EEN BLIK IN DE OGEN VAN PAUL AUSTER


paulauster3

Wat eerst opvalt zijn je ogen, nachtelijk, tweeslachtig, niets goeds voorspellend en volop nog in donker verleden maar fonkelend van overvolheid, vooral van ongehoorde woorden, als een gunstige spelling van het Lot. Toevallig is het dat wat in je boeken gebeurt. Armoede, verlies, verdwijnen in droomstraten, opgesloten zitten in lege kamers, met uitzicht op niets dan wat namen van vijanden en zielsverwanten.

De uitdrukking voorbedachten rade legt een nieuwe laag over rijp beraad. In je verbeelding is altijd mededogen aan het werk.

Wat je ziet: een boom in je tuin, in Brooklyn de wereld, in de handen van een honkbalspeler een kosmos, in je vrouw alle oude en nieuwe verhalen over halve liefde, hele liefde, zorgzaamheid, sterrenstelsels.

Uit je oude machine haal je mysterieuze juwelen – veelkleurige duiven komen uit je hoge hoed, mensen zonder verhaal, met de rug tegen de muur. Zolang boven water tot Lulu’s brug het begeeft. En dan begin je opnieuw, met je donkere ogen elke dag wat lichter.

(Over je rooksignalen hebben we het later wel eens.)

 

GENEALOGIE VAN EEN MYSTERIE

familie klepkens.jpg
Foto: Martin Pulaski, 20ste eeuw.

In ‘Winterlogboek’ van Paul Auster trof ik enkele zinnen aan die me vertrouwd in de oren klonken. “Want je weet niets over waar je vandaan komt, je hebt lang geleden besloten aan te nemen dat je een mengsel bent van alle rassen van het oostelijk halfrond, een deel Afrikaans, een deel Arabisch, een deel Chinees, een deel Indiaas, een deel Kaukasisch, de smeltkroes van vele vijandige naties in één enkel lichaam. Het is eerst en vooral een moreel standpunt, een manier om het rassenvraagstuk te elimineren, dat volgens jou een onzinvraagstuk is, een vraagstuk dat degene die het aanroert enkel te schande kan maken, en daarom heb je er bewust voor gekozen om iedereen te zijn, om iedereen in je jezelf te omarmen teneinde volledig en vrijelijk jezelf te zijn, omdat wie je bent een mysterie is en je geen enkele hoop koestert dat het ooit wordt opgelost.”

Vertrouwd in de oren, ja. Want A. las me op mijn verzoek deze passus, en wat eraan voorafgaat, voor.  Waar kende ik dit van? Waar kwam dit vandaan? Van wat was dit een echo? Deze woorden leken wel mijn eigen intentieverklaring, lang geleden geformuleerd, nog altijd van kracht. Na een kwartier pijnigen van de hersenen had ik het gevonden (in mijn hoofd). Het was ongetwijfeld een fragment van de experimentele tekst ‘Stasis’, die ik in de winter van 1977-1978 schreef en wat later in het tijdschrift Aurora publiceerde. Wat is ‘Stasis’? Wat betekent die tekst? Als ik hem nu probeer te lezen denk ik, dat is ofwel waanzin ofwel genialiteit. En ik denk, waarom heb ik zoveel talent opgeofferd om alleen maar wat tegendraads te zijn, een narcistisch genot te beleven in het onderscheid – het verschillen van de anderen? De energie die me die ene tekst van een vijftiental bladzijden heeft gekost had kunnen volstaan voor een tiental Vlaamse bestsellers, denk ik dan. Misschien maar goed dat ik een narcist ben en een man zonder eigenschappen.

Ik heb ‘Stasis’ inderdaad niet alleen in mijn hoofd teruggevonden, maar ook in aflevering 9 (jaargang 3) van Aurora, verschenen in 1978. Lang heb ik niet moeten zoeken naar de schoenendoos waarin het tijdschrift zat opgeborgen. Een kwartier ongeveer, terwijl een troostende lentezon mijn kamer begon te verwarmen.

