JE BENT NIET ANDERS DAN DE ANDEREN, OF WEL SOMS?

1967l 001


Al te vaak misschien wil ik schrijven over enkele antihelden, in mijn ogen vaak de echte helden, als we dat woord tenminste nog wensen te gebruiken.… Mijn gedachten gaan dan onwillekeurig naar in een of ander opzicht geniale muzikanten, performers, singer-songwriters, ‘wijze dwazen’, die destijds verstoten en verguisd werden, naar Alexander Spence, Karen Dalton, Nick Drake en Syd Barrett, muziek- en woordkunstenaars die nu evenwel door een globale elite aanbeden worden. Ik zou nog veel andere namen kunnen noemen, maar vandaag doe ik het niet. Beweren zou ik kunnen dat ik wat hen betreft een van de eerste ingewijden was. Dat ik zes kilometer verwachtingsvol langs de Zuid-Willemsvaart liep, van Neerharen naar Maastricht, om in platenwinkel De Harp ‘Oar’ te kopen, en dan weer zes kilometer terug. Ik zou kunnen schrijven over de diepe emoties die ik voelde bij het beluisteren van de gebroken stem van Skip Spence, die de kleine luidspreker van mijn gele Philips materialiseerde. “I’ve searched everywhere in heaven but I never found a friend like you…” De platenspeler had dezelfde kleur als mijn Garelli brommer. Het genot dat ik voelde bij het horen van de diepe wanhoop van een gebroken mens, toen ik nog zo jong en naïef was en nooit van Hölderlin had gehoord. Waarom had ik niet van hem gehoord? Omdat ik slechte leraren had, zonder enige twijfel. Het genot was overigens geen leedvermaak, maar identificatie, de wanhoop en het verdriet die Skippy bezong, waren ook mijn wanhoop en verdriet. Dacht ik, meende ik.

Al te vaak wil ik daarover schrijven, maar heeft het enige zin? Je hemelt die mensen op om jezelf te vergeten en maakt lijstjes tegen het verdriet. Je wilt de wereld bezitten, maar alles valt uiteen in partikels, in atomen. Ergens moet er een eenheid zijn, een Zijn dat al de zijnden samenhoudt en zin geeft, bestaansrecht. Daarom is het ook niet erg dat ik er nu niet over schrijf.

Ik heb me nooit lang in de marge opgehouden. Ik wilde geen snob zijn. Iemand die boeken leest die niemand kent, die platen koopt waar maar vijf exemplaren van bestaan, die nachtenlang naar onbegrijpelijke films uit Nieuw-Zeeland zit te kijken. Af en toe ging ik eens kijken in de donkere straatjes, nam ik zijwegen, luisterde ik naar schril gekras, bekeek ik films over geweld en geestelijke verminking, gaf me over aan het wrede theater van Antonin Artaud en Sarah Kane, je weet wel. Maar veel vaker koos ik voor Elvis Presley, the Rolling Stones, John Fogerty, Francis Ford Coppola, François Truffaut, Haruki Murakami, Paul Auster, Franz Kafka. Kunstenaars die iedereen kent. Ik was niet anders dan de anderen, dacht ik.

Een mooie kromme lijn door alles waar ik me door liet overspoelen trok Bob Dylan. Hij was er altijd, van in het begin en hij is er nog altijd. En het laatste lied dat ik zal horen, mocht ik ooit sterven, zou er een van Dylan zijn. De beste song die ik van hem ken is, denk ik, ‘It Takes A Lot To Laugh, It Takes A Train To Cry’. Misschien is het gewoonweg de beste song. De mooiste versie is de originele op ‘Highway 61 Revisited’, maar op de soundtrack van ‘The Concert For Bangladesh’ staat ook een uitstekende versie. Bob Dylan wordt er begeleid door twee Beatles en Leon Russell, nog zo’n miskende held.

 

 

PESSOA EN ONZE VELE ZELVEN

TV

Fernando Pessoa schrijft in Het boek der rusteloosheid dat ieder van ons meerdere anderen is, een uitgebreide reeks zichzelven. “Daarom is degene die de omgeving minacht, niet dezelfde als die zich erover verblijdt of eronder lijdt. In de uitgestrekte kolonie van ons zijn bevinden zich lieden van velerlei soort, die verschillend voelen en verschillend denken.”

Dat is helemaal waar. Vroeger, als me weer eens werd aangewreven dat ik mezelf tegensprak – “gisteren zei je dat het wit was en vandaag beweer je dat het zwart is” -dan verdedigde ik mij met de stelling dat elke mens twee kanten heeft en verwees daarbij onwillekeurig naar de psychoanalyse met het bewuste en het onbewuste (wat sommigen het onderbewuste noemen), of naar de dialectiek met de these en de antithese, of naar het Oosterse denken, met yin en yang, of naar de linguïstiek en de taalfilosofie met de tekst en de subtekst, en zo kon ik nog wel wat voorbeelden aanreiken. Maar het ging daarbij telkens om twee facetten van een mens.

