tegelijk was het al een generatieclash, veel meer dan met mijn ouders.
De teruggevonden chronologie (dat is toch al een begin):
1965
Zomer: door scholen georganiseerde reis naar Zwitserland (Broc, Vevey, Lausanne). Eenzaam, gepest. Wegens allergie niet mee naar Le dent de Broc. Salut les copains. Bob Dylan, Barry McGuire. The Byrds. Jasjes en hemden.
1966
Parijs (schoolreis). Flipperkasten, the Rolling Stones, Michel Polnareff, Françoise Hardy, the Troggs, Jacques Dutronc. Gestreepte broeken.
1967
Londen (schoolreis). Sgt. Pepper’s in de etalages. Dronken van bier en gin. Jan De Pooter. Jimi Hendrix Experience. The Outsiders. Fluwelen jas, sjaaltjes, zonnebrillen, Roger McGuinn. John Lennon.
1968
Jazz Bilzen, Barbarella, Pink Floyd in het Pannenhuis, liefde. Garelli brommer. Gitaren. Antwerpen.
1969
Films, Henry Miller, Easy Rider, nieuwe vrienden, Brussel, Pink Floyd, Yes, Buck Owens, blote voeten. Incredible String Band, Fred Neil, John Hartford, Tim Hardin.
1970
Aken (popfestival). De politie tegen mijn meisje V. in microjurk, “haben sie eine Hose?” In slaap gevallen bij Pink Floyd. Een halve kilo shit onder onze slaapzak gevonden. Amsterdam. Neil Young. Gram Parsons.
1971 en 1972 ontbreken (huiselijk geluk).
1973
Geelzucht in augustus. ‘A la recherche’ gelezen. Geen muziek, behalve Steely Dan’s ‘Countdown to Ecstasy’.
September: Hele maand in Villa den Uil in Oostduinkerke, met mijn vrouw, mijn zoon Jesse, Flor, Leo en Vera. We luisteren alleen maar naar ‘Pat Garrett & Billy the Kid’ en roken joints. Gesprekken over astrologie en politiek. Het verlangen naar een commune en seks met iedereen die ons bevalt.
Als stro zijn de dagen, ook al zie je geen velden, geen heuvels, geen vuren branden. Je ruikt een korte, felle brand, en daarna, terwijl je een glas bier drinkt, het smeulen. Je zit op een krat te piekeren over de voorbije weken en maanden. Is alles echt gebeurd? Heb je geleefd tijdens die maanden, of was het maar een droom? Was je werkelijk in Umbrië, in Rome, in Berlijn, in Wenen, in Porto, in Lissabon, in Barcelona? Zag je er alles wat je gezien hebt. De heuvels van Spoleto, het drukke verkeer, de oudste kerk van Rome door het raam van je hotelkamer, liep je opnieuw over de Auguststrasse en in Prenzlauerberg? Werd je uitgenodigd voor een Vietnamees etentje ergens in Kreuzberg en werd je zo dronken van de wodka dat je er scheel van zag? ’s Anderendaags op het vliegtuig. Het lijkt op een droom.
Ook in Porto. Je vrienden, de nachten, de kunstgaleries, de sterren van José, het museum waar Cristina jullie de weg wijst, waar A. ten val komt, de lekkere Portugese wijn in café Guarany, en aan de oceaan waar de golven wild te keer gaan. Wat blijft nog over van Wenen? Altijd maar dat MuseumQuartier, een hele week lang, vaak in de regen. Waar je Cy Twombly ontdekt, een kunstenaar van wie je alleen de naam maar kende en die je nu verheerlijkt, op een even hoog niveau plaatst als Anselm Kiefer.
En Ray Johnson, haast vergeten, de wanhoop van Jesper Just, de indrukwekkende tentoonstelling ‘Silences’, bijeengebracht door Marin Karmitz, in Lissabon. De nieuwe kennismaking met het werk van Tadeusz Kantor. Het onzichtbare dansen boven je hoofd in een Berlijnse kunsthal – een installatie van Allora & Calzadilla.
En van al de vrienden die je ontmoette. De geliefden. De omarmingen. De dode broer. De dode helden. De wandelingen door de stad, de terrassen van leven en dood. Waarom kus je elkaar? Heb je elkaar dan niet innig lief? In de zomer of in de koude cafés van de winter, als een profeet met blijde getijden welkom zou zijn, zo net na een vreselijke aardbeving.