“Wie ben je? Wat ben je? Waar kom je vandaan? Welke taal spreek je? Wat komt van Attica? Wat is van flarden Romeinse tongval de echo? Wat van Attila en Bleda? Wat van de Visigoten? Wat van Egypte en het gouden Nubië? Wat blijft in jou resoneren van Philips ii, van Margaretha van Parma, van de hertog van Alva, van don Lodewijk van Zuniga van Requesens, landvoogd der Nederlanden, van don Juan van Oostenrijk, zoon van Barbara Blomberg, van Hieronymus Kegel, van Matthias van Oostenrijk, van keizer Rudolf ii, van Don Pedro Enriquez de Acevedo, graaf van Fuentes, van aartshertog Albrecht van Oostenrijk, echtgenoot van de Infante Isabella, die haar laatste jaren doorbracht in een klooster in Tervuren, een plek ongeveer tien kilometer verwijderd van waar je woont? Wie bent je? Wat ben je? Waar kom je vandaan?”

De in Aurora verschenen tekst is zonder interpunctie. Ik heb alle namen opgezocht in Wikipedia. Ze kloppen allemaal. In 2012 duurt opzoekingswerk dat in 1978 drie maanden duurde een half uur. Paul Auster schrijft nog altijd met de pen, en vervolgens op een oude, mechanische schrijfmachine. En net zoals ik is hij een mysterie dat nooit wordt opgelost.

A LA RECHERCHE DE SOPHIE CALLE

SOPHIECALLE 035b confessional

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is sophiecalle.jpg

Sophie Calle houdt van verhalen. Haar hele leven en haar kunstwerk, een echt werk, is een doorlopend verhaal. Elk detail van haar werk is een verhaal. Val haar niet lastig als je geen verhaal kent. Zij richtte bovenop de Eiffeltoren een slaapkamer in en iedereen die een verhaal van minstens vijf minuten in zijn of haar lijf had dat enigszins boeiend was, mocht net zo lang bij haar blijven. Als het vreselijk boeiend was mocht de uitverkorene zelfs zeven minuten blijven. Iemand die niets had te vertellen en alleen maar een nieuwsgierig kijkje wilde nemen mocht niet bij haar binnen in haar Eiffeltorenslaapkamer.

In New York liep ik haar net niet tegen het lijf, maar het had gekund, ik was op zoek naar een bed, en zij had een telefooncel (en een bed, ze had veel bedden, denk ik).

Sophie Calle maakt ‘gebruik’ van een biechtstoel. Tot mijn dertiende was ik gelovig, katholiek, ging ik te  biechten en ontving ik uw bloed en uw lichaam in een stukje heel erg wit brood.

Nadien zat ik met mijn vriendjes landsschapsverdeling te spelen. Wij  dertienjarigen hadden om een of andere reden allemaal gevaarlijke messen op zak. Je moest op het kerkhof achter de kerk een stuk grond zien te bemachtigen in een vierkant van ongeveer twintig vierkante centimeter (ik ben geen goede landmeter).

Katja Stonewood heeft plaats genomen in de biechtstoel van Sophie Calle en nadien, buiten in het zonovergoten Warandepark, heeft ze gedaan alsof ze mij haar zonden opbiechtte, maar niet echt. Het was alsof. Van Sophie Calle’s wereld kun je je afvragen of hij eveneens alsof is.

Sophie Calle is geobsedeerd door de dood, door kerkhoven, door begrafenisrituelen. Na de dood van haar moeder bracht ze sommige van haar juwelen en een foto (van haar moeder) naar de Noordpool. Sophie’s moeder was er nooit naartoe kunnen gaan, maar nu zorgde de dochter ervoor dat dierbare bijna-relikwieën daar ceremonieel werden weggeborgen, als in een hokje op een moderne begrafenisplaats, maar dan wel helemaal tegenovergesteld aan dat soort instituties. Gehoopt wordt dat de kostbare diamant nooit wordt gevonden. Meteen werd ook duidelijk hoe weinig nog overblijft van die Noordpool. Hoe weinig nog overblijft van de toekomst van de aarde (of van mensen zoals Sophie Calle en jij en ik).

Ik heb Sophie Calle altijd een aantrekkelijke, mysterieuze vrouw gevonden. Ze mag honderd, tweehonderd worden, of ouder…

Ik was eens in New York met vier vriendinnen, en daar hebben we met zijn vijven – voor het eerst vol verbazing en verwondering – staan kijken naar een agenda, naar foto’s in hotelkamers, naar spionage, naar ongehoorde dingen die een zekere Sophie Calle deed. Zo schandalig dat ik mij er niet meer kon van loskoppelen, als je dat zo mag noemen als het over psychische en estethische processen gaat.