Ik denk nu dat wat Pessoa beweert veel juister is. Wij bestaan uit veel meer dan twee zelven. De ene dag vind ik Brussel een aangename stad om in te leven, de andere dag, meestal als bij donker weer, erger ik mij aan de stank, het lawaai en de lelijkste gebouwen van de wereld. Het ene moment heb ik het enigszins verheven over Fernando Pessoa, het andere moment sta ik te dansen op de muziek van The Walkabouts of Los Lobos. Ik ben een jongeman van 25 en dan kijk ik in de spiegel en zie ik een ander zelf en denk ik: bijna even oud als Neil Young, als Bob Dylan. Beide mannen zijn op het nippertje aan de dood ontsnapt. Hoe lang heb ik nog te leven? Wat staat er mij nog te wachten? Ik moet dringend eens naar de nieuwe cd van Neil Young (Prairie Wind, beeldige titel) luisteren om te horen wat hij daar over denkt. Wat staat er mijn generatie te wachten? De boomers… Maar als jongeman van 25 heb ik nog een grootse toekomst voor mij. Er zijn nog zoveel mogelijkheden.

Een van mijn zelven ging gisteren naar het Kaaitheater waar Chunking van Grace Ellen Barkey, choreografe van Needcompany, werd opgevoerd. De voorstelling had één voordeel: ze duurde niet lang, zodat we al snel naar het café konden, om te hoesten en Duvels te drinken. Wat een vervelend gedoe! Wat denken deze mensen? Dat ze kunstenaars zijn of wat? Ik ben natuurlijk geen theaterrecensent die met behulp van een aantal hoogdravende woorden allerlei kwaliteiten verzint omdat hij anders de volgende keer misschien niet meer wordt uitgenodigd om champagne te komen drinken. In mijn ogen ging deze voorstelling nergens over, ging ze nergens naartoe, betekende ze niets en, erger nog, was ze onsamenhangend, langdradig en lelijk van uitvoering. Alleen het decor was echt heel mooi. Daar heb ik dan ook veel zitten naar kijken. In het derde deel werd ‘gedanst’ op Kill yr Idols van Sonic Youth. Sonic Youth was ooit cool, begin jaren negentig. In het zwart geklede kunstenaars dweepten met deze band uit New York. Basspeelster Kim Gordon vonden ze het einde. Niet alleen omdat ze een knappe blondine was, maar vooral omdat ze een kunstenaar was. Ze stelde tentoon in echte galerijen! Maar luister toch eens naar Sonic Youth. Die jongens en meisjes kunnen niet spelen en niet zingen. Ik ken maar een song van hen die de moeite loont en dat is Tunic, over Karen Carpenter. Maar dat lied is vooral mooi door het onderwerp en niet echt door de uitvoering.

Ik had nochtans veel verwacht van Chunking, omdat ik enorm veel houd van het werk van de Needcompany. Isabella’s Room, No Comment en the Snakesong Trilogy waren echt wel goede stukken. “Het onderbewuste is als een slapende vulkaan en Chunking is jouw ‘wake-up call’!” schrijft Elke Janssens in het programmablaadje. Hoe komt het dan dat ik voor een keer zo goed heb geslapen? En dat mijn vulkaan zich nog altijd in comateuze toestand bevindt?

In een interview met Grace Ellen Barkey las ik dat ze het Brussels openbaar vervoer vreselijk vind. De reizigers worden als vuilniszakken behandeld, zegt ze. Dat is honderd procent waar. Had ze daar maar een stuk over gemaakt. Over die vuilniszakken die in bussen worden gestopt, in trams, in metro’s, in treinen; die worden afgeblaft; die niet weten waar ze naartoe worden gevoerd; die in duistere stegen worden gedumpt omdat de bestuurder vindt dat het zo welletjes is geweest en terugkeert naar af. Of die een half uurtje in een donkere bus moeten zitten wachten tot de bestuurder zijn sigaret heeft opgerookt. En dan maar hopen dat de man tijdens de rit geen hartaanval krijgt.

De Duvel daarentegen was bijzonder lekker. België is een fantastisch land, als je een glas bier voor je hebt staan. Maar een van je zelven komt toch weer roet in het eten gooien als je wat pindanootjes zit te eten: jongen, die zijn slecht voor je cholesterol, en al dat zout! Als je niet oppast krijg je nog een hartaanval. En een ander zelf krijgt een hoestaanval, zodat het naar de toiletten moet snellen, om daar in alle intimiteit een bevrijdend salvo af te vuren. En nog een ander zelf hoort Slow Train Coming van Bob Dylan in zijn hoofd opklinken.