SCHERVEN


oorlog2

Je leven bestaat uit een bepaalde hoeveelheid scherven. Elke dag komen er wat bij, scherven; na een zekere tijd probeer je ze niet eens meer aan elkaar te lijmen. Omdat de scherven meer betekenen dan het geheel dat ze eventueel zouden kunnen vormen. Het is niet alleen je leven. De hele wereld is verbrokkeld, verbrijzeld, in stukjes uiteengevallen. Is het onlangs gebeurd, of is het altijd zo geweest? Dat weet je niet. De evolutieleer zegt dat er een bepaald systeem in ons systeem zit, dat we niet echt scherven zijn, maar schakels, onderdelen van een groter geheel dat voortdurend in beweging is, en waarvan elk onderdeel in zekere zin ‘strijd’ levert met alle andere onderdelen. Dat was een gedachte die Heraclitus een paar duizend jaar geleden al kende: de oorlog als oorsprong. De oorlog als strijd bekeken, niet als berekende en berekenende strategie.

Maar met scherven is het anders gesteld. Er kan een oorlog hebben gewoed, en dan heb je ongetwijfeld veel kleine stukjes, het resultaat van schermutselingen, van geweld, van onduidelijke woede en vernietingsverlangen. Wat in zulk geval overblijft zijn dode dieren, mensen, vernielde woningen en velden die voor vele jaren onvruchtbaar zijn. De liefde brengt de vijanden weer bijeen, schept nieuw leven, herstelt sommige wonden. Maar de liefde lijmt de scherven niet aan elkaar. Scherven zijn er voor altijd. Je leest bijvoorbeeld een boek van Joseph Roth, ‘De Radetzkymars’ of ‘De biecht van een moordenaar’. En wat je leest zijn scherven van een verleden, van een opvoeding, van een voorbijgestreefde cultuur, een cultuur die verbrijzeld is door de menselijke tijd, de mode, de nieuwe gewoontes en vooral de verlangens die hetzelfde zijn als altijd maar een nieuwe gedaante hebben aangenomen. Je kent de metamorfosen, die van de oude Grieken, die van Kafka, die van de hedendaagse kunst. ‘Last Tango In Paris’ is een geschiedenis van metamorfosen, de werken van Gerhard Richter, van Bob Dylan, van Cat Power. Cat Powers ‘I Can’t Get No Satisfaction’ is een perfecte metamorfose. Het is een scherf van de zeer bekende song van the Rolling Stones. Op dezelfde manier vinden sommige dichters scherfwoorden bij Hölderlin, Celan, Heidegger, Sofokles, Rimbaud en andere voorlopers. Scherven waarmee je je aders kunt opensnijden en bloeden, gewoon op een grasveld, of als een Romein in een bad, zodat het geen pijn doet. Is er iets mooiers dan een plas bloedrood bloed op een grasveld?

De scherven zijn vooral levensscherven, die ons aanzetten om naar elkaar toe te gaan, en indien ze niet te lijmen vallen, wat kennelijk niet mogelijk is, toch te zien of we niet een beetje in elkaar passen. Dat we scherven zijn maakt dat we elkaar gaan verkennen en erkennen. Dat we inzien, we zijn anders, maar ergens is er een mogelijkheid om in elkaar te passen, alleen zijn we zo erg door elkaar geschud, dat het moeilijk is geworden om te zien waar de breuklijnen zijn, en waar de natuurlijke grenzen (en natuurlijke grenzen zijn geen grenzen). Overigens heb ik sinds mijn zestiende jaar nooit in grenzen geloofd, wellicht eerder al, maar daarvan ben ik niet zeker van – ik ging ervan uit dat de wereld een geheel was, en later dacht ik zelfs dat er een gefundeerde orde was voor het hele universum, maar dat zal een te utopisch verlangen zijn geweest. Voorlopig hoor ik geen gefluister uit de kosmos.

Als we dood zijn, zeggen de mensen, groeit er gras op onze buik. En in dat opzicht geloof ik de mensen. Het is een mooie ecologische uitspraak, ervan uitgaande dat je lichaam niet geheel vergiftigd is door chemische stoffen. Op elke buik groeit wat gras, maar net zo goed zullen familieleden wat scherven komen brengen, of ze nu gelovig zijn in dit of dat of in helemaal niets. Op je graf komt altijd een scherf, of meerdere scherven. Dat is toch mooi?

