EEN SIAMESE KAT

[NACHTEN AAN DE KANT 41]

Waar waren we ook alweer gebleven? In de beste tijd en in de slechtste tijd, in de mooiste stad en in de lelijkste stad, met de liefste vrouwen en de meeste verachtelijke, met de voortreffelijkste vriend en de minst betrouwbare. Het was aan de vooravond van een reis naar de Camargue, meer bepaald naar een bedevaartsoord van de zigeuners, Saintes-Maries-de-la-Mer. Al zou hun trip geen bedevaart worden.
Keren we na dit lange oponthoud terug naar die stad aan de stroom en naar dat jaar, keren we terug naar de Nachten met een droom? In dromen krijgt de werkelijkheid andere, mogelijk wel duidelijkere contouren. Het kan gebeuren dat de dromer verneemt hoe het nu echt zat met zijn verleden en wat hem verder in dit ondermaanse nog zoal te wachten staat.

Ik zie Martin de trappen aflopen naar de Pussycat, een obscure nachtclub in een vochtige kelder. Er is een party van bijzondere en ook wel onaangename zaken aan de gang. In het clair-obscur herkent Martin enkele vrienden en kennissen. In een hoekje zit een groepje Engelsen met akoestische gitaren uit Nazareth in Pennsylvania; mannen met baarden. Ze spelen hun idee van een cover van Lucifer Sam, een wonderlijke song die Martin en mij al in 1967 wist te betoveren.

Na een lang gesprek kan Rina mijn oude vriend zo ver krijgen dat hij met haar naar bed gaat. Het voorwerp waarnaar die daad is genoemd staat in het midden van een klein vertrek dat deel uitmaakt van de club. Martin voelt zich wat ongemakkelijk omdat hij niet weet wat Rina precies van hem verwacht. Maar de gedachte dat hij met haar gaat vrijen, dat zij hier zo helemaal naakt en wellustig bij hem ligt, zij aan de linkerkant, hij aan de rechterkant, windt hem op. Zeker het gevaarlijke van die situatie geeft hem een kick; dat om het even wie hier zomaar kan binnenstappen, zelfs Sandra. Rina giechelt en schijnt te genieten. In haar blik iets triomfantelijks. Ze heeft een overwinning behaald. Tell mama what you need, gilt ze niet al te luid. Hij komt klaar, maar veel stelt het niet voor. Hij heeft zin in meer. Rina ook, zegt ze. Ze spreken af: om zo laat in café X, op een paar minuten van de Pussycat.

Het verdomde feestje loopt ten einde. Alleen de Engelsen zitten nog in hun hoek Lucifer Sam ten gehore te brengen. Sandra heeft al haar kleren uitgetrokken. Bijna helemaal naakt ligt ze op een laag tafeltje in een andere hoek van de club. Alleen haar slipje heeft ze nog om haar knieën, haar benen zijn een beetje gespreid. Om het even wie mag haar nemen, roept ze met woede in haar stem. Martin kan de pot op. Ik wil je niet meer, brult ze. Hoor je dat, ik wil je niet meer.

Wat een ellende dat mijn vriend zijn schoenen niet terugvindt. Op blote voeten moet hij zich op de vuile, glibberige vloer wagen. Overal liggen glasscherven en ander afval. Erger nog is dat hij blootsvoets onmogelijk naar dat café X kan lopen. Een portier is naar hem toe gekomen; het is genoeg geweest met dat psychodrama van hem en Sandra en Rina. Ze moeten eruit en vlug wat. Martin probeert Sandra haar slipje weer aan te trekken en slaat haar één of ander kledingstuk om en zo vluchten ze naar buiten, de warme zomernacht in.

De volgende dag (of enkele dagen later). Sandra kan hem niets maar dan ook helemaal niets vergeven. Ik voel niets meer voor je, zegt ze. Zij gaat nu schilderen bij mijnheer Z. Natuurlijk is Martin jaloers, of ze nu schildert of komedie speelt of nog iets anders doet. Ze kijkt hem uitdagend aan als ze het over dat schilderen bij die Mijnheer Z heeft. Al gauw moet hij toegeven dat ze echt schildert: hij ziet het met zijn eigen ogen. Ze werkt aan een doek van ongeveer 1,50 op 2 meter, met olieverf, alles nagenoeg zo zwart als een winternacht. Ontwaart hij in dat donker geen twee contouren van lichamen, een links en een rechts?
Als Sandra die avond thuiskomt, vraagt hij hoe dat nu zit met dat doek. Welk doek? vraagt Sandra. Dat zwarte schilderij, zegt hij. Ze weet niet waarover hij het heeft. Of doet alsof? Martin heeft me al zo vaak verteld hoe goed Sandra kan liegen. Komediespelen noemt hij dat liever.

