SCHAAP IN WOLVENVACHT

Paard: Martin Pulaski

Lang geleden, in mei 2008, schreef ik een enigszins dadaïstisch gedicht dat ik Pow! Poëtenkadaver noemde en opdroeg aan theatermaker René Pollesch, auteur van inspirerende stukken en intendant van Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz in Berlijn. Dit is een volledig herwerkte versie ervan. Aan niemand in het bijzonder opgedragen, maar wel aan iedereen in het algemeen.

Amechtig meesmuilend zweten zes, zeven poëten hun verzen uit.
Verse spruiten voor de buitenstaander.
Voor de man die op zijn stoel zit, altijd in het wit.
Wat de zes, zeven zwetende poëten niet weten?
Garnaalvissers fietsen door zijn straat.
Hoor dan, het belgerinkel van een schalkse schavuit.
Arme liefjes met versleten rode rokjes aan komen uit de verfwinkel in zijn straat.
Hun neuzen met spikkels rode menie in de strakke wind.
Twee stropers komen uit de sigarenwinkel in zijn straat.
Poolse bouwvakkers staan op de hoek van zijn straat.
Wrijven in hun blauwe handen, rollen een te dun stickje.

Uitgelaten lacht nu de man op de stoel, de man die in het wit zit.
Hij lacht die poëten uit!
Als het donker is ruilt hij zijn koning voor een paard
Dat leeuwachtig brult om haver, en zelf heeft hij dorst.
Maar nergens een café zonder bier.
Aan de zwier dan maar tegen heug en meug?
Voorbij de regenboog, in de bierkaai van de Russen aan het Falconplein.
Waar de zes, zeven dichters nakaarten over hun zielenheil.
Hun significantie en gewicht op de vogelenmarkt van tekens.
Bestaan wij naar de letter of naar de heilige geest?
Is alles zonder meer waarde, zonder betekenis en bijgevolg verloren?
Versta je er nog iets van of valt er niets te begrijpen, dichters?
Zit de Schone voor altijd in de muil van het Beest?
He, zeg, beste vrienden, wat is de rol van Moeder de Vrouw
En van de Heilige van de Eerste Dagen, toen het woorden begon?

De man in het wit hangt zich op aan zijn telefoon.
Zijn laatste woorden zijn voor Moeder de Vrouw.
Geef hem nog zo’n Brusselse wafel, moeder!
Geef de dichter nog zo’n Luikse wafel!
Geef de dichter een walrus, geef de bedelaar een tafel.

ZERO DE CONDUITE: TAALSPEL

LONDON2012

Zéro de conduite is een POPprogramma op Radio Centraal in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 ’s avonds. Een muzikaal evenement voor allen en voor niemand. Uniek in het universum. Stem af op 106.7 FM. 
Je kunt Zéro via streaming beluisteren. Hier
 vind je meer informatie over de radio.

Alles is taal wordt gezegd. De wereld en alles wat het geval is kun je lezen; het universum is een boek met ontelbare letters en cijfers gevuld. Taal is een ernstig spel. Elke taal lijkt op elke andere taal en toch is het zo moeilijk om elkaar te begrijpen. Stel je voor: in India worden 30 talen door meer dan een miljoen en 122 talen door meer dan 10.000 mensen gesproken. De sneeuwwoordenmythe van de Eskimo’s is genoegzaam bekend en er zit zeker een grond van waarheid in. Als we echter lang genoeg zoeken vinden we in het Nederlands wellicht evenveel uitdrukkingen voor sneeuw. Hoeveel het er bij de Eskimo’s precies zijn weet niemand. Volgens Kate Bush vijftig, maar waarschijnlijk heeft ze naar boven afgerond.
Van in het begin is Engels de taal van rock & roll, of toch van die vorm ervan waarmee wij het meest vertrouwd zijn. Dat gegeven bepaalt niet alleen de selectie van de songs voor vanavond, maar voor bijna elke thematische aflevering van Zéro de conduite. In absolute termen is dat jammer, maar anderzijds is het goed dat er zo’n beperking is, want anders raak je er niet uit. Het is nu al zo moeilijk om geliefde songs te schrappen. Niet dat ik daarover wil klagen. Laten we het een prettige vorm van moeilijk noemen. Maar goed, we laten nu songschrijvers, zangeressen, zangers en groepen aan het woord over taal. Veel luisterplezier!

