De jaren tussen mijn achtste en twaalf leefde ik in een soort van ballingschap. Ik verbleef toen, zogezegd voor mijn gezondheid, in een Limburgs bos, niet ver van waar de koning een domein bezat. In die tijd heb ik met mijn pennenmes talloze boomschorsbootjes gesneden. Deze notitie staat hier alleen maar omdat ik heel graag het woord ‘boomschorsbootjes’ wilde gebruiken.
In 1962 werd ik, en dit is een archetypisch verhaal dat teruggaat tot Genesis en de boom van goed en kwaad, uit dat eenzame paradijs verjaagd. Inmiddels had ik op een kleine transistorradio de rock & roll ontdekt. Bos, school, familie, het maakte allemaal niet veel meer uit. Ik had mijn muziek en ik wist dat ik boomschorsbootjes kon snijden met mijn pennenmes. Heb je nog veel meer nodig om het leven aan te kunnen?