Sophie Calle heeft me meer doen lachen dan om het even wie (met uitzondering van Jorge Luis Borges en the Marx Brothers).

Sophie Calle is een fictief personage van Paul Auster.

Later vraagt ze aan Auster om een echt personage te mogen worden en opdrachten uit te voeren. Auster schrikt terug voor de verstrekkende gevolgen van die vraag. Hij draagt haar niets op. Maar zou zij van New York een aangenamere stad kunnen maken? Sophie doet het. Je kunt het lezen in het ‘Gotham Handbook’.

De dochter van Paul Auster heet Sophie, maakt platen en speelt in (zijn) films.

Een van Sophie Calle’s mooiste verhalen vind ik haar relaas over haar treinreis van Moskou naar Vladivostok, met een zekere Anatoli. Acht koffers, waarvan zes met voedingswaren en vodka gevuld. Anatoli noemde haar, dank zij een mistverstand, Saphir.

Ik houd van Sophie Calle om deze en andere, toevallige redenen. Ik zou graag hebben dat zij me zou zeggen wat ik moet doen. Dat zij mijn meesteres zou worden, in zekere zin. Maar iemand die even fijngevoelig is als zij, mag ook mijn meesteres zijn. Ik kan niet tegen pijn en ik wil door niemand in de steek worden gelaten. Bovendien wil ik mezelf blijven en iedereen die ik liefheb blijven liefhebben.

sophie-calle

Afbeeldingen:
Katja Stonewood in de biechtstoel van Sophie Calle; Katja in het Warandepark (foto’s: Martin Pulaski)
Sophie Calle, catalogus Centre Pompidou, M’as tu vue. (foto copyright Sophie Calle).

MAN IN HET DONKER (EN HET LICHT)

murakami

Ik wil geen negatief klinkend jaaroverzicht schrijven. Maar ik wil toch beginnen met de waarschuwing dat ongeveer alles wat ik in 2008 beleefde in het teken stond van neerslachtigheid, melancholie, burn out, chronische vermoeidheid en de vloek van antidepressiva. Mijn geheugen is erdoor achteruit gegaan. Zowel synthetisch als analytisch denken valt me moeilijk. Ik ben bang voor cijfers, maar dat heb ik altijd wat gehad. Faalangst gecombineerd met perfectionisme. Ik wil zoveel mogelijk meemaken, bijwonen, zien, maar ik kan om een mij onbekende reden nog maar moeilijk de deur uit. Mijn levensgezellin stimuleert me daarin, zij is er nauwelijks in geïnteresseerd om – vooral ’s avonds – nog buiten te komen. Net als ik houdt ze van het leven en de kunst maar het werk slorpt het leeuwendeel van haar energie op.

In weerwil van die donkere schaduwen die op mijn levenspad vielen heb ik ook helder licht gezien, momenten van schoonheid beleefd, en fijne, lieve mensen ontmoet of er onrechtstreeks mee gecommuniceerd. De vriendschap is gebleven, ik haat niet, ik verkies nog steeds de liefde boven de oorlog. Ik ben vaak in mijn kamers gebleven maar heb ook korte, intense reizen gemaakt. In het zonlicht viel alle ellende van me af. Ik was dan soms opnieuw in de wereld, tegenwoordig, verzoend met mijn omgeving en met mezelf. Aan de Atlantische oceaan voelde ik een soort extase bij het zien van die immense hemel, met slechts hier en daar een wolk. En zover je kon zien alleen maar zand, water, schelpen. In de verte twee wandelaars. En ver achter mij mijn vrouw die rustig op een bank zat te lezen in een boek van Murakami.

