Vanmorgen las ik deze woorden van Stefan Hertmans: “Op die manier ontstaat iets wat later weleens ‘autofictie’ werd genoemd. In de plaats van over fictie te spreken, zou men het beter kunnen hebben over ficties. Het meervoud zou dan betrekking hebben op de manier waarop autobiografische elementen door het schrijven zelf veranderen en fictie worden; niet het verwijzen naar het ‘leven daarbuiten’ is de drager van het verhaal, maar de manier waarop het leven zelf uit ficties lijkt te bestaan, die door het lezen en schrijven van literatuur worden aangedikt. Juist door het schrijven wordt de auteur op de fictieve kant van al zijn ervaringen gewezen – hoe hij ze zelf regisseert, opzet en interpreteert maar buiten de door hem verlangde ‘objectieve’ werkelijkheid moet blijven staan.” Inleiding bij de tweede herziene druk van Paul De Wispelaeres ‘Mijn levende schaduw’, uitgeverij Atlas, 1998. Het boek verscheen oorspronkelijk in 1965.
Vanwege de letterlijk hartverscheurende omstandigheden die het leven van Agnes en mezelf in het voorjaar ontwrichtten, had ik weinig tijd om iets anders te doen dan voor mijn geliefde te zorgen. Af en toe las ik wel wat, maar dat was eerder sporadisch en niet echt met mijn hoofd erbij. Vanaf juni kwam ik wat literatuur betreft opnieuw op gang. Lezen gaat bij mij altijd samen met schrijven. Het lukte mij opnieuw om wat ‘op papier’ te zetten. Ik nam de draad van Nachten aan de Kant (of ook Antwerpse Nachten) weer op, met een zonnige onderbreking in de vorm van herinneringen aan een verblijf in de Provence.
In die eerste maanden heb ik vooral genoten van de bitterzoete autobiografie van Bulle Ogier, J’ai oublié. Het enige boek waarover ik dit jaar een stuk schreef. Daarin onder meer dit: “J’ai oublié heeft mij zin gegeven om alles wat ik het voorbije jaar op Netflix – en andere streaming-diensten – heb gezien, meteen te vergeten. Wat was de cultuurwereld die Bulle Ogier beschrijft rijk in vergelijking met de opgewarmde, smakeloze kost die ons nu wordt voorgeschoteld.” In dezelfde periode las ik De opgang van Stefan Hertmans, zijn beste fictie tot nu toe. In dat boek trekt hij al zijn registers open; zijn schrijfkunst, inzichten en kennis bereiken daarin hun zenit. Erg mooi en goed geschreven vond ik Al het blauw, van Peter Terrin. Herkenbaar en toch bevreemdend. Hoewel de plaatsen van handeling naamloos blijven lijken we ze toch goed te kennen.
Van mijn vriend en geestverwant Pascal Cornet, die ik jammer genoeg nog altijd niet in het echte leven heb ontmoet, las ik twee delen van zijn voortreffelijke en diepgravende autobiografie. Hij heeft ze in eigen beheer moeten uitgeven. Zijn er dan geen uitgevers meer die een originele stem herkennen? Het beste en welsprekendste boek over kunst was Funny Weather van Olivia Laing. Ik weet niet weer hoe ik haar heb ‘ontdekt’. Mijn keuzes zijn nogal willekeurig; ze hangen meestal van het toeval af. Soms laat ik mij iets aanbevelen of laat ik mij leiden door een recensie. Olivia Laing schrijft in een subjectieve stijl over Patricia Highsmith, Jean-Michel Basquiat, David Bowie, Agnes Martin, vrouwelijke schrijvers die drinken, Patti Smiths ‘Land’, Wolfgang Tilmans, etc.
In literair opzicht zal 2021 voor mij altijd het jaar van Joan Didion blijven. Al is altijd een relatief begrip. Ik ben haar werk veel te laat beginnen te lezen, daartoe verleid door de schitterende documentaire ‘Joan Didion: The Center Will Not Hold’ van Didions neef, Griffin Dunne. Tot voor enkele dagen was ik nog verdiept in Blue Nights, over de dood van haar dochter Quintana en haar eigen aftakeling. Nu is ze er zelf ook al niet meer. Over schrijven deed ze deze opmerkelijke uitspraak: “In many ways writing is the act of saying I, of imposing oneself upon other people, of saying listen to me, see it my way, change your mind. It’s an aggressive, even a hostile act. You can disguise its qualifiers and tentative subjunctives, with ellipses and evasions —with the whole manner of intimating rather than claiming, of alluding rather than stating—but there’s no getting around the fact that setting words on paper is the tactic of a secret bully, an invasion, an imposition of the writer’s sensibility on the reader’s most private space.” [Uit ‘Why I Write’, terug te vinden in de verzamelbundel ‘Let me tell you what I mean’.]
