IN EENZAAMHEID EN STILTE

cadiz2011.jpg

Cadiz, februari 2011. Foto: Martin Pulaski

“Thuis, in eenzaamheid en stilte, hervond ik mijzelf, hulde mij in mijn eigen geestelijke atmosfeer waarin ik me op mijn gemak voelde als in goedzittende kleren. Na een uurtje gemediteerd te hebben  zonk ik weg in de vergetelheid van de slaap, los van verlangens, wensen, begeertes.” August Strindberg, Eenzaam, 1903.

Er is meer droeve muziek dan vrolijke, tragedies raken je veel dieper dan komedies: het leven is geen pretje. Vaak maakt een boek je nog eenzamer dan je je al voelt nog voor je er in begint te lezen. Sterke of zwakke personages leiden sterke of zwakke levens. Maar ze bestaan, ze handelen, ze eigenen zich een plaats toe in de wereld, ze worden door anderen omringd, liefgehad, bemind, bedrogen, bestolen, bekroond, van de troon gestoten. ‘Eenzaam’ van August Strindberg is anders. Als je dat leest valt de eenzaamheid van je af. Een heel dun boekje, maar dik inzake inzichten, en daardoor groothartig inzake troost.

Met eenzaamheid leren omgaan, er leren van houden – dat doe je niet alleen door gedichten van Fernando Pessoa te lezen, films van John Cassavetes te zien, stukken van Sofokles te analyseren, maar vooral door te oefenen. Noem het schrijven, schilderen, iets maken. Je creëert je ingebeeld gezelschap, dat voor jou reële vormen aanneemt. Maar meer dan eens lukt dat niet. Wanhoop, miserie, innerlijke leegte komen je gezelschap houden. In zo’n geval is er nog altijd vergetelheid in melancholische muziek (voor de gevaarlijke gevolgen waarvan Thomas Mann al waarschuwde in De Toverberg), alcohol of drugs.  Kortstondig, als de blik in de ogen van een betaalde gazelle.

Een jongen of meisje gaat op zoek naar zichzelf, ontdekt vervolgens dat dat niet bestaat. Ai, geen zelf, wat nu? Werken maar. Beelden, woorden, het hele gedoe. Denkbeeldige armen van Venus of een andere godin.

De kleine dingen – en dieren – om je heen, vooral de mus of een andere minuscule vogel, kunnen je teruggeven aan jezelf, een zelf dat inmiddels wellicht veranderd is. Een mens blijft zichzelf herhalen, maar wordt om de zoveel jaren ook een andere mens, iemand anders. Waarom wordt dan zo vaak gezegd: je bent niets veranderd?

In februari dit jaar was ik twee weken alleen in Andalusië. Ik voelde me daar zelden eenzaam, met altijd de oceaan in de buurt, en die aangename afwisseling van dagenlang regen en dan langere periodes van heldere lucht, dromerige zon. Het deed me inderdaad goed om die bepaalde eenzaamheid te doorbreken met een praatje. Met iemand die op de bus naar Sanlucar de Barrameda  stond te wachten of met een of andere vriendelijke barman, zoals die van de Woodstock Bar in Cadiz. Wat is het goed als er niets van je gewild wordt en als jij zelf ook niets bepaalds wilt.

Het is toch vreemd dat je onzichtbaar kunt worden voor jezelf. Dat je jezelf helemaal niet meer ziet. Soms heb ik een hele tijd in de spiegel gekeken, me geschoren en dergelijke, zonder te beseffen dat ik mezelf zag. En dan loop ik soms boos op straat omdat ik het gevoel heb dat de mensen mij niet zien. Besta ik dan niet, vraag ik me af? Ik had het – wat langer geleden – soms ook op mijn werk, vooral tijdens vergaderingen: zagen de aanwezigen mij niet? Bestond ik wel echt? Waarschijnlijk had ik mij teveel geoefend in het mezelf onzichtbaar maken, geoefend in mijn eigen afwezigheid.

Dat schijn ik nog altijd te doen. Wil ik eigenlijk wel graag dat de anderen mij zien? Nochtans was mijn jongensdroom toneelspeler worden. Ik heb het een tijdje gedaan als avant-gardistische amateur. Maar het wilde niet goed lukken: ik was bijna altijd te zeer mezelf. Ik was een jongen die niet meteen besefte dat hij niet ‘voor goed’ bestond. Een jongen die op zijn minst twintig jaar moest slapen om dan, na het ontwaken, in de spiegel te kijken en zich af te vragen: wie is die man van middelbare leeftijd met die stoppelbaard? Hoe lang loopt hij hier al rond? Hoe lang zal zijn liedje nog duren?