Neem nu een film, de allermooiste die je kent, ‘La Notte’, of ‘Lost In Translation’ of ‘La maman et la putain’, of ‘Paths Of Glory’ – het zijn stuk voor stuk combinaties van scherven. Ik heb het – tussen haakjes – altijd vreemd gevonden dat meestal vrouwen de films in stukjes knippen en weer aan elkaar plakken (met de rotzooi eruit), de vrouwen die bewezen hebben dat zij het sterkste zijn, in de ‘menselijke’ struggle for life – in dit avontuur waarvan wij de afloop niet kennen. De vrouwen bouwen de wereld op die wij nu nog niet kennen. Misschien komen zij van een ander sterrenstelsel, of behoren zij ertoe, krijgen zij van daaruit hun opdracht, om ons te redden, om echte mensen van ons te maken – want mannen kunnen dat niet. Mannen kunnen veel, maar wat ze niet kunnen is de wereld redden en de mensen laten overleven. Zij hebben er geen idee van wat de natuur is, en hoe het met de maan en sterren zit. Zij kunnen geen films knippen, tenzij het films zouden zijn die pijn doen aan de ogen. Vrouwen kunnen dat. Vrouwen hebben een idee van het scherfzijn van hun mannen, van hun kinderen en van zichzelf.

Mensen zijn gek op scherven, scherven geschiedenis, scherven van borden tijdens een huwelijksritueel, scherven van een kapotgeslagen 78-toerenplaat, scherven van het glas in de voorruit van een snelle wagen. Mensen erven zulke verlangens, transformeren ze, maken er iets nieuws mee, in sommige gevallen verwerven ze dank zij scherven weelde of aanzien, maar allen sterven ze. Dat is het uiteindelijke scherfzijn: de dood, die niemand kent en elkeen met elkaar deelt, zonder het te weten. Een scherf, een splinter in je ziel. En dan sterf je, en dan vallen al je scherven in scherven uiteen.

Ω

Foto: Martin Pulaski, Sporen

ONBEKENDE GELIEFDE

Als ze zichzelf ontmoeten in zichzelf of uit hun lichaam stappen en zichzelf ontmoeten, ontmaskerd, in een niets, een nergens, een niemand, worden ze dan niet woedend op hun scherven, die liggen te glinsteren in de goot van een of andere vergeten stad en op wat ze zich herinneren van hun schermutselingen met god-weet-wie, allemaal tot grauwe mist herleid in het vervlogene?

Ja, je ziet het alle dagen, ze leggen nieuwe wegen aan naar het coole buiten, het zogezegd bezielende schouwspel aan de einder. Ze willen ontsnappen aan hun verhitte vaderland en moedertaal, aan het melkwit van hun woorden. Naar zeeën en ziekenpaleizen waar de roes hen het hart uit het lijf rukt, want hoe ver ze ook vliegen, hun lijf blijft hun schaduw, de opslagplaats van hun donkerste gebeden en vervloekingen.

Ik stond erbij en raadde het al. Onder hen bevond zich geen wijze uit het Oosten. Geschenken zouden zij mij niet brengen. Voor mijn redding was ik op mezelf aangewezen, op mijn heldere aanwezigheid. Voor mijn fantoompijn bestonden zachte zalven. Daarom, laat mij maar varen, met mijn wonden, waarin ik u verberg, mijn onbekende Geliefde.

KRANTENKNIPSELS: EEN PERSOONLIJKE GESCHIEDENIS

MB-LENNON-HUMO-25-12-1980

Gisteren heb ik niets gedaan. ’s Avonds ben ik in slaap gevallen bij de film The Days Of Wine And Roses van Blake Edwards. Ik denk dat het een film is over een echtpaar dat aan alcohol ten gronde gaat. Ik werd wakker toen Jack Lemmon alweer was afgekickt, maar Lee Remick nog niet; de drank en de lokroep van de bars bevallen haar te zeer. Voor haar is de wereld een lelijke plek; hij krijgt pas wat glans, een lichte betovering, als ze een fles gin naar binnen heeft.