Mogelijk door de opkomst en groei van extreemrechts en de populariteit van allerhande fascisten en volksmenners in dit land en elders in Europa en de Verenigde Staten, ben ik mij wat gaan verdiepen in nazi-Duitsland. Onthullend vond ik vooral LTI, De taal van het derde rijk, van Victor Klemperer. Ik zag veel overeenkomst met de taal die we op sociale media lezen en met die van nogal wat nationalistische politici. Een uitdrukking als ‘dor hout’ voor oudere en zwakkere mensen, om maar één voorbeeld te geven, is ronduit nazistisch. Meeslepend en aangrijpend was voor mij de fictie van Hans Fallada. Zijn Alleen in Berlijn (Jeder stirbt fur sich allein) is een waarschuwing voor wat ons opnieuw te wachten staat. Je ziet de voortekenen overal. Het spinnenweb, het debuut van Joseph Roth, is even onheilspellend, al behoort het niet tot zijn beste werken.
Om mij te ontspannen las ik nogal wat biografieën. Jennifer Otter Bickerdike’s You are beautiful and you are alone is een uitstekende biografie van fotomodel, actrice, zangeres en songschrijver Nico. In de zeer leesbare maar weinig opzienbarende biografie The double life of Bob Dylan – 1941-1966, alweer een lijvig boek over Dylan van de betweter Clinton Heylin, vind je weinig nieuwe informatie. Mijn probleem is dat ik, eens voorbij pagina 30, boeken bijna altijd uitlees. Er zijn ergere problemen, ook al is tijdschaarste er een van.
Opnieuw stelde ik vast dat ik te vaak online zit te lezen en dat ik die teksten, hoe magnifiek ze soms ook mogen wezen, meestal meteen weer vergeet. Mijn voornemen is om dat minder te gaan doen. Mijn andere voornemen is om opnieuw gedichten te gaan lezen. Toen ik jonger was, was ik verslaafd aan poëzie. Nu blijven die mooie dunne boekjes gesloten. Wat een verloochening is van bijna alles waar ik sinds mijn vijftiende voor sta. Je moet je leven veranderen. Maar kun je dat nog? Je hebt zo weinig zelf in handen.
Boeken 2021 (geen chronologische lijst)
Joseph Roth, Tarrabas
Joseph Roth, Het spinnenweb
Elena Ferrante, Het verhaal van het verloren kind. Napolitaanse romans 4
Stefan Hertmans, De opgang
Annie Ernaux, De jaren
Bulle Ogier, J’ai oublié
Herman Melville, Moby Dick (vertaald door Barber van de Pol)
Margot Vanderstraeten, Mazzel Tov
Peter Terrin, Al het blauw
Tommy Wieringa, De heilige Rita
Sylvie Simmons, I’m your man. The life of Leonard Cohen
Olivia Laing, Funny Weather. Art in an emergency
Victor Klemperer, LTI. De taal van het derde rijk
Hermann Broch, Barbara. Novelle
Joan Didion, Where I was from
Joan Didion, Play it as it lays
Joan Didion, South and West
Joan Didion, De verhalen die we onszelf vertellen
Joan Didion, The year of magical thinking
Joan Didion, Blue Nights
Haruki Murakami, Eerste persoon enkelvoud
Tracy Thorn, My rock ‘n’ roll friend
Jennifer Otter Bickerdike, You are beautiful and you are alone. The biography of Nico
Clinton Heylin, The double life of Bob Dylan – 1941-1966. A restless, hungry feeling
Pascal Cornet, De elfde teen
Pascal Cornet, Populierendreef 29
Hans Fallada, Alleen in Berlijn
Hans Fallada, Wat nu, kleine man
Robert Walser, De bediende
Burhan Sönmez, Labyrint James Salter, De kunst van fictie
Vorige zaterdag dacht ik onwillekeurig terug aan een essay van Stefan Hertmans over de woordenloosheid, getiteld ‘Een wak in het spreken’. Niet dat ik er mij nog veel van herinnerde, er zijn sinds 1993 al zoveel – meestal overbodige – woorden door me heen gegaan dat ik er, opstandig als ik vaak ben, nagenoeg sprakeloos van ben geworden. Nee, ik wil het hier en nu niet hebben over de poel des verderfs die ‘Vlaamse literatuur’ wordt genoemd (waarop Hertmans een uitzondering blijft). Ik wil het hier en nu hebben over het dagelijks leven in de hoofdstad van het Koninkrijk.