 

Broken English – Broken English – Marianne Faithfull, Barry Reynolds, Joe Mavety, Steve York & Terry Stannard – Marianne Faithfull – Island, 1979

From A Whisper To A Scream – Phew – Allen Toussaint – Claudia Lennear – 1973

Words – Bettye Swann – Barry Gibb, Robin Gibb, Maurice Gibb – Bettye Swann – circa 1969

(Postcard Written With A Broken Hand) – Post To Wire – Willy Vlautin – Richmond Fontaine – 2004

Sign Language – No Reason To Cry – Bob Dylan – Eric Clapton – 1976

Fiction – Way Out Weather – Steve Gunn – Steve Gunn – 2014

Strange Language – Is the Actor Happy? – Vic Chesnutt – Vic Chesnutt – New West, 1995

Up on the bluff
where I wish I was
twisting up the pages of history
my cold feet dangling
my bony arms gesturing
to summon up a little chunk of that history.
In the corridor…the shadows are long
and it messes with my equilibrium
and there’s strains of a strange language.

Everything Means Nothing to Me – Figure 8 – Elliott Smith – Elliott Smith – Polydor, 2000

Small Talk – Secret Life of Harpers Bizarre – Bonner, Gordon – Harpers Bizarre – 1968

I Can Hardly Spell My Name – Is A Woman – Kurt Wagner – Lambchop – P-Vine, 2002

Words We Never Use – Ron Sexsmith – Ron Sexsmith – Ron Sexsmith – Interscope, 1995

Words – West – Lucinda Williams – Lucinda Williams – Lost Highway, 2007

American Without Tears – King Of America – Declan MacManus – The Costello Show Featuring The Attractions & Confederates – Universal, 1986

Chinese Translation – Post-War – M. Ward – M. Ward – Merge, 2006

Let’s Talk Dirty In Hawaiian – German Afternoons – John Prine – John Prine – Oh Boy, 1986

I Talk To Jesus Every Day – Man In Black – Glen B. Tubb – Johnny Cash – Columbia, 1971

Jeannie’s Diary – Daisies Of The Galaxy – E – Eels – Geffen, 2000

I don’t have a chance at writing the book
I just want to be a page
In Jeannie’s diary
One single page
In Jeannie’s diary

To The Ghosts Who Write History Books – Oh My God, Charlie Darwin – Miller, Prystowsky – The Low Anthem – Nonesuch, 2009

The Speaking Hands – Consider the Birds – David Eugene Edwards – Woven Hand – Glitterhouse, 2004

Name Written in Water – Big Wheel and Others – Cass McCombs – Cass McCombs – Domino, 2013

Writer’s Minor Holiday – Carried To Dust – John Convertino, Joey Burns – Calexico – Quarterstick, 2008

The Words That Maketh Murder – Let England Shake – PJ Harvey –  PJ Harvey – Island, 2011

Letter From Abroad – HoboSapiens – John Cale – John Cale – Parlophone, 2003

The Book Is on the Table – Datapanik in the Year Zero (1975-1977) – Tom Herman, Scott Krauss, Tony Maimone, Allen Ravenstine, David Thomas – Pere Ubu

The Angry Angakok – Eskimo – The Residents – The Residents – Cryptic, 1979

The Jezebel Spirit – My Life In The Bush Of Ghosts – Brian Eno, David Byrne – Brian Eno & David Byrne – EG, 1981

John The Revelator – The Original Delta Blues – traditional – Son House – Columbia, 1965

Books of Moses – Oar – Alexander Spence – Alexander Spence – Columbia, 1969

Word Song – Opel – Syd Barrett- Syd Barrett – Harvest, 1988

A Concise British Alphabet-Pt I – The Soft Machine Volume Two – Kevin Ayers – The Soft Machine – Barclay, 1969

The Host The Ghost The Most Holy-O – Ice Cream For Crow – Don Van Vliet – Captain Beefheart & the Magic Band – Virgin, 1982

Noises For The Leg – Keynsham – Vivian Stanshall – Bonzo Dog Dooh-Dah Band – Liberty, 1969

Baby Your Phrasing Is Bad – Nuggets II: Original Artyfacts From The British Empire And Beyond, Vol. 2 Caleb Quaye  – Caleb

