DE WENK VAN ASSEPOESTER

[Nachten aan de Kant 31]

Niets schijnt mijn nachtelijk verlangen naar roes en extase, naar de nabijheid van vreemde dansende lichamen te kunnen temperen. Vreemd zijn de mensen op de dansvloer omdat ze niet spreken, alleen maar bewegen, dichtbij omdat ze net als ik lustgevoelens uitwasemen en in hun gebaren de nood aan aanraking verraden. Wijst dit verlangen van mij op een sterke verwevenheid van eros en thanatos, of is dat een al te freudiaanse interpretatie?

De voorbije twee weken beleefde ik opnieuw van die intense nachten die vooral mijn zintuigen ontregelden. De eerste nacht hoorde ik voor de zoveelste keer de lokroep van de vochtige kelder die Cinderella’s Ballroom heet. Bizar toch, die naam: de balzaal van Assepoester. Maar ook wel gepast want gedanst wordt er de hele nacht en bijna alle jongens en meisjes – ik kan ze moeilijk mannen en vrouwen noemen – hebben extravagante schoenen aan hun voeten, al zijn ze niet van glas. Over de rode schoentjes van Senga had ik het al eerder. Mogelijk liggen de punkmeisjes die er ’s nachts komen dansen overdag in lompen gehuld dicht bij hun kolenkachels in de assen te slapen.
Alles in de balzaal van Assepoester is opwinding en genot en tegelijk zelfvernietiging en pijn. Voor mijn gezondheid en mijn zenuwen zijn dergelijke nachten nefast. Mijn longen verstikken in de rook, in de stank van de riolering; mijn poriën raken verstopt van het zweet en andere exhalaties. Je bent er niet veel meer dan je lijf, met lijfelijke driften en behoeften. Of bevat de muziek die DJ Maryse draait – songs zoals Ain’t That Nothing van Television, Police and Thieves van the Clash, Step By Step van Mikey Dread, Cheree van Suicide – een minder aards element, draagt zij impulsen over die je onbewust weer meeslepen naar het engelachtige niveau van de gedichten van Shelley en TS Eliot waarin je je overdag hebt verdiept?

Eerder die avond was ik in het Pannenhuis. Er was een tentoonstelling met gigantische, tijdloze werken van Frans Gentils, adembenemend mooi. Dergelijke doeken zie je doorgaans alleen maar in luisterrijke zalen van musea hangen maar nu kon je ze hier, in deze zogeheten nihilistische new wave artiestenkroeg bewonderen. Na de vernissage was er een rhythm and blues en reggae party, maar daar zijn we niet al te lang gebleven. Assepoester en haar dubbelgangsters Lucette, Alicia en Hadaly lieten opnieuw hun lokroep horen.

Zondagochtend om acht uur strompelden we de trap op, lijkbleek, mager, mooi als bijna verwelkte orchideeën. We haastten ons niet meteen naar huis: ik had er alles voor over om eerst nog de Schelde te zien. In haar nabijheid zou ik verlost worden van de donkere gevoelens die mij kort voor de dageraad hadden overmeesterd. De warmte van de zon, de verkoelende frisse wind die ons van de rivier tegemoet waaide. De meeuwen fladderend boven het met lichtvlekken doorspekte donkere water. Aan de overkant van de brede rivier de flatgebouwen van goud, waarin mensen zoals wij liggen te slapen. Opeens heb ik het gevoel dat alle dingen om mij heen transparant worden. Ik kijk naar Senga en zie een doorzichtige engel, haar handen, haar ogen. Ik voel de vernietigende elektriciteit en het gif in mijn lichaam als vampiers wegvluchten voor dit verblindende licht.

De tweede nacht begon op een vernissage van Guillaume Bijls tentoonstelling in Ruimte Z: transformatie van de galerij in een Autorijschool Z. Sinds 1977 had ik het werk van mijn vriend van nabij zien evolueren. Hij zag in alle geledingen van de maatschappij het economisch denken de overhand nemen. De hele samenleving en al het mooiste en voortreffelijkste in de mens zou al gauw worden opgeofferd aan efficiëntie en nut. De taal die van bovenaf naar beneden druppelde was die van managementsidioten en omhooggevallen parasieten. Guillaume ging nu met veel gevoel voor humor en ironie, maar ook bijzonder kritisch, de kunst vanuit die optiek benaderen: zo ontstonden zijn kunstliquidatieprojecten. Dit was zijn eerste: zoals Assepoesters goede fee een pompoen en een stel muizen omtovert tot een koets met paarden, veranderde Guillaume Ruimte Z in een autorijschool. Al was zijn kunstgreep het tegenovergestelde van feeëriek. Er zouden in de volgende jaren nog heel wat van die projecten volgen.
We waren er samen met Gabrielle D., die waarschijnlijk bij ons in de Dolfijnstraat zou intrekken, en met Giuseppe. Ik voelde me opnieuw gezond, uitgerust en in een prima stemming. Dat bleef de hele avond en nacht zo. Geen uitbundig de nacht wegdansen dit keer, maar lachen, praten en samen drinken. Onderweg naar een café aan de Kant heb ik in Sint-Katelijne Vest aan het witgeverfde beeld van de lijdende Jezus geknield zitten bidden. Tranen van geluk rolden over mijn wangen. Wat vonden mijn maatjes van mijn performance? Van de rest van de nacht herinner ik mij weinig. Het gebeurt almaar meer dat er na zo’n nacht gaten in mijn geheugen zitten. Ik geloof dat ik Gabrielle over mijn mislukte voordracht over Dante’s Paradiso vertelde. Die was door een verkeerde aanpak misbegrepen. Ik had mijn redevoering sarcastisch bedoeld, om met het sérieux van sommige academici en intellectuelen de spot te drijven, maar omdat ik een onervaren en schuchtere spreker ben en bovendien een middelmatige acteur, werd die als een ernstig vertoog geïnterpreteerd. Het publiek was ervan overtuigd dat ik mij had overgegeven aan etherische visioenen van het paradijs en dat ik Dante’s geometrische schoonheid bejubelde. Ze hadden mijn lectuur van Dante al te romantisch en wereldvreemd gevonden. Terwijl ik met Gabrielle over die mislukking zat te praten kon ik er eindelijk mee lachen. Dat herinner ik me nog.