Als je lang niet meer met iemand hebt gepraat kan alles beginnen te duizelen. Je bent van niets meer zeker. Er is nauwelijks nog een overgang tussen je huid en de kamer waarin je je bevindt. Geen kosmische ervaring in dit geval, maar een soort van identiteitsverbrijzeling. Je kunt je best wel behaaglijk voelen in je eenzaamheid. Maar het mag niet te lang duren.

 

NAAR MACAO

Macau-Government-House

Je bent zo onrustig, mijn liefste.
Ben ik niet altijd onrustig, dan?
Je vertelt me minder dan ooit. Waarom zwijg je de hele tijd? Je hebt toch niets te verbergen.
Ik heb alleen maar geheimen te verbergen, maar je kent ze allemaal.
Welke geheimen dan?
Je kent ze. Je weet alles over me. Alleen jij kunt me gelukkig maken en me schade toebrengen.
Dat zijn harde woorden, Martin.
Nee, dat vind ik niet, dat is liefde. Liefde is nu eenmaal gevaarlijk.
En broos.
Ja, dat ook, maar dat is een oud woord, dat brengt me oude gedichten in herinnering.
En toneelstukken? Weet je nog, lang geleden? Toen we Ibsen lazen, en Strindberg.
Ja, dat herinner ik me nog. Vooral de spoken van Ibsen en de strijd tussen man en vrouw van Strindberg.
De sterkste, dat heeft hij geschreven, dat vond ik zo goed. Ik vond het zo goed dat ik er wilde over schrijven. Ik wilde niet dat het stuk ophield.
Maar Sarah, je hebt toch ook De rode kamer gelezen?
Ja, natuurlijk.
Dat gaat toch over zwakken mensen. Weet je nog, die Olle Montanus, zo heet hij geloof ik, die man pleegt zelfs zelfmoord. Hij voelt zich mislukt.
Begin daar nu niet over vanavond, Martin.
Waarom zou ik niet?
Omdat je teveel hebt gedronken. Al die port doet je geen goed. Je wordt er week van. Kijk maar eens in de spiegel. Een bleek gezicht heb je, en onheilspellende ogen.
Mijn ogen weten niet waarheen, Sarah.
Je ogen wisten mij nochtans te vinden.
Toen kenden ze jou nog niet, ze hadden je lijf nog niet gezien.
Nee, dat is zo, ze bleven aan de oppervlakte.
Het was een mooie oppervlakte en ze bleven er graag. Maar onze tijd is veranderd. Toen wisten we nog niets.
We wisten elkaar te treffen.
Daarvoor hadden we andere mensen nodig. Wat we vrienden noemen.
Word je nu sarcastisch? Please?
Nee, ik wil weg, ik ben onrustig. Ik kan hier niet meer aarden.
Sta ik je in de weg, heb je genoeg van me?
Sarah, nee, ik heb niet genoeg van je. Ik wil net meer van je, ik wil je helemaal, maar zo geef je je niet aan mij. Je houdt altijd iets achter. Je geeft je niet.
Martin, we zouden opnieuw moeten beginnen. Alles zou altijd opnieuw moeten beginnen. Iedereen zou altijd een tweede kans moeten krijgen.
Zo werkt het niet. Jammer. Maar ik weet het ook niet, hoe het dan wel werkt. Ik weet alvast dat ik niet opnieuw kan beginnen. Ik ben tot hier gekomen, en op die manier gedetermineerd.
Er worden grote dingen van je verwacht?
Misschien, maar ik heb alleen maar kleine dingen te bieden. Niets eigenlijk.
Je bent onrustig, Martin.
Sarah, wat verwacht je van me?
Dat we gelukkig zijn. Gelukkig. Dat kan toch niet zo moeilijk zijn.
En kinderen? Die wil je toch.
Ja, kinderen. En kleuren en sprookjes vertellen en jij zingt liedjes en speelt op je gitaar.
Dat kan niet meer, Sarah, mijn gitaar is ontstemd.
Martin, weet je dat Patti Smith haar gitaar liet stemmen door haar vrienden. Zij kon het zelf niet. Ze vroeg aan haar vrienden, wil je een lied voor me spelen, en dan moesten ze haar gitaar stemmen. Zo deed ze dat. Ze heeft veel vrienden.
Ja, Patti Smith. Zo moet je dat doen. En niet van het podium vallen. Je weet toch dat haar ouders een café hadden?
Ja, ze is nog altijd dol op koffie. Alleen de geur al. Maar ze drinkt niet meer. Je hebt gelijk. De mensen zijn niet consequent. Zelfs Patti Smith niet. In het begin propageerde ze opium en nu vindt ze dat je best zoveel mogelijk water drinkt. Twee liter per dag.
Sarah, konden we maar autorijden. Ik wil weg. Ik ben te onrustig voor deze straten. Deze stad is niet veilig. Ik wil weg.
Waar wil je naartoe?
Naar Macao.
Waar is dat? Ik ken de naam, maar ik heb er geen idee van waar het is.
Ik ook niet, maar ik denk dat het er goed is. De mensen schijnen er Portugees te spreken. Laten we zo spoedig mogelijk vertrekken.
Wil je niet liever alleen gaan, dan kun je daar schrijven over je avonturen.
Nee, ik wil naar Macao met jou. En we zullen daar dan al ons geld uitgeven aan onzinnige dingen, en we vertellen dat we beroemd zijn in ons land van herkomst. We roken opnieuw twee pakjes sigaretten per dagen. En we doen niets anders dan leugens vertellen.
En als we het overleven schrijven we er een reisboek over?
Ja, als we het overleven schrijven we een bestseller en anders gaan we naar de hel.