Nachten van waanzin en euforie in Antwerpen, in Gent op het huwelijk van je vriendin I., lezingen, concerten van Bob Dylan en the Duke & the King, de cafés in Brussel… Back to the starting point. Gesprekken met arbeiders over hout, centrale verwarming, sleutels… Taxichauffeurs die je behoeden voor het gevaar. Met hun verhalen en hun scherpzinnig ogen.
De stad puilt uit van liefde en haat, maar je zoekt slechts liefde. Omdat zo de wereld opnieuw ontstaat. Je moet puzzels ontwarren, als waren het knopen in lange, weelderige haren. Wat betekent dit allemaal, een nachtmerrie kan het niet zijn, als er trompetgeschal bij weerklinkt en beelden van engelen je gezicht vertroebelen. Je gelooft niet in het bovennatuurlijke, nee. Maar een engel is een mens. Dat weet je van Rilke en van Wim Wenders. Engelen, en jij met je hoofd in de voor een keer niet giftige wolken.
Maar nu heb je hoge koorts en moet je weer gaan rusten. Niet alleen taxichauffeurs beschermen je tegen het gevaar. Niet alleen engelen. Je moet jezelf ook in bescherming nemen. Je moet zien dat je overleeft, het positieve accentueren.
Die lijst van 23 december lijkt me nu zo levenloos, met uitzondering van het theater en de concerten. Ik zag die dag ook veel over het hoofd. American Music Club in de AB. De vele lekkere etentjes met vrienden in de Rugantino, Bij den Boer, Vismet, Vini Divini en andere restaurants. Toneelgroep Amsterdam met ‘Het Verraad’. Inge en Sofie bij ons thuis op een stille avond in februari. ‘Trous’ in het Théâtre National. René Pollesch in Théâtre Marni. Twee feestjes in de Patapouf in Gent. De kennismaking met David en Els. Het feestje bij Theo en Anne-Marie. De gesprekken met mijn huisdokter. Een wandeling in de Kempen. Een etentje met Didi in Antwerpen. Caipirinhas drinken terwijl de treinen voorbijdenderen. De drakenbomen op La Palma en het eten van vis op datzelfde eiland. Lange wandelingen tussen de bloemen en het groen, met voor ons de oceaan en achter ons de bergen. De wijnkelder in Los Llanos op La Palma. Een avond in augustus samen met mijn zoon in Brussel; het café P&P, het café Fontainas. Het café Het Oerwoud in Antwerpen.De Oranienburgerstrasse in Berlijn. In dezelfde stad een overweldigende Goya-tentoonstelling. Werken van Caspar David Friedrich. Een mooie tentoonstelling over leven en werk van Helmut Newton, een fotograaf waar ik nochtans niet echt van houd. De wijk Prenzlauer Berg en jonge fietsende meisjes en jongens, kennelijk zonder bepaald doel voor ogen. Het Joods Museum. De avonden bij Pat en Dédé. Wandelingen in het Zoniënwoud. Ontmoetingen in Andalusië: Antonio en Javier. Een autovrije zondag in Brussel. Een avond uit met mijn schoonbroer, met heerlijke vis in de Vismet. Oesters met Champagne. Bob Dylan in Vorst. Een gesprek met Carla Torgerson. Vanuit de bus een blik op het huis in de Visélaan, waar ik woonde als student. Once Upon A Time In America van Sergio Leone. Een week samen met vrienden in Barcelona. De wijk El Raval. Caravaggio en Fortuny in het Museu Nacional d’Art de Catalunya. De lijsten van Ignasi Aballí in het Macba. De voorloper Robert Whitman. Oudejaarsnachtelijke euforie in Mamacafé. De kennismaking met ‘onbekende’ zielsverwanten op het internet: John, Agata, Gary, Evy, Pam, Roweun, en vele anderen. De aantrekkingskracht en de troost van vreemden. Al de mooie en lelijke dagen met mijn levensgezellin. De woorden van anderen. Het verlangen van anderen. Het onvervulde, het onuitgeprokene. Het onvolmaakte. Het vormloze. Het onzuivere. Het mededogen. De verontwaardiging.