A Concise British Alphabet-Pt II – The Soft Machine Volume Two – Brian Hooper – Soft Machine – Barclay, 1969

alexander spence

Bonus tracks, zelf draaien!:

Je dis ce que je pense et je vis comme je veux – Antoine rencontre les Problèmes – Antoine – Antoine – Vogue, 1966

Comic Strip – Initials B.B. – Serge Gainsbourg – Serge Gainsbourg & Brigitte Bardot – Philips 1968

Mini, mini, mini – Volume 1 (1966-1967) – Lanzmann, Dutronc – Jacques Dutronc – Vogue, 1966

Le Martien – La Question – Tuca, F. Gérald – Françoise Hardy – Sonopresse, 1971

Love Letter – No More Shall We Part – Nick Cave – Nick Cave – Mute, 200

Talking In Your Sleep – Summer Side Of Life – Gordon Lightfoot – Gordon Lightfoot – Reprise, 1971

Words Mean Nothing – Trouble Is A Lonesome Town – Lee Hazlewood – Duane Eddy & His Orchestra, featuring Lee Hazlewood – Mercury, 1963

Music For People Who Don’t Speak English – The Four Of Us – Sebastian – John Sebastian – Reprise, 1972

Dedication To Poets And Writers – Town Hall 1962 – Ornette Coleman – Ornette Coleman – ESP, 1965

Research en selectie: Martin Pulaski
DJ: Sofie Sap
Foto’s: M.P.

ECHOLALIA: ANA TORFS

IMG_9952.JPG

Ja, ik ben verslingerd aan echolalie. Aan het woord en aan wat het woord betekent. Sinds ik de tentoonstelling  ‘Echolalia’ van Ana Torfs in Wiels heb gezien is de ziekte nog erger geworden, als het al een ziekte is. Indien wel dan smaakt ze eerder zoet, zoals de jaloezie bij Patricia Highsmith. Freud schrijft dat de neurose verdwijnt als de neuroticus zich bewust wordt van wat tevoren onbewust was. In mijn geval van die echolalie; maar ik ben niet genezen, en dat vind ik een goede zaak.

‘Echolalia’ van Ana Torfs is werkelijk interessant als je er je tijd voor neemt. Vanuit het Zuidstation ga je best te voet naar Wiels, via de industriezone in Anderlecht. Onderweg kun je een blik werpen op de Zenne, een rivier die een nogal schimmig bestaan leidt. Als je niet van woorden en van taal houdt blijf je beter thuis.

IMG_9934.JPG

Eén afdeling van de tentoonstelling heet ‘TXT (Engine Of Wandering Words)’. Het gaat om zes prachtige wandtapijten waarin telkens vijfentwintig beelden verwerkt zijn die verband houden met gember, saffraan, suiker, koffie, tabak en chocolade. Wat de zes wandtapijten met elkaar verbindt is een fragment uit Swift’s ‘Gulliver’s Travels’, dat verbluffend geestige boek (waarvan nog vaak wordt verondersteld dat het voor kinderen werd geschreven); met name een paragraaf uit ‘A Voyage To Laputa’ waarin onder meer deze merkwaardige zin voorkomt: “The first project was to shorten discourse by cutting polysyllables into one, and leaving out verbs and particles, because in reality all things imaginable are but nouns.” Maar, hoe kan het anders, ook deze zin: “The other project was a scheme for entirely abolishing all words whatsoever; and this was urged as a great advantage in point of health as well as brevity.” Omdat woorden slechts benamingen zijn voor dingen, is het beter voor de gezondheid en de communicatie dat mensen rechtstreeks gebruik maken van de dingen om met elkaar te ‘praten’. Personen die over diverse dingen willen praten moeten natuurlijk een veel zwaarder gewicht torsen dan degenen die maar weinig te vertellen hebben. Maar enkele slaven lossen dat dan wel op. Een van de (honderdvijftig) illustraties op een tapijt van Ana Torfs is trouwens een advertentie voor een slavenverkoop. Ondanks hun vele verwijzingen naar lang vervlogen tijden en gebruiken zien de tapijten er hedendaags uit: de honderdvijftig prenten lijken op icoontjes op internet. Dat je er niet op kunt klikken is een bijkomend voordeel: het zet je tot denken en lezen aan, de beelden maken je nieuwsgierig. Als je thuiskomt neem je toch zeker al ‘Gulliver’s Travels’ uit het boekenrek. En dat is slechts het begin van een nieuwe aanval van echolalie.