Vandaag heb ik een zolderkamer opgeruimd. Ik heb veel tijd ‘verloren’ met het doorbladeren van oude krantenknipsels. Veel boekbesprekingen van romans van Paul Auster vond ik terug. (Het wijst op mijn grote bewondering voor de auteur.) De New Yorkse schrijver Paul Auster is furieuzer dan ooit: “Een Bush is een giftige woestijnplant.” Recensies van concerten van Bob Dylan in Vorst. Analyses van stukken van het Zuidelijk Toneel, onder meer India Song van Marguérite Duras, een prachtige voorstelling met de verrukkelijke Chris Nietvelt. De film 21 grams (waar ik een t-shirt van heb) van Alejandro Gonzalez Inarritu. Een bijlage over chronische vermoeidheid. Toen die werd gedrukt had ik daar nog geen last van. Honderd jaar Georges Simenon: hij sliep met 10.000 vrouwen, 7.000 meer dan Henry Miller. Een interview met mijn oude vriend Marc Didden (“Dan is mijn respect voor Neil Young oneindig veel groter, ik ontdekte hem in 1965 en vandaag boeit hij me nog altijd” staat in dat interview zwart op wit.) Mijn oude vriend Guillaume Bijl loodst ons door Art Brussels. De mooie Carla Bruni heeft het over haar eenzaamheid: “Oh, maar begrijp me niet verkeerd. Ik vind het net heel aantrekkelijk om eenzaam te zijn. Ik zoek dat soort omstandigheden ook zelf op. En daarin ligt het verschil: het is geen opgelegd alleen-zijn.”

kunst,boeken,knipsels,recente geschiedenis,schrijvers,films,muziek,theater,leven,brokstukken
Met Marc Didden in Oostduinkerke.

Wat nog meer? De zot van Zomergem, Gie Van den Berghe krijgt de Arkprijs van het Vrije Woord (ik was daar toen nog bij). Nick Cave and The Bad Seeds in Vorst op 24 november 2004. Dat optreden woonde ik bij in het gezelschap van mijn vriend Bart. Bart had zijn kaartje in de auto laten liggen, hij moest een heel eind teruglopen. De opening act, Mercury Rev, hebben we daardoor moeten missen, maar ik heb later mijn schade ingehaald. En Nick Cave was groots. The Cowboy Junkies op mijn verjaardag in de AB, een welluidend en ingetogen cadeau. Wong Kar Wai regisseert 2046. Wat betekenen de begrippen ‘liefde’ en ‘geheugen’? Volksbühne Berlijn speelt ‘Pablo in der Plusfiliale’ in het Kaaitheater. ‘Gaten of toen we niet in het gelid stonden’ in Theâtre National. “Ik ga graag naar school en ik denk dat je de school nodig hebt om iemand te worden.” Een gesprek met Arne Sierens en Alize Zandwijk over het stuk ‘Meiskes en Jongens’ in de KVS. Brussel: Mediterrane hoofdstad van Europa. Jonathan Safran Foer: “Schrijvers mogen heikele onderwerpen nooit uit de weg gaan”. Michael Cunningham: Liefde en dood in New York. Een filosoof onderweg: Stefan Hertmans’ ‘Steden’. Ik las dat boek negen of tien jaar geleden op de trein naar Berlijn. Onderweg naar mijn stad. Tien tips om Tuymans te trotseren: meesterlijk maar moeilijk. Overzicht van Antwerpse schilder in Londense Tate Modern. Koen Vidal in gesprek met Geert Mak over ‘In Europa’. Indrukwekkend retrospectief van de Amerikaans-Britse schilder John Singer Sargent in Tate Gallery. Voor het werk van Sargent stond ik haast met tranen in de ogen in Boston in september 1994. Schilderijen van David Hockney hebben veel plaats nodig, een artikel van Eric Min. Eric Min publiceerde in de jaren ’80 gedichten in ons filosofisch tijdschrift Aurora, gesticht door Leopold Flam. Georges Perec komt dan weer naar voren als de schrijver die vrijwel alles kan: de ernstige speelvogel, de nuchtere socioloog van zijn tijd, de epicurist van het dagelijkse, de ingenieur van de taal, de verhalenverzinner. En om het af te leren nog dit. ‘In ‘Utopie en onttovering’, het essay waarin Claudio Magris de werkelijkheid van haar vermommingen probeert te ontdoen, formuleert de schrijver het in de helderheid van de paradox: “De ontnuchtering is een ironische, melancholische en herstelde vorm van de hoop.” Magris’ opstellen zijn vaak vlammende betogen tegen de sluipende pogingen om het onderscheid tussen goed en kwaad op te heffen en om ons geweten, dat door de schrijver een demon wordt genoemd, te corrumperen en in slaap te sussen.’