Aan een van de twee open loketten in het Centraal Station te Brussel, hoofdstad van Europa, wilde ik na enig tevergeefs zoeken naar een open krantenwinkel, een kaartje kopen voor de trein naar Antwerpen, cultuurhoofdstad van Europa in 1993, naar aanleiding waarvan Stefan Hertmans het hierboven genoemde essay schreef. Eerst was ik door de opgefriste lange gang gelopen die het metrostation met de laatste nachtmerrie van Baron Horta verbindt: wat een herademing! Die schoonmaakbeurt werd al zo’n dertig jaar aangekondigd. De gang stonk al die jaren al niet alleen naar faeces en urine: je was nooit zeker of je wel levend de uitgang zou bereiken. Waarom er zo werd getalmd weten alleen enkele hooggeplaatste notabelen, die wellicht verkiezen om te zwijgen, een beetje zoals Bartleby the scrivener; alleszins werd er over getwist door aannemers, dorpspolitici, notarissen, advocaten, hamburgerverkopers, poetspersoneel, daklozenverenigingen, de negentien Brusselse burgemeesters en een onoverzichtelijk aantal schepenen, de Brusselse gewestregering, de COCOF en de VGC, Infrabel, de Waalse regering, de Vlaamse Overheid, de NVA-Brussel, het Vlaams Belang, FDF, diverse bouwpromoteren, de Vlaamse minister-president en zijn regering, de federale regering en het Koningshuis. Maar goed, de gang is schoongemaakt en opgefleurd. In het station zelf echter stinkt het nog altijd naar urine, wat niet zo verwonderlijk is: er is maar een wc en dat is zo goed als altijd gesloten. De winkels in de vrij recent geopende Horta-galerij zijn ook bijna allemaal dicht, of bankroet, dat kan ook.
Na enig aanschuiven in de kortste van de twee rijen – een zestal loketten waren gesloten – was het mijn beurt. De man achter het loket bleek me niet meteen te zien of te horen. Had ik geen stem meer, was ik sprakeloos geworden? Dat zou dan slecht aflopen want ik was op weg om een radioprogramma te gaan presenteren. Na enkele seconden drong het tot me door dat de loketpersoon zelf geen stem had, en ook geen ogen. Hij tikte iets in in zijn computer, en op bijna miraculeuze wijze zag ik vervolgens een kaartje door de gleuf in het beroete glas tussen ons me toegeschoven worden. De man echter keek me niet aan en zei niets. Het verschuldigde bedrag verscheen op het scherm van het betaalapparaat. Voor ik vertrok zei ik nog ‘dank u’ tegen de man zijn linkeroor en voegde er ‘tot ziens, nog een prettige dag’ aan toe. Ik wist natuurlijk wel dat dat geen zin had: de man had er al van in het begin de voorkeur aan gegeven me volstrekt te negeren. Maar waarom?
Later, toen ik in de trein, die met ongeveer een half uur vertraging in Antwerpen zou aankomen, maar dat is een detail, mijn kaartje moest tonen meende ik het te begrijpen. Het ‘weekendticket’ was in het Frans opgesteld. Daar lig ik in normale omstandigheden niet van wakker. Ik ben geen flamingant, noem mezelf ook geen Vlaming maar een Belg en zo. In een situatie als deze lig ik er echter wel van wakker, want het gaat om bewuste vijandigheid. Waarop berust die vijandigheid, en waar leidt ze toe? Heeft een loketbediende het recht om een klant op die manier te behandelen? Te doen alsof je niet bestaat, je tot een sprakeloze paria te herleiden, alleen vanwege je taal? En ik spreek dan ook nog een beetje Nederlands, geen Vloms zoals in comedyshows allerhande op televisie. Daar is toch niets mis mee? Het Nederlands is een van de belangrijkste talen van Europa. Het Nederlands is een bijzonder mooie taal, net zo mooi als het Frans of het Engels of het Hongaars, of welke taal dan ook. Bovendien heeft de man mij niet gezegd dat hij geen Nederlands verstaat (wat een vereiste is in zijn functie).