De volgende dag bij het ontwaken de eeuwige kater. Niemand heeft dat soort lusteloosheid beter uitgedrukt dan Kris Kristofferson in Sunday Morning Coming Down. ’s Avonds bij Guillaume en Renée ging het al beter. Op televisie zagen we the Patti Smith Group live in het schitterend programma Rockpalast. Patti Smith liet nog een keer zien dat ze de hogepriesteres van de hedendaagse rock-n’-roll is. Een spirituele en tegelijk laag-bij-de-grondse sjamaan, een punkmeisje, een afstammelinge van Elvis Presley en een jongere zus van Jim Morrison. Haar intentieverklaring was So You Want To Be A Rock And Roll Star, oorspronkelijk van the Byrds. You’re a little insane, krijste ze; het klonk als een bezwering, een mantra. Samen met gitarist Lenny Kaye en de andere muzikanten van haar band riep zij de geest op van acidrock, de sound van Jefferson Airplane, Quicksilver Messenger Service en the Doors, lange gitaarsolo’s, ijle en dromerige muziek. Ik hoorde nostalgie naar de gouden tijd van vrede en liefde maar net zo goed ontwaarde ik in haar gestes en gymnopédie de convulsieve schoonheid van André Breton. Met haar toeschouwers leek Patti Smith brutale seks te willen hebben. Ze besefte dat ze nooit eerder voor zo’n groot publiek had gespeeld, heel West-Europa was haar potentieel publiek. Dat maakte haar zichtbaar gelukkig maar ook enigszins bezeten en overmoedig. Ik voelde diep van binnen dat er iets neerdaalde, een vonk van herinnering aan een hoopvolle tijd en de belofte van verandering, ginds in dat concertgebouw in Essen.

Foto’s: Martin Pulaski

NACHTEN IN HET PANNENHUIS 4: ALLEEN IN DE TIJD WORDT DE TIJD OVERWONNEN

AURORA GB RP 001

Voor ik meer verhalen vertel over het Pannenhuis en de mensen die ik er ontmoette wil ik een idee geven van wat het jaar 1978 mij in de schoot wierp. Hier volgt een beknopte opsomming van hoogtepunten – die ook dieptepunten konden zijn. Wat ik weglaat: de meeste privéaangelegenheden (familie), de vele ziektegeschiedenissen, het merendeel van de literaire activiteiten, leesverslagen, enz. De lijst bevat vooral momenten die de nachten in het Pannenhuis aankondigen.

1 1 1978 Nacht van de initiatie. Doop, doopsel. Een mondharmonica wordt een huissleutel. Het echte Antwerpse nachtleven begint hier. Vriendschap met Guillaume Bijl, Renée Strubbe en Ria Pacquée.

21 1 1978 Bij Leo Steculorum en Flor Van Tendeloo, waar ook Guillaume B., Renée S.  en Ria P. aanwezig zijn en ik kennis maak met Chantal Strubbe, Gazoe en Yvette Van Hauwaert. Na middernacht gaan dansen in Cinderella’s Ballroom aan de Stadswaag.

1 3 1978 Mijn oude vriend Jan Van Veen op bezoek in de Dolfijnstraat. Hij praat ononderbroken van vijf uur ’s avonds tot middernacht.

6 3 1978 Van mijn sokken geblazen door Dodeskaden, een film uit 1970 van Akira Kurosawa.

10 3 1978 In de Gnoe. Met Renée en Guillaume lang gepraat over intelligent leven in andere zonnestelsels. Is het universum eindig of oneindig, vroegen wij ons af.

11 3 1978 Voordracht van Jean Paul Dollé, Le destin mondial du nihilisme. Bevraging van de geïnstitutionaliseerde waarheid.

12 3 1978 Feestje in Brussel van Wies, een vriendin van Ginette Bauwens. Ginette wil graag in Antwerpen komen wonen. Wij hebben nog een kamer vrij.

13 3 1978 Guy Bleus en Ronnie Bertels op visite in de Dolfijnstraat. We maken plannen voor samenwerking. Ik ben al een tijd aan het schrijven aan de experimentele prozatekst Stasis, een vervolg op Anastasis. Een uitgever heb ik niet nodig: als mijn teksten af zijn (en goed) worden ze in het tijdschrift van de filosofische kring Aurora gepubliceerd. Met Guy en Ronnie trek ik de stad in. Ook naar het Pannenhuis?

