Na zoveel maanden, of waren het jaren, had ik niet meer verwacht haar nog terug te zien. Maar daar stond ze opeens voor mijn denkbeeldig raam: mijn Poolse vriendin A.
Het gaat niet goed met me, zei ze. Ik voel me depressief. Het grootste probleem is dat ik hier geen vrienden heb. De Denen zijn helemaal anders dan de Polen. Ik wil allerlei dingen doen, ik toon mijn emoties, mijn enthousiasme, maar zij zijn in zichzelf gekeerd, ze uiten zich niet.
Alle Denen zullen toch niet hetzelfde zijn, zei ik.
Nee, zei ze, maar op het werk is het vreselijk. Die mensen weten niet wat plezier is, of onderdrukken het.
Ik had me altijd voorgesteld dat Polen nogal in zichzelf gekeerd waren, dat ze weinig vreugde uitstraalden. Ik had mij dat beeld van de Polen gevormd door de films van Kieslowski, van Wajda en van de jonge Polanski, die van ‘Het mes in het water’. Zo zie je maar dat je nooit moet veralgemenen. Iedereen is anders. Er zijn geen Polen, geen Denen, er zijn zelfs geen Belgen. Overigens vond ik dat mijn Poolse vriendin nooit echt opgewekt was geweest. Een aura van melancholie had haar elke keer als ik haar gesproken had omgeven. En uit heel veel van wat ze me had verteld klonk een immense ontevredenheid met de wereld rondom haar.
Hoe gaat het nog met jou, vroeg ze.
Ach, ik mag niet klagen, zei ik. Sinds vorige donderdagavond is mijn rechtervoet verlamd, maar die zal wel weer genezen. Mijn depressie neemt langzaam af, ik krijg weer meer zin in het leven. Ik neem een nieuw medicijn en dat schijnt beter te werken.
Je voet is verlamd, zei ze, hoe is dat gebeurd? En ik maar over mijn problemen zeuren.
Ik zat voor de zoveelste keer naar ‘Der Amerikanische Freund’ te kijken, zei ik, en ben halverwege in slaap gesukkeld. Toen ik wakker werd was de aftiteling bezig.
‘Der Amerikanische Freund’ van Wim, zei ze, wat gek!
Het toeval wil dat mijn Poolse vriendin een groot bewonderaar is van Wim Wenders. Ze heeft zelfs een foto waar ze samen met de Duitse regisseur opstaat. Ze heeft al zijn films gezien.
Ja, zei ik. Ik wilde de televisie en de dvd-speler af zetten, maar ik struikelde meermaals. Er zat geen leven meer in mijn voet. Ik ben toch nog naar de slaapkamer kunnen strompelen. Ik dacht, morgen zal mijn voet wel weer in orde zijn. Maar dat was niet zo.
Je zal je wel zorgen gemaakt hebben, zei ze.
Aanvankelijk wel, zei ik. Mijn huisarts heeft me enigszins gerustgesteld. Hij denkt dat onder mijn rechterknie een zenuw gekneld zit, waardoor ik geen controle meer heb op bepaalde spieren in mijn voet. Dat zou vanzelf moeten genezen. In het ergste geval moet je bij een neuroloog langs en misschien geopereerd worden, zei hij. Maar dat zal niet. Elke dag komt er nu een verpleegster langs, om me een spuitje te zetten. Dat is weer eens iets nieuws.
Wat jij toch allemaal voorhebt, zei ze.
Ach, dat valt wel mee, zei ik. Wel jammer dat ik voorlopig niet meer naar tentoonstellingen kan.
Zelf kom ik ook nooit meer buiten, zei ze.
En lezen, je leest toch, vroeg ik.
Ik ben er opnieuw mee begonnen, maar ik heb een hele tijd niet gelezen, zei ze.
Je moet lezen, zei ik. Boeken brengen de wereld binnen. En ze spreken met je, dan ben je minder alleen. Ga je niet meer dansen?
Nooit, zei ze. Hier in dit verdomde gat is er alleen maar een shit disco.
Ja, dat begrijp ik, zei ik.
Ik kan wel naar Hamburg, zei ze, dat is gemakkelijker dan naar Kopenhagen.
Ik houd van Hamburg, van Duitsland, zei ze.
Ik houd van Berlijn, zei ik.
Ja, Berlijn, zei ze.
Nu moet ik gaan, zei ze, ik ga nog een stukje lopen.
Ciao!, zei ik, en strompelde terug naar de canapé.
Ω
Agata, zelfportret