Een tweede deel, ‘Family Plot’ is al net zo boeiend. Het gaat ook weer over classificaties, met als lichtend voorbeeld Carl Linnaeus, de Zweedse natuuronderzoeker en taxonoom. ‘Family Plot’ is een imaginaire stamboom, een grillige maar tegelijk zeer ordelijke encyclopedie van ontdekkingsreizigers, botanici, bloemen, vruchten, wereldkaarten, gebieden. Dit gedeelte is wellicht het vermoeiendste. Je hebt er goede ogen voor nodig.

Het meest oogstrelende deel draagt de titel ‘Stain’. Dit is een echolalie-encyclopedie van bijzondere kleuren: mauve, Bismarckbruin, Pruisisch blauw, Bengaals roze, malachietgroen, Aurantia (een kleur die ik niet kende; in de Webster vond ik dit: “a poisonous red-brown crystalline alcohol-soluble dye C12H8N8O12 used in biological staining, in desensitizing photographic plates, and in colored photographic filters —the ammonium salt of hexanitrodiphenylamine”); Indisch geel. Over ‘Stain’ kan het moeilijkst worden gepraat of geschreven, je moet het zien en horen. Bij Mauve hoor je bijvoorbeeld een vrouwenstem iets uit Oscar Wilde’s ‘The Picture Of Oscar Wilde’ citeren: “Never trust a woman who wears mauve, whatever her age may be, or a woman over thirty-five who is fond of pink ribbons. It always means they have a history”.

oscar1-wilde.jpg

Een voor mij wat minder boeiend gedeelte, ‘Legend’, behandelt de geschiedenis van het Canarisch eiland La Gomera. Het eiland kent voor mij nog maar weinig geheimen: ik heb vier keer als het hier koud was vrij lang rondgehangen, vooral in het idyllische hippiedorp Valle Gran Rey. Geen spoor van de generalissimo daar.

Bij ‘Displacement’ schrok ik toch wel even. De beelden riepen herinneringen op aan een film van Chantal Akerman. Dezelfde leegte en zinloosheid, veel ongemakkelijke stiltes, verveling, vervreemding. Maar het verhaal dat erbij verteld wordt… Opeens wist ik het: het was dat van het meesterwerk van Roberto Rosselini, ‘Viaggio in Italia’. De film spreekt me meer aan, de beelden van Rosselini doen me meer. En je hebt de geweldige rol van Ingrid Bergman.

viaggio-in-italia_2.jpg

Voor het laatste gedeelte, ‘The Parrot & The Nightingale, a Phantasmagoria’ was ik te moe. Zeker, het is een vermoeiende tentoonstelling. Maar je wordt er als gezegd op een prettige manier ziek van. De echo’s brengen andere echo’s voort, die op hun beurt voor weer nieuwe echo’s zorgen: mijn kamer is een volmaakte echokamer geworden; uit al mijn boeken stijgen stemmen op. Ik heb me voorgenomen voor lange tijd niet meer buiten te komen, zelfs niet om een reis naar La Puta of La Gomera te maken.

DE IDIOOT

david-and-goliath-1875.jpg

Odilon Redon, David & Goliath

Een man die ik niet meteen herkende kwam na een concert van The Walkabouts naast me aan de bar staan. Het gebeurt wel vaker dat ik de gezichten van oppervlakkige kennissen niet kan thuisbrengen. En als ze mij hun namen dan noemen zeggen die me ook niets. Vervelend, maar er is weinig aan te doen. Wellicht is het een gevolg van de epilepsieaanvallen die ik in mijn jeugd heb gehad. Je denkt er natuurlijk wel over na: wie is dit in godsnaam toch, van waar ken ik die man of vrouw? Ondertussen, terwijl jij nog diep in jezelf bent aan het graven, zijn ze al in gang geschoten, ze hebben geen geduld, je moet hun impressies horen, of een of ander onbelangrijk voorval, zoals ook die avond weer.