Hans Memling - Triptych of the Resurrection The Resurrection (centre) The Martyrdom of St Sebastian (left) and The Ascension (right) c1485-90 - (MeisterDrucke-71913) - Memling

17 3 1978 Een geweldige televisieavond bij Renée en Guillaume. Wonderlijke en vermakelijke woonkamerlessen esthetica en kunstgeschiedenis van Guillaume. Renée als een postmoderne gastvrouw. Mean Streets van Martin Scorsese. Alles is goed aan die film.

Jimmy: What’s a mook?
Johnny Boy: A mook, what’s a mook?
Tony DeVienazo: I don’t know…
Johnny Boy: What’s a mook?
Jimmy: You can’t call me a mook!
Joey ‘Clams’ Scala: I can’t?
Jimmy: No…
Joey ‘Clams’ Scala: [pause] I’ll give you mook! [punches Jimmy in the face]

18 3 1978 Down en out na een krankzinnige party bij Yvette in Boechout. Ik voel me door mijn vrienden in de steek gelaten. Heb de hele nacht pure Ricard gedronken. Probeerde kort voor we zouden vertrekken Chantal en Gazoe, die nogal hevige ruzie hadden, met elkaar te verzoenen. Tevergeefs. Met Senga alleen achtergebleven in het centrum van nergensland. Ten einde raad en woest en woedend en triest.

21 3 1978 Onverwacht bezoek van Guy Bleus. Hij maakt heel spontaan een muurtekening in onze keuken/salon/dansruimte: impressies van You Can Never Go Home Anymore van the Shangri Las.

00freddy bleus

25 3 1978 Patti Smith Group in het Koninklijk Circus op Paaszaterdag. Een ronduit verbluffend Easter Concert. Beter kan het niet meer worden. The Kids, vaste klanten in Cinderella’s Ballroom, als voorprogramma.

Setlist: We’re Gonna Have a Real Good Time Together (Velvet Underground/Lou Reed) / Kimberly / Till Victory / Space Monkey / 25th Floor / The Kids Are Alright (The Who cover / Tribute to the Kids) / Ghost Dance / We Three / Ask the Angels / Privilege (Set Me Free) (uit de film Privilege van Peter Watkins) / Time Is on My Side (Jerry Ragovoy) / Because the Night (Bruce Springsteen / Patti Smith) / Pumping (My Heart) / Easter / Radio Ethiopia / Gloria (Them) / Be My Baby (Ronettes) / Rock n Roll Nigger / My Generation (The Who)

27 3 1978 Guy Bleus beëindigt zijn fresco. Ik stel  voor om er een citaat van Rimbaud in te verwerken. Dat komt uit een brief van de dichter aan Paul Demeny: “Car Je est un autre. Si le cuivre – s’éveille clairon, il n’y a rien de sa faute. Cela m’est évident : j’assiste à l’éclosion de ma pensée : je la regarde, je l’écoute : je lance un coup d’archet : la Symphonie fait son remuement dans les profondeurs, ou vient d’un bond sur la scène”. We denken na over samenwerking aan een project dat we Schrifturen noemen.

29 3 1978 Koop This Year’s Model van Elvis Costello en ga met Jos Dorissen (alias Giuseppe) zitten drinken en praten in de Mok (Wolstraat).

9 4 1978 Bij Guillaume en Renée. Verjaardag Renée. Op televisie: Bob Dylan en Van Morrison.

12 4 1978 Overlijden van mijn tante Elly, mijn meter. Herinneringen aan pijnlijke gebeurtenissen in mijn kinderjaren.

15 4 1978 Naar het Bal Populaire in King Kong, met Jos, Bie, Willy en Jan. Ray, mijn vroegere collega van bij Corman, draait platen. Daarna het orkest van Raymond van het Groenewoud en dansen.

17 4 1978 Bezoek van Guy. We maken plannen voor twee nieuwe projecten: Beach Night en Move Art.

18 4 1978 Twee indrukwekkende films in Monty in de Montignystraat:  Chinesisches Roulette van Fassbinder (met Anna Karina en hetzelfde citaat uit de brief van Rimbaud aan Paul Demeny als nu in ‘ons’ fresco is opgenomen) en Il deserto dei Tartari van Valerio Zurlini, naar de roman van Dino Buzzati.

21 4 1978 Bij Renée en Guillaume de uitstekende film De angst van de doelman voor de strafschop van Wim Wenders, naar een boek van Peter Handke. Ik ben een bewonderaar van Handke en nu ook van Wim Wenders.

5 5 1978 Senga en ik helpen Guillaume Bijl bij het maken van zijn Pleasure Projects.

19 5 1978 Bij Renée  en Guillaume zien we Falsche Bewegung van Wim Wenders en Peter Handke, naar Goethe’s Wilhelm Meisters leerjaren. Daarna met Renée, Guillaume, Leo, Gerda en Chantal te voet naar de Gnoe in de Wolstraat, een heel eind. Alsof we personages uit Falsche Bewegung zijn, maar dan in de stad.

26 5 1978 Mijn vriend Paul Luyten geeft mij Four Quartets van TS Eliot cadeau.