Haruki Murakami heeft mezelf ook genoegen gedaan. Ik denk dat hij de beste schrijver van deze tijd is, maar ik kan er moeilijk over oordelen, omdat de tijd van het vele lezen voor mij voorbij schijnt te zijn. Wat ik doe is terugdenken aan de boeken die ik vroeger heb gelezen. Soms neem ik er nog eens een ter hand en lees een fragment. Hölderlin, TS Eliot, James Joyce, Cesare Pavese. Altijd kleine stukjes. Gewoon een boek vasthouden, er eens aan ruiken, is al een plezier. Ik las voor het eerst een boek van Richard Rorty, ‘Contingentie, ironie & solidariteit’: het maakte grote indruk op me. Hij is een filosoof die ik over het hoofd heb gezien toen hij nog leefde.  Mijn vriendin Inge wees me op het bestaan van Richard Yates. ‘Revolutionary Road’, een roman uit 1961, is droevig maar mooi een honderd procent echt. Er wordt veel in gedronken. Gelachen heb ik vooral met Hanif Kureishi. In zijn roman ‘Something To Tell You’ herkende ik heel veel van mezelf. Kureishi schrijft over mijn generatie, of liever, over de kleine minderheid van mijn generatie die het in het midden van de jaren zestig aandurfde een ander leven te gaan leiden, voor nieuwe muziek, film, theater en mode te kiezen. Want vaak wordt gezegd, die of die generatie, en dan worden daar alle positieve eigenschappen aan toegeschreven van die enkelingen die op hun tijd vooruit waren. Het spijt me als dit verwaand klinkt, maar zo is het nu eenmaal.

Ik heb nog andere mooie, ontroerende boeken gelezen, waaronder ‘Grijze Dagen’ – de titel zegt al veel – van Philippe Claudel, het zeer poëtische maar beangstigende ‘The Road’ van Cormac McCarthy, een geniale schrijver die dankzij de broers Coen ook in dit land wat meer aandacht kreeg, een aantal romans van de onvolprezen Joseph Roth (met dank aan Bart D., om mij hier op te wijzen), ‘Het duister zichtbaar’, een boek over depressie, van William Styron, ‘Party tijdens de blitz’ van Elias Canetti, ‘Kitchen’ van Banana Yoshimoto, een Japanse schrijfster die ik op het spoor kwam dankzij mijn Portugese vriendin Cristina, Rilkes ‘Brieven aan een jonge dichter’, ‘Poe – A Life Cut Short’, een korte maar uitstekende biografie van Edgar Allan Poe door Peter Ackroyd, een meester in het genre. Deze zomer had ik het genoegen een van mijn literaire helden, Paul Auster, in levenden lijve te zien in het Paleis voor Schone Kunsten, waar zijn film ‘The Inner Life Of Martin Frost’ werd vertoond. Ik zou het nooit geweten hebben als Valérie er me niet over had aangesproken. Paul Auster heeft prachtige ogen en een heel mooie vrouw, Siri Hustvedt, die er gelukkig ook bij was. Na afloop was er een signeersessie, maar ik had geen zin om in die lange rij te staan voor een handdruk, een handtekening (en een glimlach van Siri Hustvedt). Ik ben wel meteen haar boek gaan kopen en heb het ook gelezen. ‘The Sorrows of An American’ is zeer mooi geschreven, maar de plot bracht me soms in de war. Overigens is het hoofdpersonage net als in Kureishi’s laatste roman een psychoanalyst. Net wat ik nodig heb. Vanzelfsprekend heb ik Paul Austers ‘Man in the Dark’ in een ruk uitgelezen, en nu ben ik alweer vergeten waar die roman eigenlijk over ging. Dat geheugen! Maar ik val in herhaling.

De mooiste, rijkste, heerlijkste boeken die ik het voorbije jaar heb gelezen zijn twee klassiekers: ‘Middlemarch’ van George Eliot en ‘Lucien Leuwen’ van Stendhal. Hieruit mag duidelijk blijken dat ik geen recensies lees, maar me wel laat adviseren door vrienden. Oh, ja, een erg boeiend boek is ook ‘Things the Grandchildren Should Know’ van Mark Oliver Everett, beter bekend als zanger/songschrijver van Eels.

Tussen dat lezen door at ik aardappelen, soep, vis, brood, dronk wijn en luisterde naar muziek. Meer daarover in een volgende aflevering.