Die vrijdag gaat Martin nog eens een kijkje nemen in de studio van mijnheer Z, gelegen in de Offerandestraat, waar ooit cinema Festa was gevestigd. In de jaren vijftig zag ik er samen met mijn ouders westerns en oorlogsfilms. Later werd de cinema gebruikt als atelier voor het vervaardigen van calicots. [1] Hij ziet de Meester en zijn leerling voor een grote, langwerpige tafel staan, Z links, Sandra rechts. En inderdaad zijn ze ook nu druk in de weer. Maar van het zwarte doek geen spoor. Wel is Sandra aan het werken aan een aquarel, niet groter dan 27 op 36 centimeter. Het is een portret van Gabriella, haar hoofd afgebeeld in een mandorla. In de vier hoeken heeft Martins geliefde waar je meestal de evangelisten aantreft vier kleine zwarte kittens geschilderd.

[1] Calicots “zijn de grote geschilderde borden aan de gevel of inkompartij van de bioscoop, waarmee de lopende films werden aangekondigd. Deze calicots werden vervaardigd op doek of panelen en steeds overschilderd, waardoor er weinig originele bewaard bleven. Voor het vervaardigen van de doeken projecteerde men een beeld op het te schilderen doek of paneel. Een oude bioscoopzaal beschikte over de mogelijkheid tot projecteren van een beeld en kreeg daarom een tweede leven als atelierruimte voor het vervaardigen van calicots.” Ann Malliet

De Festa werd ontworpen door architect Leopold Van Den Broeck.

Foto’s: Martin Pulaski

LEVEN EN DOOD VAN BRUNO ANQUINET

bruno en agnes

Hoe stuur je een hond door dit weer? Je hebt niet eens een hond. Of ben je zelf die hond misschien? Nee, natuurlijk niet. Maar waarom zit je dan zo te treuren als een hond? Te denken aan verwelking, aftakeling en dood. Waarom heb je de indruk dat dingen om je heen ondraaglijk zwaar zijn geworden? Kun je nog wel iets heffen? Je zou het eens moeten proberen, maar je zit op je stoel en wacht op woorden die niet lijken op gebrul of geblaf. Woorden die niet lijken op tranen, op afscheid, op dood. Maar dood is altijd dood, hoe je het ook draait of keert.

Je moet je vermannen. Je kunt zo mooi over de dood van zangeressen, zangers en muzikanten schrijven, wordt soms gezegd. Waarom dan niet over de broer van je vrouw? De avonturier, als Odysseus ooit, met een beschadigd hoofd teruggekeerd uit Griekenland, waar hij jaren lang woonde, op het eiland Mykonos, waar hij Griekse mythen schilderde op de wanden van restaurants waar de toeristen vrolijk zouden komen wezen. Je schone broer die de laatste jaren van zijn leven leefde als een plant. Maar dat is niet nauwkeurig geformuleerd. Een plant leeft als een plant, Bruno leefde als een zwaar beschadigde mens. Beschadigd, zoals zovelen onder ons door een andere mens of mensen. We zullen het nooit weten wat daar in dat Grieks dorp is gebeurd. De plaatselijke politie weet het niet of zegt het niet te weten. Inmiddels is de politie in dat dorp al lang vergeten dat er een Belgische schilder, genaamd Bruno, in zonnige armoede leefde. En de overige dorpelingen dan? De avonturier uit Brussel, met zijn fonkelende donkere ogen. De ogen van Bruno. Als ik gedronken had en we beluisterden bijvoorbeeld Mahlers vijfde symfonie – al zo lang geleden, tempus fugit – vond ik dat hij op een Griek leek. Meer dan tien keer op een avond riep hij met zachte stem yamas of yasou! En vulde de glazen nog eens bij.

Wees gerust, lezer, dit wordt geen biografie.

Na een faillissement, zijn zwarte Odysseus-baard was inmiddels grijs geworden, liet hij alles achter en vertrok naar Griekenland. Was hij er gelukkig? Misschien wel, misschien niet. Toen een ambulancevliegtuig – of hoe heet zo’n ding waar ze zwaar gewonden in vervoeren? – hem van Athene naar Brussel had teruggevlogen kon hij er niets meer over vertellen. Schilderen kon hij ook niet meer. Kon hij nog herkennen? Leek de wereld nog op de wereld? Meerdere jaren heeft hij zo beschadigd geleefd. Onlangs is hij ziek geworden, en zaterdag is hij gestorven. Bruno is dood. Bij mij – en zeker niet alleen bij mij –  heeft hij door te sterven veel sluimerends wakker geschud. Ik heb de voorbije dagen Rembetika beluisterd, het Griekse equivalent van de blues, liederen over misdaad, prostitutie, havencafés, heroine, tbc, dood en wanhoop. Maar, zoals alle droeve muziek, ontroerend en troostend. Denk maar aan het adagietto uit de vijfde symfonie van Mahler, dat Visconti zo terecht gebruikte in Dood in Venetië en dat eveneens te horen was tijdens de begrafenismis van Robert Kennedy.  Ik heb me echter vooral de momenten herinnerd die we samen hebben doorgebracht, meestal tijdens feesten, meestal in vrolijke stemming.

Ja, Bruno is dood. Hij doet me nu opeens denken aan een trouwe, brave hond. Een mensdier, geen plant. Had je Bruno gekend zou je hem nooit door dit weer hebben gestuurd. Dat was ook niet nodig geweest: een avonturier heeft geen schrik voor de wind en de regen.

Ω

Foto: Agnes en Bruno A.