DE VOLKOMEN BLEEKHEID VAN SNEEUW

DIE ZOMER zagen we Gabriella opfleuren. Senga en ik werkten inmiddels allebei bij de Filosofische Kring Aurora en hadden het behoorlijk druk met de redactie van het tijdschrift en het voorbereiden van literaire middagen en avonden. ’s Avonds aten we vaak met zijn drieën in de grote keuken beneden. Na de maaltijd voerden we gesprekken, een beetje zoals destijds in de Artanstraat in Schaarbeek, maar rustiger en redelijker. Soms las ik ontwerpen van teksten of gedichten voor. Ik haalde boeken uit de rekken, we lazen elkaar fragmenten voor van Knut Hamsun, Thomas De Quincey, Peter Handke en hele stukken uit De keisnijder van Fichtenwald van de toen bij ons bewonderde Nederlandse schrijver Louis Ferron.
We beluisterden de nieuwste elpees, voor zover ons budget ons de aankoop ervan toestond. Gelukkig was er ook nog de discotheek in de Lange Nieuwsstraat, die een voortreffelijk aanbod had. Gabriella bleef zoals in de Brusselse tijd van Nico en the Velvet Underground en van Patti Smiths Horses houden, wat niet vloekte met de punkrock en new wave en zelfs niet met albums als Darkness On The Edge Of Town, waar wij toen de voorkeur aan gaven. Geregeld hoorde je in het Dolfijnhuis de elpees Desertshore, met daarop aangrijpende nummers als My Only Child en Abschied, en The Marble Index [1], met No One Is There en Frozen Warnings. Na al die jaren bleef ik een pleitbezorger van de platen van Syd Barrett en Alexander Spence, waardoor wie bij ons geregeld op bezoek kwam vertrouwd werd met hun merkwaardige, hoogst originele songs.

Soms kwam Gabriella even in mijn werkkamer binnen om naar onze boeken te kijken. Op een dag trof ze in een stapeltje nieuwe aanwinsten in mijn kamer een Nederlandse vertaling van Moby Dick aan. Ze raakte gehecht aan de roman van Herman Melville, vooral aan het hoofdstuk over het witte van de walvis. Voor mij is dat een van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur. Het was meer dan wat ook het witte van de walvis dat mij deed verbleken. Mogelijk herkende ze de bleekheid van haar eigen huid, met de volkomen blankheid van sneeuw, in die beschrijvingen. Hield ze ook niet zo van de laatste bladzijden van Edgar Allan Poes The Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket?

Kort na Gabriella’s verhuizing naar de Dolfijnstraat waren we met zijn drieën in de Monty, een zaaltje op het Zuid, gaan kijken naar de thriller Looking for Mr. Goodbar van Richard Brooks, met Diane Keaton als Theresa Dunn, een borderline-lerares op zoek naar seksuele kicks. Dat was haast een net zo beklemmende belevenis, vooral het brutale einde, als het zien van Le locataire. Weer thuis vroeg ik me af of het een goed idee was geweest. Al kon ik de verbluffende acteerprestatie van Diane Keaton, de cinematografie van William Fraker en de nagenoeg perfecte soundtrack maar niet uit mijn hoofd zetten. Een meer bedwelmende en minder ontregelende ervaring was Bob Dylans film Renaldo and Clara. Voor Gabriella was het de eerste keer; ze was onder de indruk. Van de concertfragmenten bejubelde ze vooral de uitvoering van When I Paint My Masterpiece, mogelijk mede door de verwijzing in dat lied naar een verblijf van de verteller in Brussel. Van de fictieve scènes prefereerde ze die waarin de raadselachtige hoofdpersonages Renaldo, Clara en The Woman In White elkaar het leven moeilijk maakten. Na die filmmarathon keerden we naar huis terug om een hapje te eten en een tequila sunrise te drinken. Bob Dylan had ons dorst doen krijgen en onze levenslust aangewakkerd. Hoewel het al voorbij middernacht was wilden Senga en Gabriella toch nog de stad in. Zodoende namen we een taxi naar de Cinderella om ons met z’n drieën in de wereld van de punks onder te dompelen. Zodra Police and Thieves in de versie van the Clash weerklonk haastten we ons naar de dansvloer. Later, op adem komend aan de toog, trof ik Ria Pacquée daar aan. Ze zei dat er een party was in de King Kong en stelde voor om daar naartoe te gaan. Dat deden we. Maar wat in hemelsnaam deden we in de King Kong? Dansten we op tafels, vochten we met ingebeelde leeuwen, zongen we met zijn drieën of vieren People Get Ready?