DE PAUL AUSTER BAR

studie voor paul auster bar

Zonder zelfs mijn toestemming te vragen heeft Paul Auster een Pulaski Diner geopend. Hij komt daar eerlijk, schaamteloos zou ik haast durven zeggen, voor uit op pagina 57 van zijn boek ‘Man In Het Duister’. De schrijver beweert wel dat de zaak toebehoort aan een zekere August Brill, maar ik weet beter. Ik denk er nu over om een Paul Auster Bar te openen, en als die wat succes heeft, wat later ook nog een Siri Hustvedt Cafetaria.
Inspiratie voor de inrichting van de bar vind ik ongetwijfeld in de romans van het echtpaar. In verband met het meubilair heb ik al een beslissing genomen. De lage tafels, zetels en banken  zullen constructies worden van opeengestapelde kartonnen dozen, waarin zowat alle klassiekers uit de wereldliteratuur zullen verpakt zijn. Zo ben ik van dat zwaar gewicht verlost. En bij de klanten stijgt samen met de alcohol al die schoonheid en kennis naar het hoofd. De dozen zal ik  van een dikke laag vernis voorzien, zodat als er gemorst wordt de boeken daar niet onder moeten lijden. Stel je bijvoorbeeld voor dat ‘Angst en Beven’ van Kierkegaard een half glas tequila over zich heen krijgt!

In mijn Paul Auster Bar zal ongetwijfeld veel water worden gedronken. Ik weet dat de schrijver graag Spa drinkt, dus wordt het Spa. Aangezien ik zelf van Belgisch water houd is dat mooi meegenomen. Maar ik zal tevens een mooie collectie single malt whisky’s hebben, en goede bourbon, Southern Comfort, de beste cognac uit Frankrijk, Lepanto uit Spanje, wijnen uit Australië, Chili, Argentinië en vooral Italië. Tequila en Mezcal uit Mexico, Cachaca uit Brazilië, Rum uit Cuba. Bier uit West-Vleteren, Westmalle en, uit de Ardennen, La Chouffe.

Natuurlijk ben ik een amateur, ook al heb ik enkele maanden in de Dolle Mol gewerkt, toen die kroeg zich nog op de Kaasmarkt bevond. Sommige dagen spreidde mijn baas een Belgische vlag uit op de betonnen vloer en neukte daarbovenop met een anarchistische vrouw uit Frankrijk. Toen werd iets dergelijks als zeer choquerend en extreem-links beschouwd. Nu zou je zulke provocaties eerder verwachten van iemand uit *NVA-kringen.

Als amateur zal ik zeker mijn licht gaan opsteken in het Biercircus hier in Brussel. Dat café biedt misschien wel duizend verschillende bieren aan. Ik heb er ooit gevochten met mijn goede vriend Bob. De aanleiding was dat hij, terwijl ik in het toilet was, mijn mobiele telefoon had ‘ontregeld’. Je kon er alleen nog mee naar Madagascar bellen. Ik was boos geworden en had hem voor ‘Vuile West-Vlaming’ uitgescholden. Natuurlijk meende ik dat niet, maar je weet hoe dronken mensen zijn, zeker als het warm is buiten. Alleszins weet ik nu dat je tegen een West-Vlaming nooit ‘vuile West-Vlaming’ mag zeggen. En dat zal ik ook nooit meer doen. Misschien wel, als ik ooit nog eens heel dronken geraak, tegen een Limburger. Ik wil echter niet alleen de eigenaar van een bar worden maar ook een goed mens. Ik heb me alvast al de Ethica van Aristoteles aangeschaft. Dat is een goede basis, heb ik gehoord.
De baas van het Biercircus zal zich van dat gevecht wel niets meer herinneren. Zelfs ik moet al moeite doen om die oude geschiedenis weer op te rakelen. Overigens waren we een half uur na het ‘gevecht’ weer beste vrienden. Ik vecht altijd alleen maar met mijn beste vrienden, dat is veiliger. Als ik word overvallen echter laat ik begaan. Ik geef alles af aan mijn belagers, mijn sleutels, mijn mobiele telefoon, mij iPod, mijn pen, mijn Duovent, mijn pillendoosje, mijn geld, mijn portefeuile, mijn foto van Cliff Richard, mijn vuile zakdoekjes die ik nog niet heb kunnen wegwerpen omdat ik nergens een vuilnisbak vind, alles. Vaak gebeurt het dat je ze je dan toch nog neerslaan en half dood schoppen als je zonder verweer op de grond ligt. Vervolgens kom je weer bij bewustzijn en stel je vast dat ze je iPod niet meegenomen hebben. Kennelijk hebben die kleine criminele een slechte muzikale smaak.