Het is erg, zeggen de mensen dan. Maar het is niet alleen erg. Het is verontrustend. Je wordt sprakeloos van zulke toestanden. Misschien vind je dat het een detail is? Ik niet. Het is geen detail. Het is een symptoom. In een land waar vrouwen met een hoofddoek vaak worden gehaat en van de arbeidsmarkt uitgesloten, zelfs als ze vriendelijk zijn en drie talen spreken, vindt men het onbeschoft gedrag van bedienden die sommige burgers als paria, als onzichtbare behandelen normaal.
“… de woordenloosheid als een noodlot. Dit lot te ondergaan is het laatste restant van heldhaftigheid, van het lot van de antieke held, een lot dat is ondergedoken in een aan woordzwendel stervende beschaving, in de enige vorm van antwoord die haar overbleef: de stilte als een ruimte waarin geschiedenis over zichzelf mediteert.”
Nu wil ik tot slot wel een ding heel duidelijk stellen: dit gaat niet over dé Franstaligen of dé ambtenaren, of dé Belgische spoorwegen. Dit gaat over symptomatisch gedrag van een enkeling en het gaat eveneens over de teloorgang van onze instellingen en onze openbare ruimte.
ΩΩΩ
Foto: Martin Pulaski, Brussel, 19 september 2013.
Citaat Stefan Hertmans, uit: Vertoog en Literatuur, Cahier 2, Woordenloosheid, “Een wak in het spreken”.
De tekst ‘Zwijgen en niet luisteren’, met de foto van Jacques Lacan, destijds eigenaar van ‘L’Origine du Monde’ (1886) van Gustave Courbet, een kunstwerk dat op Facebook nog altijd niet mag worden getoond, heb ik op 20 december teruggevonden tussen oude notities. Een datum stond er niet bij. Ik vermoed eind jaren tachtig. Wat me opviel was hoe weinig ik ogenschijnlijk veranderd ben. Die stilte – die me na al die jaren aan Ingmar Bergman en vooral aan Andrej Tarkovski doet denken – en dat zwijgen zijn er nog steeds. Soms dagen aan een stuk niet kunnen spreken. Een soort geestelijke verlamming.
Psychoanalyse is al lang niet meer in het spel. Destijds had ik die Freudiaanse / Lacaniaanse therapie nodig om het alledaagse te kunnen aanvaarden, om me met mijn eigen alledaagsheid te kunnen verzoenen. Met de banaliteit om mij heen en binnenin mij. Want hoe je je ook tegen een fenomeen verzet, verinnerlijken doe je het toch. In een wereld van dwazen word je op den duur zelf een dwaas.
Toch is er een verschil met de periode toen ik die notitie heb geschreven: ik geloof niet in inspiratie. Ik vermoed dat ik er toen ook al niet meer in geloofde. Het gebruik van dat woord was een automatisme, dat ik om eerlijkheidsreden heb laten staan. In enthousiasme geloof ik wel nog: diep ingaan in de wereld, en de wereld diep bij je naar binnen laten komen. En ik geloof in hard werken. Het belangrijkste echter denk is het zwijgen te boven komen. Je moet spreken en luisteren, soortgenoten, verwante en niet zo verwante zielen ontmoeten, je moet liefhebben. Ik denk dat een kunstwerk, een gedicht alleen uit liefde (eros) – en mededogen – kan voortkomen, of uit zijn tegendeel: afkeer, weerzin; noem het haat. Of heilige verontwaardiging. Alleen liefde maakt je sterk genoeg om een wereld te maken. En haat om een wereld te vernietigen.
Ik las iets treffends in het recentste werk (2011) van Stefan Hertmans, ‘De mobilisatie van Arcadia’: “Schrijven wordt een praktijk, een dagelijkse oefening die het leven bevestigt, door de eigen eindigheid om te zetten in een innerlijke oneindigheid: die van de eindeloze mogelijkheden van de schriftuur. We moeten dus de eigen dood op ons nemen om te kunnen schrijven; niet zomaar de anonieme, indifferente dood, maar de eindigheid die is toegesneden op het eigen leven.”
Vandaag gaat Zéro de conduite over dieren. Net als in literatuur en kunst wordt er dankbaar gebruik gemaakt van dieren in de populaire muziek. Het dier als symbool, metafoor, metonymie, synedoche, vergelijking – al deze stijlmiddelen komen voor in ons vertrouwde en minder vertrouwde songs. Poptekstdichters hebben het over fabelachtige wezens zoals bij La Fontaine, droomfiguren zoals in werken van symbolisten als Fernand Khnopff en Stéphane Mallarmé, denkbeeldige wezens zoals die van Borges, etcetera.