“… Except for the point, the still point,
There would be no dance, and there is only the dance.
I can only say, there we have been: but I cannot say where.
And I cannot say, how long, for that is to place it in time.”
Burnt Norton, T.S. Eliot

MAISON DIEU 001

1 6 1978 Zwaar verkouden naar Brussel voor een optreden van Link Wray en Robert Gordon. Beste rock-‘n-roll concert ooit. Link Wray en Robert Gordon spelen onder meer: The Way I Walk, Mystery Train, Lonesome Train (On a Lonesome Track), Rumble, Hot Dog, Fire, (You’re So Square) Baby I Don’t Care, The Fool, Baby Let’s Play House en Red Hot.
Nadien naar De Tulp in Elsene. Paul Luyten en zijn vriend Kees daar toevallig ontmoet. Paul brengt ons naar Antwerpen terug. In de auto: Paul, Senga, ik, Maria Menten, Kees, Greta. Samen tot sluitingstijd in de Gnoe. Maria Menten besluit om naar Antwerpen te verhuizen.

2 6 1978 Mijn verjaardag. Bliksem, als geschenk van de heidense goden. Een fles Jim Beam als aardser cadeau. Ik bekijk uitzonderlijk nog eens de tarotkaarten. Mijn blik valt op de door de bliksem getroffen Toren, de zestiende kaart uit de grote Arcana. In de Tarot van Marseille heet deze kaart La Maison-Dieu, wat ziekenhuis betekent. Volgens sommige interpretaties slaat de kaart op rampen of ongelukken. Volgens anderen gaat het om “de zuivere kracht van de kosmische energie”. De bliksem is een attribuut van Jupiter of Zeus. In de poëtische verbeelding van Hölderlin speelt de bliksem een belangrijke rol. Van die verkoudheid ben ik op miraculeuze wijze verlost. Dankzij Link Wray?

Wordt vervolgd

Afbeeldingen: Patti Smith; Uitnodiging tentoonstelling Guillaume Bijl en Ria Pacquée bij Aurora 1977-1978; met Freddie Bleus voor het fresco van zijn broer Guy, in de Dolfijnstraat in Antwerpen; Wederopstanding van Memling; de tarotkaart La Maison-Dieu.

MET RYLEY WALKER NAAR EEN ANDERE DIMENSIE

IMG_9245.JPG

TIEN DAGEN DIE MIJN WERELD DEDEN WANKELEN
(hoofdstuk 12)

Dag 9: 10 november 2016

Waar waren we bijna verdronken? In Patti Smith’s zee van mogelijkheden? Goed mogelijk want in een imaginaire zee kun je niet echt verdrinken, tenzij je zoals Alice een denkbeeldig bestaan leidt. Vandaag hebben we nog natte voeten, maar we staan als alle echte stuurlui weer aan wal. Ja, we lopen op wankele benen, onze geest is beneveld, in onze kamers hangt een dikke mist, ook al schijnt daarbuiten de zon. Inmiddels is het 10 november. Onze nood aan een escapade is groot. Anywhere out of the world, schreef Baudelaire. Maar hoe wankel ons bestaan ook mag wezen, toch willen we hier blijven, willen we doorgaan met een intellectuele strijd tegen onszelf, tegen het negatieve in ons, en tegen alles wat ons slaafs maakt, alles wat ons onderdrukt en verblindt. Patti Smith alleen zal ons daar niet bij kunnen helpen, hoewel ik weinig mensen ken die zo moedig als zij volharden in hun levenswerk. In hun opdracht. Lees haar boeken om te vernemen hoe ze die gevonden heeft. Maar net als ik – en mijn generatiegenoten uit de sixties – wordt Patti Smith ouder. Heel wat van onze idolen, gidsen, bewonderde kunstenaars en ja, helaas, ook vrienden, zijn al vertrokken naar het donkere land waar nooit iemand van terugkeert. Er is jong bloed nodig, jonge verbeelding, nieuwe ideeën. Een nieuwe geest van verzet zal onze wereld moeten redden. Dat hij al aan het ontstaan is voel ik in mijn vingertoppen, hij is al aan het werk. Zoniet zou ik afreizen naar het Noorden en me daar voor altijd neervlijen in de sneeuw.

Hier wil ik dit onderdeel van mijn kroniek even onderbreken met een mededeling van Nietzsche:
“Ik wil steeds meer leren, het noodzakelijke aan de dingen als het schone beschouwen – zo zal ik een van diegenen zijn die de dingen schoonheid verlenen. Amor fati: dat zij van nu af aan mijn liefde! Ik wil geen oorlog voeren tegen al wat lelijk is. Ik wil niet aanklagen, ik wil niet eens de aanklagers aanklagen. Wegkijken zij mijn enige ontkenning! En, alles bij elkaar en in het groot: ooit wil ik nog eens uitsluitend iemand zijn die ja zegt!”*