In mijn Paul Auster Bar zal niet mogen worden gevochten. Ik ben er nog over aan het nadenken hoe ik dat zal bewerkstelligen. Vooral ’s nachts als ik niet kan slapen stel ik mij allerlei systemen voor. Ik zie zware jongens de bar binnen stappen, pooiers en dealers, een clientèle dat ik niet wil. Ze komen aan de bar zitten, en bestellen met een woeste blik in de ogen een whisky. Ik ben ervan overtuigd dat ze niet zullen betalen.  Ze zoeken herrie. Maar mij zullen ze niet te pakken krijgen, ik sta veilig achter de bar, een matrak, geschenk van een politieagent met wie ik in vroegere dagen bevriend was, binnen handbereik. Ik lig soms hele nachten te piekeren, maar ik ben er nog niet uit. Buitenwippers wil ik niet, dat zijn negen kansen op tien slechte mensen.

In mijn Paul Auster Bar zal alleen zal alleen muziek die drank en drinken als thema heeft worden gespeeld, met als mooi voorbeeld Wine van James Luther Dickinson. Het mogen echt wel songs over water zijn, daar rust geen taboe op. Ken je ‘Cool Water’ van Hank Williams?

All day I’ve faced the barren waste
Without the taste of water….. cool, water.
Ole Dan and I, throats burned dry,
and souls that cry for water…. cool, clear water.

Zulke songs zullen in de Paul Auster Bar worden gedraaid. Maar ook liederen over warme drank, zoals ‘Java Blues’ van Rick Danko. Als de klanten dat lied zullen horen zullen ze meteen naar de bar snellen en elk tenminste twee espresso of cappuccino bestellen. Ja, neem het van mij aan, het wordt een bar met een heel eigen sfeer, en allemaal coole klanten.

Ik maak zo snel mogelijk een afspraak met mijn bankfiliaaldirecteur voor een voordelige lening. Dat zal geen probleem zijn. Hij weet wat voor noeste werker ik ben. En als ik voor mezelf begin, zal ik nog dubbel zo hard werken.

Ω

Studie voor mijn Paul Auster Bar. Natuurlijk moeten die oude meubels weg en plaats maken voor mijn kartonnen dozen. Foto: Coincidence Ink Inc.

*NVA: Een zeer kleine Vlaamse, rechts-nationalistische partij en een afscheidingsbeweging. Ze willen België uiteen laten spatten en van Vlaanderen een klein Zwitserland, maar dan zonder bergen, maken. Het is niet duidelijk of ze ook Limburg, Antwerpen en Brabant willen inlijven. In dat geval zal Antwerpen zich zeer snel afscheuren en de onfafhankelijkheid uitroepen. Maar dat is toekomstmuziek.

EEN HALF JAAR WACHTEN

Ik zou vertellen over mijn aankopen. Maar ik ben verstrikt geraakt in de woorden van Cormac McCarthy. Ik heb al veel van hem gelezen in de jaren negentig, maar dit, ‘The Road’ overtreft alles. Wat lijkt een lijst van mijn aankopen nu zinloos. Vroeg of laat vergaat het allemaal. Van ons blijft niets over, van de dingen evenmin. Als onze tijd gekomen is zullen de dingen onze sporen zijn, maar niet lang, want zij zullen eerst hun betekenis verliezen en dan vergaan. Vroeg of laat. Als je dat boek van Cormac McCarthy leest weet je het wel zeker. Daarom zullen we gedurende de tijd die we hier doorbrengen maar best vrolijk wezen en liederen zingen. Gedichten schrijven, films maken. Het lelijke en het slechte de rug toekeren.