Hoewel ik er toch geregeld binnenliep herinner ik me vandaag even weinig van de King Kong als van Louis Ferrons De keisnijder van Fichtenwald. Een psychiatrische instelling, sadistische nazi’s, Heinrich Von Kleist en zijn Penthesilea, dat is het ongeveer voor het boek van Ferron. Voor de King Kong zijn de herinneringsresten nog schaarser, een bal met Raymond van het Groenewoud, een optreden van Joy Division (waarover ik alleen maar iets las), een of andere toneelopvoering. Hoe zag de ruimte eruit, waren er meerdere zalen, moest je entree betalen, was er een balie? Welk publiek kwam er over de vloer? Vast niet hetzelfde als in Cinderella’s Ballroom. Onlangs zag ik een foto van Robert, de baas van die roemruchte club aan de Stadswaag. Niemand zou het in die tijd aangedurfd hebben hem baas te noemen. Op de foto staat hij achter de toog. Hij kijkt wat verrast, een beetje boos zo lijkt het wel. Links van hem een kleine witte ventilator, rechts een groen metalen kistje en wat elpees, waaronder Funhouse van the Stooges. Het leek een beeld uit een droom. Na veertig jaar heb ik mij van Robert en van de Cinderella een geheel andere voorstelling gemaakt. Ook mijn herinneringen aan Gabriella, hoe ze was, hoe ze bewoog, haar stemgeluid, zijn vervaagd. Wat maakt dat ik me nu afvraag of wat ik hier noteer niet eerder verzinsels zijn dan een weergave van werkelijk gebeurde voorvallen. Wat benijd ik schrijvers als Eric de Kuyper, met hun glasheldere herinneringen. Of zouden zij alleen maar goed onderlegd zijn in het verzinnen van allerlei geloofwaardige details? Beschikken zij over dagboeknotities waarin alles wat ze meemaakten haarfijn staat beschreven? In mijn dagboeken bijna niets van dat alles: het zijn grotendeels klachten over mijn gezondheid en notities over boeken en films en een aanzienlijk aantal herinneringen aan dromen.

Op een van die zomeravonden was er visite van Eddy D., de man van De man in de rups. We zaten net te luisteren naar Stateless, een elpee van Lene Lovich die ik van Senga cadeau had gekregen. Haar single Lucky Number was in die dagen een hit. Ik was een beetje bang dat het niet goed zou klikken tussen Gabriella en mijn vriend, omdat zij nogal asociaal was en soms verbaal agressief werd. Maar dat viel best mee, ook later in de rumoerige Cereus, waar L.S. nog even probeerde roet in het eten te gooien, wat hem niet lukte, omdat we ons niet lieten provoceren. Eddy luisterde met aandacht naar de meanderende invallen van Gabriella, woorden die meestal weinig met onze gespreksonderwerpen spoorden maar er op een moeilijk verklaarbare wijze toch bij aansloten. In mijn dagboek lees ik dat in onze conversatie sprake was van de fenomenen torus en tokamak.