Aan mijn therapeute doe ik verslag van de heerlijke momenten van de voorbije dagen (een avond met Irina, mijn radioprogramma in Antwerpen, een etentje en een vrolijke treinreis met mijn geliefde Laura), maar zeker ook van de dingen die me weerom terneerdrukken, nog los van de ellendige politieke gebeurtenissen. Als zo vaak in het verleden kom ik terug op mijn schuldgevoelens. Zo voel ik me vandaag schuldig omdat ik zelfbehoud laat voorgaan op zorg en altruïsme. Of beeld ik me dat schuldgevoel maar in? Schuldig voel ik me eveneens omdat ik te weinig doe. Mijn therapeute stelt me voor om een dag per week aan vrijwilligerswerk te gaan doen. Ik zou bijvoorbeeld bij bejaarde mensen kunnen langsgaan; zij zijn als al onze soortgenoten reservoirs van verhalen, ze beleven er plezier aan hun herinneringen met een aandachtige toehoorder te kunnen delen. Wat voor mij dan weer een inspiratiebron zou kunnen zijn. Maar dat kan ik toch niet, roep ik voor de misschien wel honderdste keer uit. Ik kan mensen die ik niet ken niet onder ogen komen, zeg ik. Ik ben mensenschuw. Als ik onder de mensen kom moet ik drinken en ik wil niet drinken. Want als ik drink kan ik niet schrijven. Nee, ik wil vooral niet drinken. Veel liever zou ik in mijn kamer blijven en werken, nu het nog kan, nu ik nog enigszins helder ben. Mijn tijd van veel buitenkomen is voorbij. Je weet toch dat ik nu al wankel als ik naar de metro loop. Dat komt door mijn voeten. Die doen vaak zo’n pijn en je weet dat ik liever geen zware pijnstillers neem, want dan kan ik niet helder denken. Helder denken is zonder drank of pillen al moeilijk. Ze kijkt me enigszins berustend aan. Het is jouw leven, zegt ze, maar als je je meer en meer gaat afzonderen zal je wel heel snel oud worden. Maar goed, het is weer tijd, tot volgende week en houd je sterk.

Die avond ga ik met Laura naar de AB Club voor een andere held van deze tijd: Ryley Walker. In de populaire muziek beschouw ik hem als een van de grote beloften. Enkele jaren geleden was hij nog een epigoon, nu geldt hij al als een voorbeeld voor andere muzikanten en kunstenaars (en gewone mensen). Laura en ik hebben vanmorgen bij het lang uitgesponnen ontbijt zijn twee recentste platen beluisterd, ‘Primrose Green’ (2015) en ‘Golden Sings that Have Been Sung’ (2016). Zijn eerste elpee, ‘All Kinds Of You’ (2014), bezit ik niet, omdat Ryley Walker zelf dat jeugdwerk als een mislukking beschouwt.
In de AB Club weet ik nog voor het concert begint dat het een bijzondere avond zal worden. Ja, soms voel je dat aan, soms weet je het wel zeker. We hebben vlak voor het kleine podium plaats gevat. De jonge singer-songwriter uit Chicago balanceert op het randje van de dronkenschap, maar wankelen doet hij (nog) niet.. Ik zie dat hij stevig op zijn benen staat. Hij kan tegen een stootje. En zijn muzikanten beschermen hem tegen overdaad. Als hij even wegkijkt geven ze elkaar zijn fles whisky door en nemen zelf een slok. En tijdens het concert vraagt een luisteraar of hij eens mag proeven. Dat is goed: het schept een band met het publiek en er zit alweer wat minder in die verduivelde fles. Ryley heeft al de hele namiddag bier zitten drinken in de Bonnefooi. You guys have 3000 kinds of beer and I want to try them all, zegt hij. Het lijkt of hij het meent. Zeker, hij mag zijn zintuigen ontregelen, maar vergeten dat hij voor een geïnteresseerd publiek staat, dat mag hij niet. En dat doet hij niet. Het concert van Ryley Walker en zijn band, dat begint met de kreet ‘Fuck Trump!!!!’, wordt een lange, chaotische – maar door de ritmesectie stevig in toom gehouden – trip. Daar staat hij voor me met zijn gitaar, zijn zoekende stem, een duiveluitdrijver, een sjamaan. Ja, de muziek die hij met zijn begeleidende band ten gehore brengt helpt ons de wereld daarbuiten te vergeten. Er ontstaat een ander, een magisch universum. Een net nog herkenbare song – een skelet – is voor hem en zijn band een muzikaal thema waarop langdurig geïmproviseerd wordt. Ik herken vier van die skeletten: ‘The Halfwit In Me’, ‘Funny Thing She Said To Me’, ‘Sullen Mind’ en ‘The Roundabout’. Ik hoor en zie zoektochten, in cirkels draaiend of spiraalvorming, op de elektrische en de twaalfsnarige akoestische gitaar. Ik ontwaar sporen van jazz, acid rock, folk, rembetica, Tim Buckley, John Coltrane, Jerry Garcia, John Martyn, Van Morrison en nog veel meer – Ryley Walker heeft het allemaal verwerkt in zijn freewheeling songs. Hij heeft zich al die invloeden toegeëigend – en nu staat er een eigen, sterke muzikale persoonlijkheid voor ons. Voortaan gaat hij zijn eigen weg, al weet ik niet waar die naartoe leidt en er zijn veel gevaren. Denk alleen nog maar aan Tim Buckley en zijn zoon. Vanavond heeft hij  ons alvast uit een boze droom wakker geschud en in een andere dimensie binnengeloodst.

Laura en ik en mijn vrienden Wolf en Dirk en Ivo beseffen dat we iets bijzonders hebben meegemaakt. Tijd voor lange, bezielde gesprekken en voldoende drank. Morgen zal ik niet schrijven. Morgen is het wapenstiltand. Taxi!