Foto: Macao, Regeringsgebouw.

 

STRINDBERG : ERKENNING OF ZELFDODING?

Essentieel is dat de kunstenaar het geloof in de zin van zijn werk niet mag verliezen. Maar beslist hij daar zelf over? Kan hij leven zonder enige erkenning? En wat indien hij zulke erkenning uit de weg gaat of onmogelijk maakt? Betekent dat dan dat iemand die bewust voor miskenning kiest meteen ook voor zelfmoord kiest.

In ‘De Rode Kamer’ van August Strindberg lijkt het daar op. In deze verbitterde, bijtende en bijna geniale roman neemt Strindberg ongeveer alles en iedereen op de korrel, vooral omdat alles en iedereen te koop is. Het boek is verschenen in 1879 maar het zou net zo goed over hedendaagse schrijvers, journalisten en ondernemers kunnen gaan.
Een van de hoofdpersonages uit het boek, Olle Montanus, heeft zijn hele jeugd zware fysieke arbeid verricht als landarbeider. Voor de boeren bestaat de natuur alleen als iets nuttigs, ze bezit in hun ogen geen ‘schoonheid’, geen ‘ziel’, wat ze voor kunstenaars en sommige filosofen zoals Rousseau wel bezat (en soms nog bezit).
Montanus onttrekt zich aan deze nuttige arbeid, ‘de vloek van de zondeval’, en wordt artiest, wat betekent dat hij ‘nutteloze arbeid’ gaat verrichten. Hij heeft gehoor gegeven aan zijn vrijheidsbegeerte, en aan die andere drijfveer die iemand ertoe aanzet kunstenaar te worden, met name de hoogmoed. De kunstenaar wil herscheppen, beter maken, mooier maken, voor god spelen. Het is dan dat de behoefte ontstaat aan erkenning van zijn nutteloze arbeid; zonder die erkenning ziet hij al gauw zijn nietigheid in. “Deze voortdurende behoefte aan erkenning van zijn nutteloze arbeid maakt hem ijdel, onrustig en dikwijls diep ongelukkig; ziet hij zichzelf helder voor ogen, dan houdt zijn scheppingsvermogen dikwijls op en gaat hij ten onder, want om weer terug te keren tot zijn juk, als hij eenmaal de vrijheid geproefd heeft, kan alleen de godsdienstige.” Montanus verliest het geloof aan de zin (of het hogere) van zijn kunst, probeert zich weer in de ‘slavernij’ te begeven, maar dat is onmogelijk: de enige uitweg uit deze onhoudbare toestand is zelfmoord.

Strindberg zelf heeft dat echter niet gedaan, hoe vaak hij ook te kampen had met depressie, ziekelijke jaloezie, paranoia en waanzin (toestanden die hij allemaal nauwgezet en eigenzinnig beschreven heeft).