Ik was tevreden. Senga en ik hadden de juiste beslissing genomen. Ook de avond van Walter Van Rooys tentoonstelling in het Pannenhuis was er een van plezier en euforie. Walter was opgetogen over de opkomst en de interesse, mijn vrienden waren in een opperbeste stemming. Samen met Guillaume Bijl en Ria Pacquée dronken we Duvels en discussieerden we over Diane Keaton, Truman Capote en In Cold Blood. We zongen mee met Lucky Number en I Think We’re Alone Now van Lene Lovich. Dat laatste was helemaal geen new wave maar een cover van een hippieliedje van Tommy James & the Shondells. In het Pannenhuis mocht dat nog: er waren geen vaste regels. Wel vonden Greta en Toulouse het prettig als je je rekening betaalde. Al vrij snel werd de sfeer diffuus en zaten we, samen met Gabriella’s zus Lena, die nu ook in Antwerpen woonde, in de Muze, daarna in de Mok – en opeens stond ik alleen aan de toog van de Kroeg, het bruine café op de hoek van de Wolstraat en het Conscienceplein waar ik in december 1968 de allereerste keer Beggars Banquet had gehoord, wat een haast mystieke ervaring was geweest.

Vroeg in de ochtend kwam ik thuis, flink beschonken. Plotsklaps hoorde ik een vreemd geschreeuw, van vogels dacht ik eerst, ik zag ze al voor me, grote witte vogels, hun vleugels wel een meter breed. Kwam het geluid echt wel van buiten, waar op dit uur al het zichtbare de bleekheid had van sneeuw? Nee, het geschreeuw steeg uit onze kleine kolenkelder op. Met een nieuwsgierigheid die mijn tegenzin overwon ging ik de trap af. Het was er donker en rook er naar schimmel en zwammen. De grond was bedekt met rottende planken. Het geschreeuw bleek uit de donkerste hoek te komen. Na wat wennen aan de duisternis kon ik vier piepkleine kittens ontwaren. Waar was de moederpoes naartoe?

[Nachten aan de kant 40.  Juni-juli 1979]

*

[1] De titel is afkomstig uit het gedicht The Prelude van Williams Wordsworth:
And from my pillow, looking forth by light
Of moon or favoring stars, I could behold
The antechapel where the statue stood
Of Newton, with his prism and silent face,
The marble index of a mind forever
Voyaging through strange seas of thought, alone.

Foto’s: boven, Martin Pulaski; onder, Diane Keaton, fotograaf onbekend.

TIEN DAGEN DIE MIJN WERELD DEDEN WANKELEN

2016-11-20-thuis 017

Woord vooraf

Een uur is kort, tien dagen kunnen lang duren. Tien dagen zijn kort, een uur kan lang duren.

Niet alleen grote gebeurtenissen schudden je wereld door elkaar. Neem nu een obsessie: die kan met iets kleins beginnen, met een muggenbeet, met de geur van ether of, al wat groter, met een vlucht wilde eenden, et cetera. Meestal is wat in je omgaat of wat je bepaalt een combinatie van kleine en grote dingen. Zelfs als je het niet wilt leef je toch in de grote wereld. Je zit of staat of loopt altijd rond in een netwerk, een systeem, een macrokosmos. Of je zit gevangen in een web. Soms is het een doolhof, zoals bij Jack Torrance in ‘The Shining’. Daar kom je meestal niet levend uit.

‘Ten Days That Shook The World’ is een boek van John Reed over de Russische Oktoberrevolutie van 1917. De hiernavolgende tien notities hebben daar niets mee te maken. Ik gebruik alleen maar de titel omdat die goed klinkt.

John Reed at desk.jpg

Dag 1: 2 november 2016 / Eight Days A Week

Het is mooi weer, maar er waait een koude wind. De metro naar het centrum heeft meer dan een kwartier oponthoud. “Zodra het metrostel kan vertrekken vertrekt het,” blijft de omroepstem herhalen. Waarom blijven we stilstaan? Heel wat reizigers stappen uit, verlaten het metrostation. Ik heb met enkele vrienden afgesproken om in de Aventure samen naar ‘Eight Days A Week’ te gaan kijken, een film over beatlemania, maar over zoveel meer dan dat merkwaardige fenomeen. Ik ben vooral ontroerd door de diepe vriendschap die er tussen de vier muzikanten bestond. Maar zeker ook door de muziek, lekker luid in de bioscoopzaal, die nog steeds fris en aanstekelijk klinkt. De periode in de loopbaan van the Beatles die mij echter het meest fascineert komt in de film niet aan bod, die na beatlemania, na de hectische tournees, de periode vanaf ‘Rubber Soul’, vanaf januari 1966. (1966 was overigens een magisch jaar voor de popmuziek en voor de jeugdcultuur. Jon Savage heeft er een zeer lezenswaardig boek over geschreven.)
Als we buitenkomen regent het. We haasten ons naar het fish & chips-eethuis Bia Mara aan de Kiekenmarkt, de straat – een markt is het niet – waar ik in juni 1997 op het nippertje aan de dood ontsnapte.