Om mijn aankopen te verklaren moet ik eerst vertellen wat ik de voorbije weken en maanden heb gedaan. Dat is niet veel. Tot midden april heb ik mijn woning nauwelijks verlaten. Er waren enkele concerten, Iron & Wine, en Mavis Staples. Met mijn beste vrienden heb ik gegeten en gedronken. Maar ik ben vaker bij artsen geweest dan bij vrienden. Graag had ik mijn broer in Limburg een keer bezocht maar ik blijf het uitstellen. Met mijn vriend Koen ben ik naar een lezing van Kamiel Vanhole geweest. Reisverhalen, subtiel en vol humor en ironie. De man, die ik helaas niet heb leren kennen, is inmiddels overleden. Ik zal die avond niet snel vergeten, omdat er ondanks de ziekte en de aangekondigde dood euforie in de lucht hing. Ik ontmoette zielsverwanten. We praatten over muziek, over Peter Guralnick, over Greil Marcus, over ‘Matty Groves’ van Fairport Convention. Midden april ging ik weer werken, halftijds. Het viel me zwaar, omdat de depressie of wat het ook moge wezen wat ik heb, niet weg was. De dagen dat ik niet ging werken sliep ik vooral. Ik ben altijd moe. Antidepressiva schijnen geen vat te hebben op mijn aandoening. Een belangrijke deel van mijn budget ging naar grotendeels overbodige geneesmiddelen. Maar je hoopt natuurlijk dat ze wel werken. Vitamines en voedingssupplementen kosten eveneens veel geld. Omega-3, een wondermiddel, zo wordt beweerd.
Werken was moeilijk, niet werken was ook moeilijk. Ik maakte geen foto’s meer en schreef weinig. Ik ging niet naar de bioscoop, dat was toch al een besparing. Naar het theater ging ik evenmin: ik was bang voor de mensen. Ik was niet bij machte om tegen iemand iets te zeggen. Eind mei verbleef ik twee nachten in een ziekenhuis, voor een slaaponderzoek. Ik kocht een pyjama en een kamerjas. Dat waren kledingstukken die ik niet bezat. Natuurlijk moest ik ook boeken hebben om te lezen in het ziekenhuis. Ik moet altijd boeken hebben, ook al ben ik veel te moe om te lezen. Aan boeken en muziek ben ik verslaafd. Maar dat weet je al langer. Ik kocht boeken van alle schrijvers die ik ken en goed vind en die nieuwe boeken uit hadden. Ik kocht ook boeken van dode schrijvers, zoals Shakespeare en Stendhal. Het beste boek dat ik dit jaar las was Lucien Leuwen van Stendhal. Tenzij ik een ander werk over het hoofd zie. Over tien jaar zal ik misschien zeggen dat het dat van Cormac McCarthy was, maar nu niet.

Om naar Porto te gaan kocht ik geen nieuwe boeken, want ik had nog een hele stapel, en onze reisgids (Rough Guide) was nog niet echt verouderd. Zo’n gids kost al gauw 25 euro. Ik kocht wel nieuwe schoenen, maar ik ben er niet echt tevreden mee. Dat is vreemd want ik ben al jaren wel tevreden met de schoenen die ik koop. Ik kocht sokken en onderbroeken: dat doe ik altijd als ik op reis ga. Ik gaf geld uit aan tassen voor toiletgerief en voor medicijnen. Ik neem altijd massa’s medicijnen mee als ik op reis ga, zelfs als het maar voor een week is. Ik kocht een nieuw pak. Als ik dat aan heb voel ik mij een beetje een nieuwe man. In Porto droeg ik het om de toeristen belachelijk te maken. Zelfs op het vliegtuig had ik mijn pak aan. De meeste mannen zaten in hun onderbroek in het vliegtuig, en op hun sandalen. Ook in de kathedraal van Braga zag ik mannen met blote benen. Maar ik werd berispt omdat ik mijn Panamahoed op had op de patio van diezelfde kathedraal. Nochtans was ik, al ben ik ongelovig, blootshoofds voor het altaar verschenen. Ik had zelfs geknield, maar dat was om een foto te maken van de grote voeten van Jezus. (De foto is mislukt). Ik ben natuurlijk zelf ook een toerist, maar wat haat ik toeristen! En als ik het patois van Vlamingen hoor maak ik me snel uit de voeten. In del uchthaven van Porto heb ik Patrick en Johan gehoord, je weet wel. Patrick belde, niet met zijn dochter, maar met zijn zoon, ergens in de Kempen. Ach, het vaderland. In Porto kocht ik hemden en T-shirts en boeken en cd’s. Fado…