Ω

* Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, 276

 

EEN JAAR LEZEN

A-Sport-And-A-Pastime.jpg

Lang geleden dat ik nog eens een leeslijst heb gemaakt, waarschijnlijk omdat ik al een aantal jaren zelfs de titels van de boeken (en de namen van hun auteurs) die ik las niet meer noteerde, of bij uitzondering en zeker niet op één plaats. Vandaag heb ik het nog een keer geprobeerd. Aangezien er in 2015 in mijn agenda veel plaats was heb ik daar elke dag bijgehouden wat ik aan het lezen was. Omdat ik aanneem dat er dit jaar in die agenda nog meer plaats zal zijn, zal ik veel meer moeten gaan lezen. Films zien is ook een optie: die noteer ik eveneens opnieuw. Ik weet niet of het met mijn lectuur te maken heeft dat ik zo weinig mensen zie, maar het zal wel een rol spelen. Over boeken praten wordt sowieso nog maar weinig gedaan, denk ik, en over de boeken die ik toevallig lees nog minder. Waar praten de mensen over? Ik weet het niet.

Wat ik ook niet weet is wat mij ertoe aanzet om het ene boek wel te lezen en het andere niet. Sinds mensenheugenis verzet ik mij al tegen de markt, tegen televisieschrijvers, tegen radioschrijvers, tegen verkoopscijferschrijvers, tegen salon- een beurzenschrijvers. Ik zoek degenen op die in het donker werken, of die ziek zijn, ongelukkig, boos. En vooral de doden. Ik koester de doden en de stervenden. Schoonheid is sterker dan de tijd. Bloeddorstige barbaren mogen De Stad van Duizend Zuilen plunderen en vernietigen, ze mogen elk spoor van beschaving en religie uitwissen, de woorden in de bijbel en de koran en in zoveel andere religieuze boeken krijgen ze niet stuk. En niet alleen woorden die naar men beweert een goddelijke oorsprong hebben blijven springlevend: gelukkig voor ons, ongelovige honden, zijn er ook seculiere boeken die weigeren te sterven.

Schrijvers die alleen maar succes hadden en weinig of geen talent dringen zich gelukkig niet aan ons op. Alleen de grootsten trotseren de eeuwen. Daar gaat mijn voorkeur naartoe. Niet alleen naar de grote grootsten, ook naar de allerkleinste. Gelukkig gebeurt het af en toe dat zo’n kleine grote schrijver, die in zijn tijd geen bijval had, opnieuw van zich laat horen. Er bestaan ongetwijfeld lezers en literatuurliefhebbers die de gave bezitten om zulke schrijfkunstenaars op hun deur te horen kloppen. Als die bescheiden schrijvers daar al de moed toe hebben. Mogelijk fluisteren zij de ontdekkingsreizigers van de literatuur alleen maar iets toe in hun droomoren. Tot mijn spijt overkomt mij dat niet. Mij wordt nooit iets in het oor gefluisterd en als er op mijn deur wordt geklopt barricadeer ik ze.

Ik denk dat ik me nog steeds door het toeval laat leiden. De naam van een schrijver klinkt mooi, of een titel spreekt tot mijn verbeelding. Misschien heb ik er iets over gelezen en heb ik dat – ondanks mijn weerzin van recensies – onthouden. Mijn studies spelen eveneens een rol: die intellectuele achtergrond bepaalt natuurlijk voor een deel mijn keuze. Ik lees weinig pulp en onzin is aan mij meestal niet besteed. Meestal. Wat ik lees moet een hogere waarde hebben, moet bijdragen tot de ontwikkeling van onze soort. Ik heb gelukkig nog enkele vrienden. Hun aanbevelingen zijn me dierbaar. Daar houd ik bijna altijd rekening mee. En ik blijf trouw aan de schrijvers die ik ooit heb uitgekozen. Ian McEwan is daar een voorbeeld van. Ik lees hem al van in het begin, van toen hij nog quasi onbekend was. In 1978 trok zijn tweede verhalenbundel, ‘In Between the Sheets’ meteen mijn aandacht. Niet alleen door de titel, die verwees naar een liedje van the Rolling Stones (‘Live With Me’, op ‘Let It Bleed’) maar ook door de foto van het half blote meisje op de kaft. Nu kan een bloot meisje op een kaft mij niet meer verleiden, integendeel, maar in 1978 nog wel. Overigens is Ian McEwan vandaag een ernstige schrijver: geen naakt meer op zijn omslagen. En ik blijf hem trouw en zijn boeken blijven goed. Overigens vond ik zijn reactie bij de lafhartige moordaanslagen op Charlie Hebdo van een redelijkheid getuigen die ik bij weinig anderen, mezelf incluis, aangetroffen heb.

En Patrick Modiano dan, dat is toch een Nobelprijswinnaar? Ja, dat is zo. Mag ik mezelf tegenspreken? Moeten we altijd consequent zijn? Bovendien betwijfel ik of Modiano veel inspanningen gedaan heeft om die prijs te winnen. Hij is gewoonweg zichzelf gebleven, van helemaal in het begin. Of liever: hij is in zijn werk meer en meer zichzelf geworden, geworden wie hij in het begin al was. Hij heeft los van elke stroming, trend, maatschappelijke context, aan een schitterend oeuvre gewerkt. Zijn werk is een variant op de recherche van Marcel Proust. Of Modiano de verloren tijd ooit terugvinden zal durf ik echter te betwijfelen. Al zijn personages zijn voor altijd verloren, zowel in de ruimte als in de tijd. Patrick Modiano is de auteur die mij in 2015 het meest heeft weten te bekoren en betoveren en dromen. Door hem ben ik nog veel meer van Parijs gaan houden dan ik al deed. Op zaterdag 14 november heb ik een hele voormiddag zitten huilen, niet alleen omdat mijn zoon in Parijs woont, maar ook omdat ik het gevoel had dat ik zelf een Parijzenaar was geworden, een van die melancholische schimmen uit de romans van Patrick Modiano, schimmen van vlees en bloed, personages waar ik mezelf zo goed in herken.