Mijn vrienden en ik vormen een genootschap dat ‘Renaldo & Clara’ heet. We wijden een klein deel van ons leven aan het werk van Bob Dylan. Maar vergis je niet. ‘Bob Dylan’ is een ruim concept. Zo valt ‘Eight Days A Week’ daar ook onder. Later, bij Jan in Elsene, kunnen we maar moeilijk ophouden met praten in plaats van te luisteren naar de muziek die op het programma staat. Het zit namelijk zo. Elke keer als we bijeenkomen hebben we een thema waarrond we elk vijf à tien songs verzamelen en die we dan samen in stilte beluisteren en vervolgens (soms) becommentariëren. Het is een beetje zoals mijn radioprogramma, Zéro de conduite. Maar op die Allerzielendag komen we maar niet toe aan de songs. Donald Trump gooit roet in het eten, vergif zelfs. Hij zou, o ramp, de verkiezingen wel eens kunnen winnen. Maar is Hillary Clinton dan zoveel beter? Zij vertegenwoordigt toch ook de elite, en wordt door Wall Street gesteund? We blijven de hele avond discussiëren en altijd belanden we bij de noodlottige Trump. Niet dat de andere naoorlogse Amerikaanse presidenten zoveel beter waren. Zelfs Obama was geen engel, wel integendeel. Alleen Jimmy Carter krijgt onze sympathie. Tijdens zijn bewind werden er joints gerookt in het Witte Huis. En als ik me niet vergis traden the Allman Brothers er op. Niet dat dat de wereld op zijn grondvesten deed daveren…

Het gebeurt niet zo vaak dat een gesprek meer deugd doet dan met vrienden naar uitverkoren muziek luisteren, maar die avond gaan we desondanks met een goed gevoel naar huis. Althans, zo ervaar ik het. Ik heb het gevoel dat onze stemmen het naderend onheil, de Amerikaanse tragedie, voor een deel hebben geneutraliseerd. Alsof het goedaardige drones zijn geweest. Voor songs is er later nog tijd. Zelfs toen de Titanic aan het zinken was speelde het orkest door. En Geert Mak beweert dat we ons daar nu bevinden.

 

 

BOB DYLAN’S RENALDO & CLARA

renaldoclara

De meeste soortgenoten die ik ontmoet, in de wereld of op papier, en zeker popmuziek- en filmrecensenten, houden niet van ‘Renaldo & Clara’. Of ze hebben er ronduit een afkeer van. Ze hebben er nooit van gehouden en ze zullen er nooit van houden. Ze geven er niet om. Ze vinden het een onding. Ze zeggen dat het een volstrekte mislukking is, een egotrip, alles behalve een behoorlijke film (een film zoals het hoort). Dat getuigt van verregaande luiheid, gebrek aan interesse en openheid; het getuigt vooral van domheid.

Iemand die bevooroordeeld is kan deze ongewone film niet begrijpen. Zo iemand zal zo vlug mogelijk een oordeel vellen, zal de film ‘slecht’ vinden, of ‘goed’, wat op hetzelfde neerkomt. Zo iemand zal hem niet kunnen categoriseren, hij heeft er geen genre voor binnen handbereik, geen herkenbare stijl, er zijn geen referenties naar grote voorbeelden uit de filmgeschiedenis of populaire kunsten mogelijk (toch wel hoor, die voorbeelden zijn er wel).

Maar iemand die aandachtig is en nieuwsgierig, die ogen en oren open houdt, die nadenkt, zal iets dergelijks zeker niet doen: ‘Renaldo & Clara’ is geen willekeurige, overbodige of pretentieuze aaneenschakeling van beelden. Het is een kunstwerk dat tegen de tijd inging en er nog altijd tegen ingaat en tegelijkertijd een getuigenis is van de tijd waarin het is gemaakt. Onderdompeling en transcendentie.

