DE HUURDER

Le locataire, Roman Polanski, 1976

IN DIE TIJD trok Gabriëlla bij ons in. Zij was afgekickt, of dat wilden wij graag geloven, en had zich voorgenomen om zich aan de Brusselse junkiewereld te onttrekken. Senga en ik hadden er lang over gediscussieerd of we de juiste beslissing hadden genomen: stel dat ze toch nog gebruikte, dat we, zoals in Sint-Joost-ten-Node was gebeurd, andere junkies en mogelijk zelfs dealers over de vloer zouden krijgen. Het was echter duidelijk dat Gabriëlla met haar pijnlijke verleden wilde breken en we vonden dat we haar daarin moesten helpen.

De dag voor haar verhuizing had ik de drukproef van ‘Een brief lezen in de metro’ gecorrigeerd. Al wist ik helemaal niet hoe dat moest: ik had het met Tipp-Ex gedaan. Met als gevolg dat enkele fouten waren blijven staan. Later ben ik een tijdje eindredacteur geweest, mogelijk om de schaamte over mijn vroegere onwetendheid te overwinnen.

Die avond waren Senga en ik toevallig naar Le locataire van onze geliefde regisseur Roman Polanski gaan kijken. De jonge Trelkovsky huurt in Parijs een flat waar de vorige huurder, Simone Choule, kort tevoren uit het raam is gesprongen. Geleidelijk aan wordt Trelkovsky door zijn huisbaas en de andere huurders en door zijn hele omgeving tot waanzin gedreven. Is het een samenzwering? We zien hem op korte tijd de gedaante van Simone Choule aannemen. Ten slotte springt hij in een vlaag van zinsverbijstering zelf ook uit het raam. Polanski laat in het midden of wat de kijker ziet de fantasiewereld is van een paranoïde schizofreen of de objectieve werkelijkheid. Zeer onder de indruk keerden we naar huis terug. Wat een beklemmende film, vonden we, maar wel één uit de duizend.

De volgende ochtend stond Jan V. met een kleine verhuiswagen voor de deur. Veel te verhuizen was er niet, Gabriëlla had nooit veel opgehad met de materiële wereld. Ze bezat maar weinig kledingstukken en slechts een tweetal paar schoenen. We hadden voor haar de kamer op de tweede verdieping ingericht, waar een jaar eerder Gina een tijd had gewoond. Sinds Gina’s vertrek was het daar stil geweest en hoewel burengeluid me soms stoorde als ik geconcentreerd zat te werken, had ik haar aanwezigheid gemist. Nu nam een vrouw met een volstrekt andere persoonlijkheid haar plaats in.

Als ik het vandaag nuchter beschouw denk ik dat Gabriëlla bijna net zo schizofreen was als Trelkovsky. Die vreemdheid van haar had me altijd al aangetrokken. In de Artanstraat, de straat in Schaarbeek waar ze toen woonde, ging ik haar op mijn eentje of met Willy Boy en Giuseppe, ’s avond af en toe opzoeken en bleef dan soms tot zonsopgang luisteren naar haar sibillijnse uitspraken, meanderende verhalen en betekenisvolle stiltes. We namen altijd een fles sterkedrank mee, meestal was dat toen grappa, waar ik doorgaans misselijk van werd. Vanuit haar appartement had je een adembenemend uitzicht op Brussel. Gabriëlla was een mooie vrouw met blonde krullen maar het raadselachtige was dat ik in haar nabijheid geen enkele seksuele begeerte voelde. Mogelijk was onze vriendin meer geest dan lichaam. Mensen die op de rand van waanzin leven, ten prooi aan borderline of schizofrenie, hebben mij lange tijd gefascineerd. Niet voor niets heb ik toen ik filosofie studeerde zoveel boeken over antipsychiatrie gelezen en een thesis geschreven waarin waanzin als een min of meer geldige uitweg uit onleefbare gezinssituaties werd verdedigd. De nachten in de Artanstraat waren mysterieus, surrealistisch. In de vroege ochtend leek het of de vogels, groter en witter dan ik ze ooit had gezien, ons kwamen wekken. Wisten ze dan niet dat we klaarwakker waren? Het boek Nadja van André Breton schetst een excellent beeld van een dergelijke betoverde wereld. Nu ik zelf op weg was naar normaliteit wilde ik die liefst niet in ons huis in de Dolfijnstraat binnenlaten. Gabriëlla was welkom maar dat gold niet voor haar vroegere entourage, met uitzondering van Jan, een vriend die we altijd alles vergaven omdat hij de onschuld zelf was. Het gold evenmin voor haar slechte gewoontes.

[Nachten aan de Kant 38. Juni-juli 1979]

ERWIN: DE NAAM

1973-holsbeek24.JPG

In 1969 kwam ik als filmstudent in Brussel terecht. Na enkele eenzame weken trok mijn nieuwe vriend Erwin bij me in. Die jongeman wilde dringend van huis weg; hij dreigde daar te verstikken. Zijn vader was een overtuigd nazi, zo vertelde Erwin me, een man die ’s ochtends met genoegen zijn SS-laarzen aantrok en zijn kinderen bevelen toesnauwde. Ik heb de vader een keer ontmoet. Erwins woorden waren niet overdreven geweest. De man droomde nog steeds van de Endlösung; alle ellende in de wereld was de schuld van de joden.