‘Ik ben verliefd geworden op een vrouw die je wellicht kent’, zei de onbekende, wat bleke man.
‘Welke vrouw bedoel je’, vroeg ik.
‘Nastásja, uit de Terlindendreef’, zei hij.
‘Terlindendreef’, zei ik.
‘In Bonheiden’, zei hij.
‘Nooit van gehoord’, zei ik.
‘Van Bonheiden’, vroeg hij.
‘Van een vrouw in Bonheiden’, zei ik.
‘Ze heeft me nochtans verteld dat jullie elkaar kennen’, zei hij.
‘Verliefd’, vroeg ik.
‘Ja’, zei hij, ‘want Nastásja  is een bijzonder mooie en intelligente vrouw’.
‘Als je het zelf zegt’, zei ik.
‘Ik moet toegeven dat ik daar een wat onbehaaglijk gevoel bij heb’, zei hij.
‘Bij Nastásja uit de Terlindendreef’, vroeg ik.
‘Nee’, zei hij, ‘Nastásja  is een wijze madam’.
‘Waar heb je dan een onbehaaglijk gevoel bij’, vroeg ik.
‘Wel’, zei hij, ‘ik heb van haar al gehoord, en ook van andere mensen die je kennen, dat je een vrij wijze vent bent, en jullie hebben ooit een relatie gehad…”
“Iemand die wijs is kan niet wijs zijn’, zei ik, ‘en ik heb geen relatie gehad met een vrouw uit de Terlindendreef in Bonheiden.’
‘Stel je nu niet aan’, zei hij.
‘Jij hebt misschien een relatie, ik zeker niet. Ik geloof niet in relaties, tenzij in de wiskunde of de logica’, zei ik.
‘Het staat nochtans op facebook’, zei hij, ‘whatever’.
‘Hoe weet je dat’, vroeg ik.
‘Ik ben een facebookvriend van je’, zei hij.
‘Ach zo’, zei ik, ‘een uit de duizenden.’
‘Ik volg je al lang’, zei hij, ‘je hebt een vrij wijze muzieksmaak’.
‘Relaties, dat is een uitvinding van facebook’, zei ik. ‘Facebook is een relatiebureau. Een zakenrelatiebureau op de koop toe. Maar op de beurs doet Zuckerberg het niet zo goed.’
‘Het maakt je duidelijk niet vrolijk dat ik iets voor Nastásja  voel’, zei hij.
‘Er is helemaal niets om vrolijk over te zijn, en het ergste moet nog komen’, zei ik.
‘Hang niet zo de pseudo-filosoof uit’, zei de facebookvriend.
‘Ooit, zei je toch? Ooit, dat betekent in het verre verleden of in de verre toekomst’ zei ik.
‘Ik beheers de Nederlandse taal best goed’, zei hij.
‘ Best goed? Goed voor jou’, zei ik.
‘Whatever’, zei hij, ‘ik onmoet Nastásja  nu regelmatig live.’
‘Live’, vroeg ik, ‘zo goed ken ik die vrouw dan toch niet. Ik wist niet eens dat ze voor een publiek optrad.’
‘Stel je niet aan, man’, zei hij, ‘of denk je misschien dat je de wijsheid in pacht hebt?’
Ik zweeg even, stelde mij Nastásja  voor als stripteaseuse, of als een performanceartieste. Als, als, als.
‘Als je met “relatie” “neuken” bedoelt dan zit het zo. Nastásja  en ik hebben een maand geleden een hele nacht lang hartstochtelijk geneukt. En ik treed niet in details’, zei ik.
‘Je bent een echte smeerlap, een aansteller, een pathetische leugenaar’, zei hij.
‘Nee’, zei ik, ‘weet je wat ik ben? Een belachelijk figuur’.
‘Klootzak’, zei hij.
‘Nee, geen belachelijk figuur. Een idioot ben ik, dat ben ik, ten voeten uit.’
De facebookvriend met erg blanke huidskleur gooide twee euro op de toog voor zijn pils en maakte zich – duidelijk erg boos om iets – uit de voeten.

Wie was toch die man en wie in godsnaam was de echte Nastásja  uit de Terlindendreef in Bonheiden? Er wachtte mij veel werk die nacht. Al mijn facebookvrienden checken – gaandeweg kon ik al degenen met een onaangenaam voorkomen ontvrienden, zeker degenen die ertoe in staat leken me een onbekende, mooie en intelligente vrouw als Nastásja  af te nemen.