Door met mijn ‘autobiografie’ in foto’s bezig te zijn denk ik veel na over mijn leven. Eigenlijk heb ik dat altijd al wel gedaan, vanaf mijn negentiende jaar ongeveer. Op dat ogenblik vond ik dat ik het mooiste al wel had gehad, maar dat was jeugdige verblinding gecombineerd met de obsessie voor een vroege dood, in navolging van Jezus Christus, Thomas Chatterton, Percy Shelley, Brian Jones, Al Wilson en Jimi Hendrix. Ondertussen heb ik echter veel gezien en veel gehoord; de tijd heeft niet stilgestaan. Veel mensen hebben mijn pad gekruist. Velen heb ik liefgehad, heb ik lief, sommigen beminde ik, sommigen lieten mij onverschillig. Ik minachtte niemand en kon niet haten. Sommigen hebben mij veel verdriet gedaan, sommigen hebben mij diep gekwetst, sommigen hebben bewust of onbewust geprobeerd om mij te vernietigen, anderen hebben mij bemind, liefgehad, hebben mij, soms onverdiend, hun vriendschap gegeven. Sommigen hadden aandacht voor mijn woorden, voor mijn vereringen, voor mijn verwensingen, andere hadden geen aandacht voor mij, ik liet hen onverschillig. Misschien waren sommigen bang voor mij, hoewel ik ongevaarlijk ben. Ooit heb ik wel uitbarstingen van wanhopige razernij gekend, maar die kwamen uit grote liefde voort. Neen, gevaarlijk ben ik nooit geweest. Voor wat waren ze bang? Voor mijn mislukkingen wellicht. Mislukken is besmettelijk, schijnt men te denken. Nobody knows you when you’re down and out, zegt de bluesman. En of hij het niet kan weten!
Nu leef ik in de tijd van de herhaling. Het beste heb ik echt gehad. Vaak ook had ik het beste in mijn handen, in mijn armen kunnen houden, maar heb ik het om die of die reden niet gedaan. Dwaas die ik was. Nu is het te laat voor meanderen. Mogelijke zijsprongen hebben plaats gemaakt voor één grote liefde die zekerheid biedt, maar ook het gevaar van berusting en sufheid herbergt. Grote verrassingen staan mij niet meer te wachten. Ik wil niet beweren dat ik nu alleen nog maar wat op de dood zit te wachten – in tegenstelling tot wat Townes Van Zandt zo overtuigend en waarheidsgetrouw zingt – maar het lijkt er wel wat op. Als niets je nog verrast of verwondert, wat heeft het leven je dan nog te bieden? En wat heb jij het leven dan nog te bieden? De leegte lijkt zich meester van je te hebben gemaakt. Je denkt na over je leven, je vraagt je af: wie ben ik en het antwoord is: niets, niemand. Verbeelding bezit je ook al niet. Ontroering? Wat moet je dan doen? In de negentiende eeuw vroeg de Russische nihilist Tsjernitsjevski het zich ook al af, net zoals Lenin later. Lenins antwoord was net iets te perfect. Een perfect plan. Maar nu, wat nu gezongen? Je zou kunnen bullshitten zoals Herman Brusselmans, maar dat wil je niet. Daarvoor heb je te veel respect voor de schrijvers uit je canon, mensen zoals Robert Musil, Arthur Schnitzler, Fernando Pessoa of Hermann Broch.
Wat moet je dan wel doen? Afwachten, geduld oefenen. De lader in het stopcontact steken en wachten tot je geest weer opgeladen is. Tot alles weer borrelt en bruist en schuimt. Tot je leven je aanspreekt en zegt: hier ben ik, vertel mij, die dwaze foto’s zeggen niet veel, dat is een aangenaam tijdverdrijf voor verveelde kwasten. Dat is iets voor dode momenten, zoals de feminale feminatheek van Louis Paul Boon. Tot je leven je zegt dat je uniek bent, een onverteld verhaal, dat velen graag willen horen, bij zonsondergang, op een terras in de koele schaduw, voor of na de coïtus, of gedurende nachten vol sterren, in het Zuiden, waar de wegen de hemel zij dank slecht verlicht zijn, of in uiterste gevallen, net voor de executie (en misschien stelt de beul de executie wel uit omdat hij het verhaal zelf wil horen). Ja, zulke dingen moet het leven je zeggen. Dan stop je met je fotootjes en je muziekjes, dan loop je niet langer verloren in je rock & roll, dan ben je niet langer “een communist met gaten in zijn broekzakken”, dan zet je je tanden in de taal en wordt het langverwachte plan (dat je niet kunt uitstippelen) opeens duidelijk, dan voer je het uit, omdat het moet. Ja, omdat het moet. Waarom moet het? Omdat het in je biografie moet staan. Volstaat dat niet?