Wat meteen opvalt is dat popgroepen vaak voor dierennamen kiezen. The Beatles is het bekendste voorbeeld, maar iedereen kan er meteen een tiental opsommen. Enkele voorbeelden: the Animals, the Byrds, Crazy Horse (wat tegelijk een verwijzing is naar het Amerikaans-Indiaanse opperhoofd), Fleet Foxes, Los Lobos, Yardbirds, The Birds (de eerste band met Ron Wood), Band Of Horses, Flock Of Seagulls, Wolf Moon, Moondog, Animal Collective, Panda Bear, Grizzly Bear, The Mountain Goats, Sparklehorse, en ga zo maar door.
Noach selecteerde zowel reine als onreine dieren voor zijn ark. De dierenliederen die ik na onnatuurlijke selectie heb overgehouden gaan merendeels over vogels en paarden, en af en toe huilt een eenzame wolf of kraait een geile haan. Gaan over? Eigenlijk niet. De dieren worden gebruikt om bijvoorbeeld het verlangen naar vrijheid uit te drukken (Bird On The Wire van Leonard Cohen), seksualiteit en lust (Howlin’ Wolfs Little Red Rooster, How Come My Bulldog Don’t Bark van Howard Tate), levensvreugde (Rockin’ Robin van Bobby Day, een zanger die massa’s dierenliedjes heeft gezongen), verwondering (Sombre Reptiles van Brian Eno), angst en afschuw (Black Dog van Jesse Winchester, en meer nog Black Eyed Dog van Nick Drake). Rock & roll en rhythm & blues zijn nogal door mannen beheerste genres, vandaar wellicht vaak misogynie (wat niet zelden zelfs zonder metaforiek voorkomt in de songs van the Rolling Stones), zoals in Black Widow Spider van Dr. John alias Mac Rebennack. Dierenliederen klinken soms, zoals gezegd, als sprookjes of dromen (The Blind Men And The Elephant, Horses In My Dreams). Piggies van George Harrison is een sombere kijk op de vraatzuchtige mens. Charles Manson meende er de gruweldaden van zijn Family mee te kunnen rechtvaardigen. Soms gaat zo’n song ook echt over dieren zoals Happy van Victoria Williams, waarin ze over een hond zingt die gewoonweg Happy heet. Nightingale van Low lijkt me dan weer de uitdrukking van een verlangen naar het hogere. Maar gaat het niet net zo goed over verdriet en troost? Zoals geslaagde gedichten zijn goede songs altijd meerlagig en bijgevolg poly-interpretabel.
Een aantal voor de hand liggende en bijzonder mooie dierenliederen draai ik vanavond niet, omdat ze in mijn programma al vaak aan bod gekomen zijn. Ik denk aan het wonderlijke liefdeslied Buzzin’ Fly , een van de mooiste songs ooit gemaakt, van Tim Buckley en Dolphins van Fred Neil. Bob Dylan zijn All The Tired Horses had ook aan bod mogen komen, evenals Wild Horses van The Rolling Stones, hoewel dat helemaal niet over paarden gaat en zelfs niet over al die ‘afschuwelijke’ vrouwen, zoals in Yesterday’s Papers, Under My Thumb, Brown Sugar, Some Girls, en wat niet nog allemaal. Van The Beatles had ik zeker ook graag Blackbird en I Am The Walrus gedraaid. En The Wolves van Bon Iver. Waarom laat ik het majestueze Land van Patti Smith niet toe in mijn ark? Zit ik al met teveel paarden opgescheept, uit alle windrichtingen naar me toe gekomen? Nee. Maar de tijd is een oceaan die eindigt op het strand, zoals Dylan zingt.
