
“En niet wij alleen, maar heel Europa staat verbaasd over onze Russische hartstocht; als iemand zich bij ons tot het katholicisme bekeert, dan wordt hij meteen jezuïet, en van het fanatiekste soort; als hij atheïst wordt, dan eist hij meteen dat het geloof in God met geweld wordt uitgeroeid, dat wil dus zeggen, met het zwaard! Waarom is dat, waarom meteen zo extreem? Weet u dat niet? Dat is omdat hij een vaderland heeft gevonden, dat hij hier heeft gemist, en waar hij dolblij mee is; hij heeft een oever, land gevonden en valt op zijn knieën om dat te kussen! Onze Russische atheïsten en Russische jezuïeten komen niet alleen maar uit ijdelheid, niet allen uit smerige ijdele gevoelens voort, maar uit geestelijke pijn, geestelijke dorst, uit het verlangen naar een hogere zaak, naar een vaste oever, een vaderland, waarin wij opgehouden zijn te geloven omdat we die nooit gekend hebben!”*
Dit fragment is terug te vinden in de nieuwe vertaling door Arthur Langeveld van Dostojewski’s meesterwerk, ‘De idioot’.
Het is de idioot zelf, vorst Lev Nikolajevitsj Mysjkin, die deze woorden uitspreekt. Dat gebeurt op een avondje bij de Jepantsjins, een bijzonder moment in de roman. Voor het eerst vertoeft de vorst in het gezelschap van gelijken (adel, hogere klasse), gezelschap dat hij in een soort verblinding, of is het naïviteit, voor moreel hoogstaand, ‘honderd karaats goud’ aanziet, maar dat in de ogen van de verteller niet veel meer is dan een stelletje vermolmde hypocrieten. De vorst richt zich tot deze ‘notabelen’ alsof hij bezeten is, alsof de geest in hem is neergedaald. Mysjkin, die niet eens goed Russisch kent, opgevoed als hij is in een sanatorium in Zwitserland, neemt het op voor de échte Russen en het orthodoxe christendom, dat niet de haat en het geweld predikt, maar de liefde en tegen de Russen die op fanatieke wijze het katholicisme en het atheïsme omarmen, omdat ze zich in hun vaderland niet thuis voelen. De koortsige redevoering is een pleidooi voor de ware Russische ziel. Of voor wat Mysjkin en met hem Dostojewski als de ware Russische ziel beschouwde. Een discussie wordt er eigenlijk niet gevoerd. Daar is het gezelschap niet toe in staat. Bovendien stoot Mysjkin een waardevolle Chinese vaas om, én krijgt hij een epileptische aanval.
Je zou vorst Lev Nikolajevitsj Mysjkin een verwarde nationalist kunnen noemen. Een beetje bizar: hij heeft zelf de voeling met Rusland verloren maar valt bijna in zwijm voor wat hij als de ziel ervan beschouwt en voor de orthodoxe kerk – en van daaruit valt hij andere Russen aan, die zich vervreemd voelen van hun land, van hun gemeenschap en hun geloof en nihilisten, atheïsten en jezuïeten worden.
[Op facebook had ik een fijne discussie over deze passage met Marc Schepers. Hem deed ze aan Andrej Roebljov denken, gezien door de ogen van de grote Russische regisseur Andrej Tarkovski. En dat zal wel kloppen, want het gaat bij Mysjkin om hetzelfde ‘zuivere’ geloof als bij de iconenschilder.]

Wat mij in dit hoofdstuk nog meer trof dan het pleidooi voor de Russische ziel was de geschiedenis van de Chinese vaas. De vorst vreest al een dag en een nacht dat hij die zal breken. Als hij dan uiteindelijk bij de Jepantsjins op visite gaat, zoekt hij een plaats zo ver mogelijk weg van die vaas. In het vuur van zijn vertoog, die openbaring dus, komt hij dichter en dichter bij de vaas en uiteindelijk gebeurt datgene wat hij zo vreesde en tot elke prijs wilde vermijden: hij stoot het kostbare voorwerp om en het valt in honderd scherven uiteen. Hoe idioot!
Ω
*Dostojewski, De idioot. Verzamelde Werken VI, vierde deel, hoofdstuk VII, 588-589.
Afbeeldingen: Dostojewski; Andrej Roebljov, Icoon van de Heilige Drie-Eenheid.