Toen ik soldaat was, in het jaar 1950, lag er met Pasen een halve meter sneeuw, hoor ik een man zeggen. Ik zie hem niet want ik lig op de behandeltafel achter een scherm. 1950, mijn geboortejaar… Ja maar, in welke maand viel Pasen dat jaar, vraagt de kinesiste. In maart, zegt de man. Ondanks zijn vrij hoge leeftijd, toch zeker tachtig, schat ik, klinkt zijn stem niet ouder dan die van een vijftigjarige. Het duurt een tijd eer de gewezen soldaat het vertrek verlaten heeft; last van eenzaamheid waarschijnlijk. Tot hij de deur uit is moet ik achter mijn donkere gordijnen wachten op de kinesiste die aan mijn nek en rug gaat werken. Zelf heeft zij dan weer een schorre stem, ouder dan haar leeftijd. Hoewel zij niet echt een leeftijd heeft, ten minste: ik zie hem niet en kan hem niet raden.
Met streekgenoten spreekt de kinesiste een plat Brabants dialect.
Eigenlijk moet je alleen maar langs het Bracops ziekenhuis lopen, dan de parking (waar altijd auto’s van rijscholen staan) met aan weerszijden mooie oude kastanjebomen, vervolgens de drukke Sylvain Dupuislaan oversteken en een paadje tussen twee flatgebouwen zien te vinden, en dan ben je er: een vergeten straatje in de vierde wereld. In het straatje alleen oude arbeidershuisjes met onpare huisnummers. Met overal rondom razend verkeer. Daar zal de kinesiste met de rauwe stem en het Brabantse accent (dat ik niet echt graag hoor) me van mijn nekpijn verlossen. De meeste genade komt van vrouwen.
Maar dan is er nog het lang niet opgeloste probleem van de ziel. Mijn ziel die liefde nodig heeft. Liefde die ver te zoeken is en niemand schijnt nog te weten bij wie of waar. Als je de logica toepast op de dood van god is er geen liefde meer in de wereld. Voor de plattelandspriester in ‘Journal d’un curé de campagne’, die leeft op een dieet van brood en wijn, is dat een zekerheid. Of toch niet. Bij Robert Bresson kun je nooit zeker zijn. ‘Alles is genade’, zegt de priester op het einde, en dan is hij dood. Het brood en de wijn – en de afwezigheid van liefde – hebben hem de das omgedaan. ‘Journal d’un curé de campagne’ werd gedraaid in 1950, het jaar van mijn geboorte, het jaar dat het met Pasen sneeuwde. Waarna de Koreaanse oorlog begon. Daarna Vietnam, de Zesdaagse Oorlog, het Plein van de Hemelse Vrede – en nu hebben we de vluchtelingen en Isis is ook niet langer een godin-heelmeesteres.
∞
Afbeelding: “met aan weerszijden mooie oude kastanjebomen”, Martin Pulaski