Al deze ‘dierenliefde’ wil ik toch even relativeren. De eerste moderne toneelauteur, August Strindberg, hield niet van honden. Hij was van mening dat mensen die van honden houden een afkeer hebben van mensen. Maar Strindberg was zelf niet bepaald een mensenvriend, en hij had niet bepaald een verheven beeld van vrouwen, hoewel hij er gek op was. Al ben ik zelf uiteraard wel een vriend van de mensen, en zie ik ook heel graag honden en poezen, wil ik jullie dit stukje schitterend proza, uit zijn autobiografische novelle ‘Eenzaam’, niet onthouden:
“Lang geleden heb ik eens mijn beklag durven doen over het nachtelijke geblaf in een huis waar mensen wonen. De eigenaar pareerde door te wijzen op kindergehuil in mijn woning! – Hij vergeleek een onrein, schadelijk beest met een mensenkind dat lijdt. Sindsdien beklaag ik me nooit meer. Maar om met mezelf in het reine te komen en in vrede met mijn medemensen te leven, want ik ga eronder gebukt als ik haat, heb ik geprobeerd dit soort genegenheid voor dieren te begrijpen, dat een overeenkomstig gevoel voor mensen te boven gaat, maar ik heb er geen verklaring voor kunnen vinden. En alles wat onverklaarbaar is, geeft me een gevoel van onbehagen.” Dit schreef August Strindberg in 1903.
In zijn recentste boek, ‘De mobilisatie van Arcadia’, schrijft Stefan Hertmans:
“Gebrek aan empathie gekoppeld aan overdreven sentimentaliteit wordt schrijnend duidelijk in de opgeklopte dierenliefde van lui die in roze satijn gewikkelde dode schoothondjes zo ongeveer aan een staatsbegrafenis willen helpen, maar de zwerver die voor hun naar het hondenkerkhof rijdende limousine loopt het liefst van de sokken zouden rijden. Dergelijke hysterische dierenliefde gaat vaak samen met een opvallende mensenhaat, als ging het om een heftige, revanchistische rancune tegen mensen waarin men ‘ontgoocheld’ is.”
Gelukkig gaat deze aflevering niet over schoothondjes. Maar volgende keer zouden de zwervers wel eens aan bod kunnen komen. Nog veel luistergenot.
Man Gave Names To All The Animals – Slow Train Coming – Bob Dylan
At The Zoo – Bookends – Simon & Garfunkel
The Blind Men And The Elephant – Leave Your Sleep – Nathalie Merchant
Bugs – Chickasaw County Child: The Artistry Of Bobbie Gentry – Bobbie Gentry
Black Dog – Jesse Winchester – Jesse Winchester
Black Eyed Dog – Way To Blue – Nick Drake
Old Blue – Dr. Byrds & Mr. Hyde – The Byrds
Happy – Happy Come Home – Victoria Williams
Somebody Stole My Dog – The Platinum Collection – Rufus Thomas
How Come My Bulldog Don’t Bark – Get It While You Can – Howard Tate
The Red Rooster – The Genuine Article – Howlin’ Wolf
Black Widow Spider – Babylon – Dr John The Night Tripper
Crawfish – The King Of Rock ‘n’ Roll – Elvis Presley
Mockingbird – Soul Sue Records / New York City – Inez & Charlie Foxx
Rockin’ Robin – Rockin’ Robin – Bobby Day
The Cattle Call – Country Music Legends – Eddy Arnold
Horses In My Dreams – Stories From The City, Stories From The Sea – PJ Harvey
Pony – Mule Variations – Tom Waits
Wolves (Song Of The Shepherd’s Dog) – The Shepherd’s Dog – Iron & Wine
Will The Wolf Survive? – Will The Wolf Survive – Los Lobos
If You Want To Be A Bird – Easy Rider – The Holy Modal Rounders (Peter Stampfel & Steve Weber)
Bird On The Wire – Who Knows Where The Time Goes – Judy Collins
The Birds Will Sing For Us – From Every Sphere – Ed Harcourt
Little Bird – End Times – Eels
Hundreds Of Sparrows – Good Morning Spider – Sparklehorse (“You are worth hundreds of sparrows”)
Nightingale – C’mon – Low
Drover – Apocalypse – Bill Callahan (onze favoriete veedrijver)
Sombre Reptiles – Another Green World – Brian Eno
Phenomenal Cat – The Kinks Are The Village Green Preservation Society – The Kinks
Piggies – The Beatles (White Album) – The Beatles
Lucas Cranach der Älte – Die Melancholie – 1532 (Detail)
In Stefan Hertmans’ Het putje van Milete las ik de volgende beschouwing, die ik grotendeels kan beamen; ik kan er mij zelfs in herkennen:
“In die zin is de kwetsbare, melancholische mens misschien wel de enige echte democraat – omdat hij geen plaats opeist, omdat hij nergens voor staat, en dat nergens zijn zo helemaal met zijn eigen kleine lijf belichaamt. Hij meet zich nooit aan in de plaats van andere mensen te kunnen denken. Hij is er op een rare manier mee verzoend dat hij de andere, de buitenstaander, de vreemdeling is.”