Bob Dylan is – zoals Buñuel – gefascineerd door het mysterie, het geheim, dat centraal staat in de poëtische ervaring en in de religieuze belevenis. In alles wat helder lijkt is er iets duisters aanwezig. Iets duisters dat zich aan het oog onttrekt door de diepte en de uitgestrektheid van alles wat licht is (door de zon belicht, enz.). Wat heeft deze duisternis te betekenen? ‘Cet obscur objet du désir’, zoals Buñuel het noemt, is een object/subject dat, als Proteus, om te ontsnappen aan de jager (een metafoor voor het bewustzijn), voortdurend van gedaante verandert. Een object dat nabij is èn onbereikbaar, zoals de sterren en de bliksem. De personages van Dylan zijn niet alleen loyaal aan hun geliefden maar zeker ook aan de sterren daar hoog boven hen. De sterren die van hen houden, hoe kan het anders, zoals in de film ‘Somebody Up There Likes Me’ van Robert Wise en het gelijknamige lied van David Bowie. De sterren die zich sneller dan het licht van hen verwijderen. En de geliefden die niet omkijken omdat ze artiesten zijn en hun liefde in waanzin is verdronken.

Dylan stelt het probleem van de roem (Robert betekent ‘schitterend door roem’), de beroemde kunstenaar, het idool. Hoe kan iemand die door massamedia en publiek tot idool of ster is uitverkoren integer blijven? Het publiek eist hem op, zijn leven wordt in beslag genomen door de openbaarbeid, door het publiek, door het spektakel. Het ‘ware ik’ verdwijnt, wordt een troebel symbool, onzichtbaar of opaak, verstart in een ‘public image’, of – wat het allerergste is in deze tijd, nu – in een ‘icoon’:

“You’re invisible now,
You’ve got no secrets to conceal.”

De transparantie van het masker, in het begin van de film. Onder het masker een ander masker, dat van de performer Bob Dylan, de clown met wit gelaat, die de dromen, fantasieën en verlangens van Renaldo ‘exposeert’ op het podium.  Exposeert, ontwikkelt : zoals je een film ontwikkelt, een rode loper uitrolt, een landkaart openvouwt, zoals een bloem ontluikt dankzij het licht van de zon. Exposeert eveneens in de betekenis van ‘verwoorden’ (denk aan exposé, maar ook aan het klassieke ‘expositio’).

Wie is Renaldo? Renaldo is de goede heerser zegt ons het woordenboek van voornamen. En wie is Bob Dylan? Een mythe? Een zoon van de golven, duistere zoon van de zee? Ongetwijfeld.

De film weerspiegelt een realiteit; maar de montage en zeker ook de cadrage, het ritme, de banaliteit van de ‘fait divers’, en uiteraard de muziek, maken het mogelijk door die realiteit heen te kijken, helder te zien, als een clairvoyant, zodat de ware toe-schouwer een diepere werkelijkheid te zien krijgt.  Een diepere werkelijkheid die tegelijkertijd oppervlakte is, want er is geen diepe diepte, zoals er geen oppervlakkige oppervlakte bestaat. Bob Dylan is hier – misschien tegen wil en dank, want hij is een dwarsligger – in geslaagd.  De film is integer als getuigenis, als onderzoek, als protest, als visueel gedicht. Een voorbeeld van integriteit: de vrouwen worden niet uitgebuit, verschijnen niet als louter lustobjecten. Zelfs in de bordeelscènes, als hoeren, zijn ze bovenal vrouwen van vlees en bloed en geest. ‘Renaldo & Clara’ is onder meer een hymne aan de vrouwen. Ze zijn allen even mooi, allen heten ze Clara – radiant beauty, schitterende, stralend-witte godinnen zoals in het baanbrekend werk van Robert Graves,’The White Goddess’.