Vorige woensdag zijn we naar een filmvoorstelling van de jongste film van Paul Auster geweest. We zaten vlak bij het hoge podium. Annelies Beck stelde Auster een aantal grotendeels overbodige en onbenullige vragen, maar de schrijver bleef er charmant en geestig op antwoorden. Hij heeft zowat de mooiste ogen die ik ooit bij een man heb gezien en zijn stem is de stem van een verteller. Je verstaat elk woord, elke zin, niets ontsnapt aan je aandacht. Als mijn dokter een dergelijke stem had, dan was ik al lang kerngezond. Er waren ongeveer tweeduizend bewonderaars van Paul Auster in het Paleis voor Schone Kunsten bijeengekomen om naar de voorstelling van ‘The Inner Life Of Martin Frost’ te kijken. Een interessante mislukking, waarvan het verhaal voor degenen die ‘The Book Of Illusions’ hebben gelezen weinig verrassends te bieden heeft. Aan de mooie beelden, de montage, de stem van de verteller en het schitterende acteerwerk zie je natuurlijk wel meteen dat Paul Auster van film houdt. Na de voorstelling stonden honderden mensen in een rij aan te schuiven om zijn nieuwe boek, ‘Man in het duister’ te laten signeren. Zijn echtgenote, Siri Hustvedt heeft ook een nieuwe roman uit. Ze zat naast haar man. Door het raam zag ik de energie die van de ene naar de gaat en weer terug, twee energiebronnen die elkaar versterken. Wij hebben ons echter vlug uit de voeten gemaakt. Ik had het boek niet gekocht en wilde ook niet in zo’n lange rij staan. Ik dacht, ik wacht op de Engelse vertaling, die in september verschijnt. Maar gisteren kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en ben ik toch maar de Nederlandse vertaling gaan kopen. Dat ik geen handtekening heb vind ik niet erg, maar ik had de grote schrijver wel graag de hand gedrukt. En als ik dan Siri Hustvedt ook nog had mogen zoenen…

Toen ik dit stuk begon dacht ik een lijst te zullen maken van alle cd’s die ik dit jaar al heb gekocht. Maar het toeval heeft mij in een andere richting gestuurd. En daarover hoor je mij niet klagen. Voor een lijst heb ik nog alle tijd van de wereld. ‘The Inner Life Of Martin Frost’ werd in Portugal gedraaid. Er staan enkele foto’s uit Porto op flickr.

EENZAAMHEID, ETCETERA

fototoestel

“’Een zweetdruppel van een boer die neervalt op het veld in de zomer…’, is dat een goede zin”, vraagt hij.
“Het is niet helemaal duidelijk of de boer of de zweetdruppel neervalt op het veld”, zegt zij.
“Ja, dat dacht ik ook al, maar als ik schrijf ‘Een zweetdruppel die neervalt in de zomer van een boer op het veld’ is er ook iets mis, vind ik”, zei hij.
“Nee, dat is ook niet goed…”, zegt zij, “literaire zinnen bouwen lijkt me geen lachertje”.
“Je moet maar iets anders bedenken”, vervolgt ze, “het is nu toch geen zomer, waarom schrijf je niets over kerstmis?”
“Toch niet over de herders? Of de stal? Die staat al op de Grote Markt, daar moet ik niet meer over schrijven. En herders zou ik ver moeten gaan zoeken”, zegt hij.
“Je zou je in de leefwereld van een dakloze kunnen verplaatsen”, zegt zij.
“Aan zoiets naturalistisch begin ik niet”, zegt hij, “bovendien staat het allemaal al in de Humo”.
“Kun je dat kerstverhaal uit ‘Smoke’ niet navertellen en doen alsof het van jou is”, zegt zij, “dat is toch al iedereen vergeten.”
“Welk kerstverhaal bedoel je”, vraagt hij.
“Dat van Augie Wren”, zegt zij.
“Van Paul Auster steel ik niets”, zegt hij, “die is te bekend. Bovendien kan ik me het verhaal niet goed herinneren. Ging het niet over een fototoestel?”
“Er kwam een fototoestel in voor, maar daar ging het niet over”, zegt zij.
“Waarover dan wel”, vraagt hij.
“Over de eenzaamheid geloof ik, maar ik weet het ook niet meer zeker”, zegt zij.
“Goed, ik zal dan maar iets over de eenzaamheid schrijven”, zegt hij.
En hij gaat voor zijn computer zitten en begint te schrijven.
‘Nodig eens een eenzame uit’, schrijft hij.
‘Nodig eens twee eenzamen uit’, schrijft hij.
‘Etcetera’, schrijft hij.