Gelukkig was er na de terreur en de lockdown in Brussel ‘M Train’ van Patti Smith. Dat schitterend boek heeft me geholpen om me door die vreselijke dagen te worstelen en heeft mijn horizon opnieuw verruimd: er zijn goede mensen, er zijn kunstenaars, muzikanten, mensen die liefhebben, hartstochtelijke mensen, mensen die oplossingen zoeken, die elkaar willen helpen in plaats van elkaar de duivel aan te doen, mensen die leven voor schoonheid, mensen die het grote in het kleine zien. Mensen die zeggen: de andere, dat ben ik. En er is nog altijd koffie. Dat heb ik ook van Patti Smith geleerd.

Patrick Modiano, In het café van de verloren jeugd

James Salter, Light Years

Walter Benjamin, Maar een storm waait uit het paradijs

Robert Stone, Prime Green: Remembering the Sixties

Patrick Modiano, De stad van de donkere winkels

Patrick Modiano, Zondagen in augustus

Ana Teixeira Pinto (red.), The Reluctant Narrator

Hans Lodeizen, Gedichten

Patrick Modiano, Uit verre vergetelheid

Patrick Modiano, Verloren wijk

Patrick Modiano, Aardige jongens

Evelyn Waugh, Een handvol stof

Stefan Zweig, Ongeduld

Paul Rigaumont, Anekdota XIX

Rüdiger Safranski, Hoeveel waarheid heeft de mens nodig?

Elias Canetti, Het geheime hart van het uurwerk – aantekeningen 1973-1985

Knut Hamsun, Mysteriën

Haruki Murakami, 1Q84. Boek 1

Haruki Murakami, 1Q84. Boek 2

Haruki Murakami, 1Q84. Boek 3

Sandro Veronesi, Grote reizen, kleine reizen

James Salter, A Sport and a Pastime

Patrick Modiano, Pedigree

Patrick Modiano, Dora Bruder

Patrick Modiano, De plaats van de ster

Ian McEwan, The Children Act

James Salter, Burning the Days

Patrick Modiano, Het circus trekt voorbij

W.G. Sebald, Logies in een landhuis

Patrick Modiano, La petite Bijou

Patrick Modiano, Des inconnus

Sandro Veronesi, Zeldzame aarden

Patrick Modiano, Fleurs de ruine

Patrick Modiano, Chien de printemps

Fred Goodman, Mansion On the Hill

Patrick Modiano, Livret de famille

Jonathan Swift, Gullivers reizen

Patrick Modiano, Vestiaire de l’enfance

Geerten Meijsing (red.) – Van Como tot Syracuse

Patrick Modiano, Het gras van de nacht

Stefan Zweig, Schaaknovelle en andere verhalen

Paul Eluard, Lettres à Gala

Marc De Kesel, Zizek

Patrick Modiano, Remise de peine

Michel Houellebecq, Onderworpen

Rainer Metzger, London in the Sixties

Patrick Modiano, Accident nocturne

Goethe, Affiniteiten

Vladimir Nabokov, Speak, Memory

Jacques Rancière, De fabel van de cinema

Czeslav Milosz, Geboortegrond

Stefan Zweig, Reis naar het verleden

John Cheever, Bullet Park

László Krasznahorkai, Satanstango

Daniil Kharms, Today I Wrote Nothing

Raoul Vaneigem, Rien n’est fini, tout commence, livre d’entretiens avec Gérard Berréby

Georges Simenon, Zondag

Gustave Flaubert, Bouvard en Pécuchet

Jorge Luis Borges, De geschiedenis van de eeuwigheid en andere essays

Georges Simenon, Stoplicht

Georges Simenon, Leven met Anais

J.M. Coetzee, Dagboek van een slecht jaar

Rainer Maria Rilke, Het lied van de liefde en dood van Kornet Christoph Rilke

Martinus Nijhoff, Verzamelde Gedichten

Patti Smith, M Train

patti smith m train.jpg

PATTI SMITH / JUDY LINN

Eergisteren in de boekwinkel van het Paleis Voor Schone Kunsten en gisteren in Fnac (twee bijzonder onaangename winkels) bladerde ik in een mooi boek van Judy Linn, ‘Patti Smith 1969-1976‘. Ik geloof dat ik nooit zulke fascinerende foto’s van de zangeres-dichteres heb gezien. Ik ken Judy Linn niet, maar het lijdt geen twijfel dat zij en Patti Smith vriendinnen waren. De foto’s getuigen stuk voor stuk van een samenzweerderige intimiteit.

Voor wie de meeslepende autobiografie/biografie ‘Just Kids’ van Patti Smith heeft gelezen is dit fotoalbum van Judy Linn een bijna perfecte aanvulling. Maar de foto’s zijn ook zonder het werk van de zangeres een lust voor het oog en een flasback naar de periode uit de titel.

patti smith,judy linn,robert mapplethorpe,sam shepard,fotografie,biografie,autobiografie

 

WORLD’S END

Voor Patti Smith en PJ Harvey

Paarden in dromen, zoogdieren die ons dienden tot niets, nergens toe leidden – wij van troebel water en schaduwgebieden afgedaald naar lagere regionen van de kou. In zones van beheersing door fantomen en hun pijnstillingen bedwelmd. Dwergen jagen op wolven, met revolvers te groot voor hun handklappende handjes.