Het wordt de hoogste tijd om ‘Renaldo & Clara’ opnieuw in roulatie te brengen en vervolgens op dvd/BluRay/cd aan film- en muziekliefhebbers ter beschikking te stellen. Hetzelfde mag overigens ook gebeuren met de films van Jacques Rivette en Jean Eustache. Mogelijk kunnen we dan vaststellen dat de jongere generaties minder bevooroordeeld en minder dom zijn dan de oudere?

 

 

ZERO DE CONDUITE: IN THE WEE SMALL HOURS

bar2

Het is zaterdag 2 mei. Vanavond tussen zes en acht kun je afstemmen op zéro de conduite, mijn maandelijks programma op radio centraal, 106.7 FM. Je kunt het on line beluisteren via de website van de radio. Het thema is deze keer de nacht, de vroege uren, en de melancholie en eenzaamheid die daar bij horen, het verlangen en het verdriet. De donkerste uren zijn die voor de dageraad. Als je dan wakker ligt in bed of door verlaten straten loopt gebeuren er vreemde dingen in je hoofd.
Zoals altijd is de playlist  hieronder maar een schets. Zéro de conduite is pas definitief als het afgelopen is. Toch wordt de lijst als een leidraad gehanteerd, er zit een emotionele, stylistische en logische lijn in: daar wordt niet van afgeweken. Ikzelf stel het programma samen, presentatie en techniek worden verzorgd door mezelf en Sofie Sap.Nog een mooie dag en veel luistergenot.

In The Wee Small Hours – In The Wee Small Hours – Frank Sinatra
Solitude – Lady Day: The Best Of Billie Holiday – Billie Holiday with Eddie Heywood & His Orchestra
Dark Moon – Early Girls Vol. 1: Popsicles And Icicles – Bonnie Guitar
Stand By Me – Rock ‘N’ Roll – John Lennon
It Takes A Lot To Laugh, It Takes A Train To Cry – Highway 61 Revisited – Bob Dylan
Night Comes On – The Essential Leonard Cohen – Leonard Cohen
Midnight Lullaby – Closing Time – Tom Waits
(Black Gal) Where Did You Sleep Last Night – Blues & Folk Singer – Leadbelly
Dark Was The Night, Cold Was The Ground – The Complete Blind Willie Johnson – Blind Willie Johnson
Midnight Hour Blues – Story Of The Blues – Leroy Carr & Scrapper Blackwell
Late Last Night – The Best Of Slim Harpo – Slim Harpo
The Dark End Of The Street – Take Me To The River: A Southern Soul Story 1961-1977 – James Carr
Midnite Special – Fifty Miles To Travel – The Delmore Brothers
Sleep – The King Records Story – Little Willie John
Night Owl – Get It While You Can – Howard Tate
Night Life – Legend: The Best Of Willie Nelson – Willie Nelson
Midnight Rider – Idlewild South – The Allman Brothers Band
Dark Night – Testament: The Complete Slash Recordings – The Blasters
Absolutely Sweet Marie – Fervour – Jason & the Scorchers
Here Comes The Night – The Story Of Them – Them
I’m Only Sleeping – Revolver – The Beatles
Late Night – The Madcap Laugs – Syd Barrett
When The Night Falls – Twenty Twenty: The Essential T-Bone Burnett – T-Bone Burnett
Late Again – Stealers Wheel – Stealers Wheel
Last Night I Had A Dream – Sail Away – Randy Newman
Something In The Night – Darkness On The Edge Of Town – Bruce Springsteen
The Night I Heard Caruso Sing – Idlewild – Everything But The Girl
Nightswimming – Automatic For The People – R.E.M.
The Nights Are Cold – Late Night Final – Richard Hawley
The Night’s Too Long – Lone Star (Soundtrack) – Lucinda Williams
Night Birds – 29 – Ryan Adams
Last Night I Went Out Walking – Through The Trees – The Handsome Family
Shining Moon – Studio – Cowboy Junkies
Somewhere In The Night – The Doctor Came At Dawn – Smog
Dark Was The Night – Paris, Texas (Soundtrack) – Ry Cooder

Ik draag dit programma op aan mijn vrienden van het Renaldo & Clara-genootschap.

Foto: Martin Pulaski