Zonder ook maar iemand te hebben kunnen schrappen viel ik in slaap. In een nachtmerrie zag ik de man die me had aangesproken met dreigende tred op me af komen. Heel dicht nu. Zijn grote hoofd, zonder romp, met daarin donkere, lege ogen. De lege ogen van een seriemoordenaar. Ik huiverde, gilde. Achter zijn hoofd zag ik Nastásja  nu op een vermolmd podium een perverse vruchtbaarheidsdans uitvoeren. Haar eens zo stralende huid had een doffe, groene kleur gekregen. Het hoofd van de man veranderde in de kop van een slang, de ogen nog giftiger dan de bek. De dansende vrouw lachte me uit, bezeten door de geest van het kwaad zelf. Ondanks haar wellustige bezetenheid leek het of ze achteloos over een slagveld liep, haar slanke voeten in het verse bloed.

Badend in het zweet werd ik wakker. Ik was ternauwernood aan de dood ontsnapt. Ik nam me voor nooit meer onder de mensen te komen. Of op zijn minst te verhuizen naar een verre streek, ver weg van elk slagveld.

 

SPEL, FILOSOFIE EN AVONTUUR

woorden,terminologie,managers,drank,afscheid,denken,hitchcock,taalfilosofie,filosofie,sartre,zizek,camus,kindertijd,dromen,utopie,heidegger,opstand,spel,psychoanalyse,film,deconstructie,westerns,literatuur,verbeelding,tijd,maatschappij,revolte,revolutie,nieuw,communisme,sixties,lacan,duvel

Dit is een moeilijk begin. Kleed ik het in of spreek ik rechtuit en zeg ik heel hedendaags ‘what the fuck’? What the fuck! Mijn Zizek-gekte is voorbij. Via de modieuze ‘filosoof’ raakte ik bijna weer in de ban van Jacques Lacan, een ‘denker’ waar ik meer dan een decennium geleden al afscheid van had genomen. Zizeks charme was zijn liefde voor film, een liefde die ik met hem deel. In zijn ‘filosofische’ traktaten heeft hij het vaak over Hitchcock en, nog vaker misschien, over westerns als ‘3.10 To Yuma’, ‘Shane’, ‘High Noon’, stuk voor stuk meesterwerken van de klassieke film (die helaas niet iedereen kent). Zo weet hij filmliefhebbers – en dat zijn er dan toch wel weer meer dan je denkt – te verleiden, te vangen in zijn spinnenweb van ‘leugens’ en ‘mooie praatjes’ (van ‘analyse’ en ‘deconstructie’).
Ik geloof niet langer in die beminnelijke man met zijn baard. In andere tijden zouden we hem een hansworst noemen, maar nu blijven we beleefd en zeggen niets, met uitzondering van die baard. Voor de rest: rien. Alleen nog dit: als je je enkele van ‘zijn’ Lacaniaanse termen toe-eigent kun je de moeilijkste discours construeren om de ‘mooiste’ kunstwerken te deconstrueren en al dan niet te analyseren.

Eigenlijk geldt het vorige net zo goed voor Heidegger, met het verschil dat de Duitse filosoof beter schrijft en het niet de hele tijd over de popcultuur en film heeft. Heidegger keert terug naar de oorsprong of probeert dat te doen en begint van daaruit te denken. Filosofie is vaak een kwestie van een terminologie leren hanteren: de hegeliaanse, die van Kierkegaard, die van Heidegger, die van de Frankfurter Schule, etcetera, net zoals je het managerstaaltje kunt aanleren, om je ontoereikendheid, om je domheid als mens die in het leven zou moeten staan te maskeren; alleen gaat het in de filosofie over iets, met name over het al dan niet bestaan van god, metafysica, over de vraag of alles niet tot taalspelletjes kan worden herleid.