Voldoende, denk ik. Deze brokstukken van mijn leven liggen zomaar in een rommelkamer te vergelen. Heb ik dat allemaal gelezen, gezien, gehoord? Onvoorstelbaar. En dat is dan nog maar een kleine, zeer willekeurige selectie en allemaal vrij recent. Veel van wat hierboven wordt opgesomd was ik al grotendeels vergeten. Ik zal de knipsels dan toch maar bijhouden. Ze kunnen mijn geheugen vervangen.

LAND VAN BELOFTE II

4-29-2013_012_edited

Het jaar is 1975. We lopen door de Brusselse straten, op verkenning in de stad, en op verkenning in elkaar. Je ziel is nog een donker pad. Wie zijn we, waar gaan we naartoe? Er is veel duisternis in ons leven, ondanks je overrompelende schoonheid. Als je passeert houdt iedereen zijn adem in. Een nu al lang afgebroken buurtcinema vertoont Andrej Wajda’s Het land van de grote belofte (Ziemia obiecana). We blijven staan en bekijken de foto’s. Jij kijkt met je allerdiepste blik naar een mij nog onbekende verte. De verhalen moeten nog verzonnen worden. Reizen, avonturen, dwalingen, armoede en geluk. Momenten van vriendschap, vernederingen en verwensingen, nieuwe werelden die opengaan, honger en ziekte, geboortes, de wreedheid van het lot, gestorven familieleden en vrienden. Huwelijken. Hoe vaak zag je de volle maan? Raadsels, mysteries en sprookjes. Ambiguïteiten. Rafels, parels, harde rotsen, de wijnrode zee. Jaren van eenzaamheid en ontmoeting. Razernijen. Witte jurken en witte kostuums met het bloed van dansende idioten bespat. Jarenlang dansten wij in de straten van de stad aan de rivier. In glimmende trucks doorgebrachte dagen. Dwars door Duitsland, het zwarte woud, en verder tot waar Hölderlin woonde. Sigaretten, bier en schuimende wijn. Alle dagen muziek, woorden van troost en gemeenschap. Je huid die geen einde kent en geen begin. Duizenden dagen in je nabijheid. Het jaar was 1975. Het jaar is 2007. Het regent niet langer. Het lijkt wel een feestdag.

STORM EN CHAOS

stilte,zwijgen,storm,chaos,ego,verbeelding,lamoriniere,nachtleven,drinken,zingen,vriendschap

Als ik zo stil blijf zal ik mijn kroon snel kwijt zijn. Bij Sargasso kijken ze onder meer naar gaten in je blog. Ik denk dat ze heel wat punten aftrekken als je een paar dagen niets meedeelt. Maar maakt het iets uit, een kroon of geen kroon? Als je stil bent, ben je stil en dat is nog meer zo als de wereld je sprakeloos maakt. In mijn geval is de toestand omkeerbaar, denk ik. Want deze sprakeloosheid heeft zowel met vreugde als met verdriet te maken. Als het alleen maar droefheid zou zijn, erger dan blues, dan zou ik wellicht niet meer spreken en zeker niet meer schrijven. Maar gelukkig zijn er momenten van diepe vreugde, van extase zelfs. Ik denk dat ik vooral stil ben omdat ik die momenten moet verwerken. Ik moet nog wat afstand nemen van wat ik de voorbije dagen heb beleefd. Daarna zal ik er wellicht iets over vertellen. Nu zoemen ruzies, ongenoegen, schaterlachen met een verre vriendin, WC Fields, David Lynch, een adembenemend concert van Misia, twee feestjes en een leuk avondje met een nabije vriendin als een hoorbare koorts in mijn hoofd. Alsof het een droom was herinner ik me ook twee zingende meisjes met wie ik vorige dinsdag in Le Coq zat. Alsof het een droom was, maar het was geen droom. Bijna een zelfde storm als buiten woedt in mijn denken, in mijn onbewuste en in mijn verbeelding. Dat is niet de geschikte toestand van waaruit je een samenhangende tekst kunt opbouwen. Storm en chaos kunnen wel interessant zijn, maar de chaos meedelen is voor mij – zeker op dit ogenblik – onbegonnen werk. Ik heb kennelijk de weg naar de (positieve) leegte, die open plek in mijn metaforisch bos, nog niet gevonden. Maar ik geef het zoeken niet op. Misschien moet ik eerst wat bomen omhakken, ook al is dat ecologisch weinig verantwoord. Tenzij het zo goed als dode bomen zijn. Terwijl ik die bomen omhak zal ik eveneens mijn ego wat strelen.