In mijn gezelschap leek Erwin gelukkig. Vaak zaten we op mijn kamer in de Karmelietenstraat muziek te beluisteren van Led Zeppelin, Soft Machine, the Velvet Underground en vooral ‘Let It Bleed’ van the Rolling Stones. Een andere liefhebberij was film. Op het Ritcs (de toenmalige film- en toneelschool, waar we beiden ingeschreven waren) konden we elke dinsdagmiddag twee speelfilms zien. Soms gingen we ook naar de bioscoop, en zagen we films als ‘Easy Rider’, ‘Hell In The Pacific’ en ‘Yellow Submarine’. Meestal rookten we eerst een joint. Op weg naar huis herhaalden we hele stukken dialoog. It’s all in the mind, man! was onze geliefde uitspraak.

Erwin was pas hélemaal gelukkig als zijn Hollands liefje Josefien erbij was en zij zich in Breda van voldoende rode Libanon hadden voorzien. Hij kon buitensporig genieten van de boeken van Jan Wolkers en Henry Miller. Tegen het einde van het jaar begon ik een relatie met het mysterieuze meisje dat mijn eerste vrouw zou worden. Voor Erwin was er vanaf dan geen plaats meer op mijn kamer. Nog een paar dagen mocht hij op de sofa logeren, maar we vonden het niet prettig hem erbij te hebben als we vrijden.

Erwin heeft die laatste dagen toch nog gauw de dichtbundel ‘De val van de tandloze kanunnik’ geschreven, waarna hij naar Gent is verhuisd, waar hij in de gevangenis werd opgesloten vanwege een dagboeknotitie over hasjiesj. Nog later is Erwin in psychiatrische instellingen verder geestelijk verwoest.

Vijf jaar later belde hij onverwachts aan. Ik woonde toen in een appartementje in de buurt van de Leuvensesteenweg. Erwin zag er geestelijk verward uit en was van oordeel dat ik verantwoordelijk was voor zijn ‘schizofrenie’ (een ziekte waar ik niet in geloofde). Hij was eveneens van mening dat de mensheid in twee soorten kon ingedeeld worden, de ene soort had blauwe ogen en blonde haren, de andere bruine ogen en donkere haren. Het zal wel geen verbazing wekken dat de eerste soort uit louter goedheid was opgetrokken, de tweede was destructief, satanisch. Nog een geluk dat ik blauwe ogen en lichtbruine haren heb. Toch was Erwin niet echt boos op me. We gingen samen naar het Vossenplein, waar Erwin in een platenwinkel ‘Metal Machine Music’ beluisterde. Geweldig, zei hij, zijn ogen fonkelden. Ik luisterde ook even en vond er niets aan. Misschien is het een geniale plaat, ik heb ze nooit willen horen.

In 1977 heeft Erwin me nog geholpen bij mijn verhuizing naar Antwerpen. In die stad heb ik mijn banden met Brussel grotendeels verbroken, een stommiteit die ik nog altijd betreur. Van Erwin heb ik nooit meer iets gehoord. Het was een korte, intense, en tot mislukken gedoemde vriendschap. Zeer waarschijnlijk heb ik aan de dagen met Erwin wel mijn fascinatie voor het werk van Geerten Meijsing overgehouden.

1970-vossenplein14b.jpg

Foto’s uit mijn archief: Erwin, in Holsbeek, circa 1973; Vossenplein, Brussel, circa 1971.

FAMILY LIFE

family life - ken loach 4

Vorige zaterdag zag ik op televisie Family Life van Ken Loach. Ik was vergeten hoeveel indruk die film destijds (1971) op mij had gemaakt. Samen met de boeken van Ronald Laing, David Cooper, Gilles Deleuze) en Félix Guattari heeft Ken Loach mijn manier van leven en denken veranderd. Ik heb in die periode begrepen dat het gezin vaak een rampzalige invloed had op de kinderen, dat waanzin, schizofrenie (of wat men zo noemde), enzovoort, vaak het gevolg was van familiale omstandigheden, met name van de double bind (wat in Family Life uitstekend wordt aangegeven in de relatie moeder-dochter). De double bind-theorie is afkomstig van Gregory Bateson. Het gaat eigenlijk over paradoxale communicatie. De ouders geven een bepaalde boodschap aan hun kind, maar tegelijk beletten ze het om wat gevraagd wordt ook uit te voeren. Als het kind doet wat de ouders vragen, doet het iets verkeerd. Doet het dat niet dan doet het ook iets verkeerd. Het gevolg is dat het niets meer doet en apathisch wordt. Ronald Laing en David Cooper zijn inmiddels dood en vergeten, de anti-psychiatrie wordt afgedaan als een kortstondige trend die geen blijvende invloed heeft gehad en Ken Loach maakt saaie ‘realistisch’ films. That’s life?

family life - ken loach