Op dit ogenblik, een moment in de voortschrijdende tijd, ben ik van mening – niets nieuws onder de zon – dat je alleen maar in jezelf én in de maatschappij kan leven. Leopold Flam, een zeer belangrijke – en door mij gewaardeerde – ‘Vlaamse’ en ‘universele’ filosoof, noemde dat de dialectiek van ‘eenzaamheid  en gemeenschap’. Ik denk, zoals in de antipsychiatrie destijds werd beweerd, herinner je Ronald Laing en David Cooper, dat je de ‘absolute’ regels van de maatschappij waarin je leeft in jezelf moet zien terug te vinden en die regels die je niet zinnen, die niet overeenstemmen met wat je zelf denkt, vervolgens moet weten uit te bannen. Zodat je zuiver of onzuiver zoveel mogelijk en zeker nog meer jezelf wordt, tot je alleen een kern overhoudt, waaruit de wereld opnieuw kan ontstaan, alsof hij er nooit eerder is geweest. Je moet die nieuwe wereld zelf maken, vanuit je kern, die tot de oudste tijden teruggaat, en niet slechts tot ‘In het begin was het woord…’.
Op de middelbare school heb ik de woorden van Kloos van buiten moeten leren, ‘ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’, maar dat vers gaat niet ver en niet diep genoeg; we zijn allemaal goden, als we die kern binnendringen, en van daaruit alles weer opnieuw nieuw maken, goden aan de binnen- en de buitenkant. Goden voor elkaar in een nieuwe Civitas Dei, een civitas zonder god. We zijn allemaal goden als we spelen, luieren, onzin vertellen, zogenaamd oppervlakkig zijn, uitsluitend met onze huid leven, op de tast, als we rondzwerven zonder doel voor ogen. Als we terugkeren naar onze oorsprong en van daaruit vertrekken. Al dan niet met de oortjes van een iPod in de oren.

Zijn we niet gelukkig als we taalspelletjes, kinderspelletjes spelen? En houdt de tijd dan niet op zoals in sommige dromen waaruit we niet graag ontwaken omdat de tijd dan opnieuw begint?
Waarom dan geen taalspelletjes, kinderen spelen toch altijd ernstig? Daar weer naartoe keren, die ‘onschuldige’ taalspelletjes die we speelden om de taal te ontdekken, te doorgronden. De grond van de taal die we ons eigen maakten. Hoe oud waren we? Een jaar, twee jaar, maar ook later, op de lagere school, tijdens de speeltijd, en nog later, op de middelbare school, altijd gingen we door met het spel. Het spel was, is wat ons leven boeiend maakte, avontuurlijk, anders. Het spel dat we speelden had regels die voortdurend veranderden. Als ik eraan terugdenk, herinner ik me dat ik aan die taalspelletjes zoveel plezier beleefde. ’s Nachts keerden ze terug in onze dromen, en we speelden ze met onze geliefden, later met onze kinderen. Naar die bron kunnen we terugkeren en alles opnieuw maken. Een werk van de verbeelding. Daar komt het op neer denk ik. Veel geduld oefenen in de maatschappij waarin je leeft, in het dagelijks leven, en daarnaast dat andere werk, dat een andere maatschappij voorbereidt. Het lijken nog steeds de idealen van de jaren zestig, die uit het surrealisme en communisme voortvloeiden, maar ze hebben zich ‘aangepast’ aan de nieuwe tijd.

Literatuur speelt in mijn leven – in eenzaamheid, niet in gemeenschap – wellicht de belangrijkste rol, meer nog dan muziek en film. Het geschreven woord van gisteren, nu en morgen. Ik merk daarbij op dat ik alleen literair begaafde filosofen de moeite waard  vind om te lezen. Dat is geen filosofische houding, maar het zij zo. Als je niet behoorlijk kunt schrijven kun je evenmin interessante gedachten formuleren.  Nietzsche, Schopenhauer, Kierkegaard – eventueel nog Freud. Heidegger misschien. Foucault en Roland Barthes. Er zijn er nog wel wat. Wie, bijvoorbeeld, heel goed kon schrijven was Albert Camus, maar dat was niet echt een filosoof, veeleer een denkende literator. Sartre was dé filosoof in de cafés in het toenmalige Parijs, hij schreef veel af van Heidegger en Husserl, maar hij kon het in het Frans soms heel goed verwoorden – het is geweten dat de Fransen meestal alleen hun eigen taal begrijpen – en daar keken de anderen naar op, naar die schele kerel die nog lang een aanhanger van Stalin was geweest, toen al lang bekend was wat de rode dictator voor vreselijks en onmenselijks had aangericht. Het zal natuurlijk heel moeilijk zijn geweest om het ideaal van het communisme op te geven. Dat begrijp ik goed. Daarom heb ik Sartre altijd wel wat bewonderd. Het was een echte vent, ook al keek hij scheel, maar waarom zou hij niet?  De man hield van vrouwen, amfetamine en whisky. Scheel is beautiful en ik ben Jack Kerouac, just for a  day. Schatje, krijg ik nu nog een Duvel?