 

Afbeelding: landschap van Jean-Pierre-François Lamorinière.

JOHNNY CASH EN DE TROOST VAN VREEMDEN

De voorbije week is er veel gebeurd, maar bijna allemaal buiten het hoofd en buiten de taal. Moet ik daarover dan zwijgen? Het is niet onzegbaar maar er zijn ook geen woorden voor. Ik vlucht liever weg in het verleden, naar de ellende van de jaren ’60, toen de oorlog in Vietnam woedde en de atoombommen net niet ontploften. Flower Power, noem ik dat soms nog wel eens, in een nostalgische bui. Maar iedereen weet wel beter. Toch hebben jonge mensen vaak de indruk dat in die dagen echt alles goed ging. The Beatles, the Rolling Stones, Bob Dylan, Living Theater, vrije liefde, Henry Miller, Ken Kesey, Twiggy, Mary Quant, Sharon Tate, Easy Rider, noem maar op. De manier waarop we ons kleedden, vooral dat wordt nu bewonderd.

Voor mij persoonlijk was het een betere tijd omdat ik toen jong was en dromen had. Jong zijn is altijd beter. Je voelt je een uitzonderlijk iemand, een held, een genie. Wat later is de droom al voorbij. De spiegel ligt aan scherven. Zeven jaar ongeluk. En dan nog eens zeven jaar. De ellende van de liefde, het huwelijk, het broodverdienen. Geen troost te vinden op temptation islands. Die bullshit stelt immers niets voor. Er is alleen de naakte realiteit en de muziek. Zoals nu Chris Isaak, No I don’t want to fall in love with you. Had ik daar maar eerder naar geluisterd. Maar in die oude dagen van wijn en rozen was er nog geen Chris Isaak, toen was er Barry White! Neen, beter te zwijgen. Er zijn geen goede woorden voor wat ik voel en denken kan ik niet. Ik ga beter in bed liggen wachten op slaap. Stoppen met zelfbeklag.

Ik heb een mooie documentaire over Johnny Cash gezien, opgenomen van BBC. Als ik iets zou kunnen voelen zou ik tot tranen toe bewogen zijn geweest, maar ik kan niets voelen. De laatste keer dat ik iets gevoeld heb, was toen New Orleans bijna verwoest werd door het water. Toen heb ik geweend. In Barcelona voor het gebouw van Ludwig Mies Van der Rohe heb ik niets gevoeld. Alleen muziek soms, ja. De troost van de muziek. En de troost van ‘vreemden’. Sommigen van die ‘vreemden’ worden hierboven bij naam genoemd. Zijn dat nog wel vreemden, als sommigen van hen me elke dag meer dierbaar worden. Als sommigen van hen zelfs gevoelens bij me beginnen op te roepen? Ja, natuurlijk spreek ik mezelf weer tegen. Gevoelens, geen gevoelens. Neen, ik moet stoppen, zoals ik al zei. Onderduiken in het Blue Hotel. Op die troostende vreemden moet ik een andere keer dieper ingaan. Nu gaat het niet. Johnny Cash zit in mijn hoofd, en zijn vrouw June Carter, die hem van de drugs heeft afgeholpen. Van de bennies. En zijn liefhebbende dochter Rosanne zit ook in mijn hoofd. En Rick Rubin, die Johnny Cash een nieuw artistiek leven schonk toen de geldwolven van CBS hem aan de deur zetten. Die man met zijn lange baard zit ook in mijn hoofd. Er zijn goede mensen, zeker, en heel veel zelfs. Maar ik zie ze geloof ik alleen maar op televisie, of ik lees hun namen in de krant, zoals die van Werner Herzog, of hierboven, in mijn erelijstje, dat om de twee weken wat verandert. (De namen die verdwijnen houd ik wel bij!).
Onthouden: een van de volgende dagen moet ik het hebben over wat er de voorbije week is gebeurd en over de troost van vreemden die geen vreemden zijn.