Alles gaat verstand te boven als het weg wordt gefluisterd, als het onbezongen blijft, van zinnen verstoken. Maar op een laat uur onderweg naar het einde, wegen woorden geen ons . Als bij doven en blinden vuurwerk blaft en waakhonden in hun witte kooien angstig zwijgen. Maretak, nachtegaal, ‘n zestal witte hengsten, geboortegejubel, doodsbedlinnen.

Nergens is het woord, voortaan, ook als je zwerft op een vlotte melodie naar wat opnieuw beginnen moet. Pas als je herhaalt kun je vergeten:  de dierenriem en wat je van oudsher bepaalde. Je driften, lusteloosheid, je verontreinigingen. Stekels altijd overeind, een filosoof van de twijfel. Een filosoof die liever het aambeeld verzwijgt waar de hamer op hamert.

De daver op het lijf in je eigen haard en boezem. De aarde opgeteld, grashalmen, zand, graankorrels, zorgenkinderen. De som gelijk aan zero grond, nul ademkristal, van generlei waarde. Afgerond staat netjes in een jurk van gewapend metaal.

Met baarden staan mannen de laatste vrouwen op te wachten tot ze vergeten waar hun mond is en hun uitingen, zich zelfs verslikken in hun wolfachtige fonemen.

Verminkte paarden leiden tot niets. Tot niets van enige waarde. Of ze galopperen tot World’s End,  waar evenmin iets in het oog springt, tenzij een dronken horizon, zwaar van verzopen schipperskinderen. Nee. Alleen niets, en geen troost voor jankende beesten, geen troost voor gewervelde en ongewervelde dieren. Niets dan een hongerig Europa hongerig naar niets.

Maar daar staan jouw paarden te grazen, hongerig naar jou. Wie zal na die dagen van afdalen je schapen hoeden, met ganzen spelen en uit je boezem de adder wegrukken, zijn gif opzuigen? Wie zal een levenslied, een doodslied voor je zingen? Wie zal die lijkwade van zich afschudden, en brullen, gedaan met slapen, gedaan met al dat gedoe. Het is tijd. Of is het geen tijd, misschien. Komen wij al te laat?

 

PJ HARVEY EN DE HOEREN II

Dit is wat ik bedoel met sexy. Maar Polly Jean is geen onderworpen vrouw, geen lustobject, ze keert het hele spektakel binnenstebuiten, zoals in de titel van de song. Dat hier echo’s van Patti Smith in doorklinken maakt niet uit. De keten is niet gebroken, de bruggen zijn niet opgeblazen. En 1 mei neemt niemand ons af. Ook deze witte jurk niet, nooit.

FILM ALS VLUCHT IN DE WERKELIJKHEID

thegeneral

De voorbije dagen heb ik veel films gezien. Wellicht  wilde ik mijn eigen dagelijks leven en mijn existentiële problemen niet onder ogen zien en vluchtte ik daarom weg in fictieve werelden. Maar als dat zo is, waarom koos ik dan voor grotendeels wrede, gewelddadige werelden?

‘Paradise Now’ uit 2005 van de Palestijnse regisseur Abu-Assad vertelt over de laatste dagen van twee jonge zelfmoordterroristen uit Nabloes. De twee jongens worden niet als fanatici getoond, maar als wanhopige mensen, met veel twijfels en zeer weinig zekerheden.  Terwijl een van beiden afziet van de daad, gaat zijn vriend tot het extreme uiterste en blaast zichzelf op in een bus met Israëlische militairen.  Een van de uitspraken van de regisseur: “Cars kill more people in a day than terror has in years, but people are so afraid of terror. We accept the danger from cars, not terror, and yet something always causes terror. We ignore why and focus only on the consequences. To prevent it, we must think about what creates the evil.” ‘Paradise Now’ is geen film om lekker bij weg te dromen, om je te helpen ontsnappen, maar hij helpt je wel je veelal kleine problemen te relativeren en laat je – eens te meer – beseffen in welke vreselijke omstandigheden velen onder ons moeten leven.

Onmiddellijk na ‘Paradise Now’ zag ik ‘Mar Adentro’, ook uit 2005, van de Spaans-Chileense regisseur Alejandro Amenábar, bekend van ‘Abre los ojos’ en ‘The Others’.  Javier Bardem is een schitterend acteur, ook hier in de rol van een man die al 28 jaar verlamd in bed ligt en strijd voert tegen de Spaanse overheid: hij eist het recht op om waardig te sterven.  Het is een verhaal over familie, lijden, liefde literatuur, verbeelding en dood en toch geen sentimentele lulkoek. Integendeel, ‘Mar Adentro’ is een klein meesterwerk, schitterend gefotografeerd, vol passie, schoonheid en verdriet, een meesterwerk dat naar de keel grijpt en je ogen opent voor het lot van andere mensen. Ook deze film gaf me geen mogelijkheid om uit de woestijn van de werkelijkheid weg te vluchten. Wat ik vooral besefte was dat ik inzake mededogen zelfs op mijn zevenenvijftigste nog veel heb te leren.

‘Black Sunday’ uit 1977 van John Frankenheimer is een lange, meeslepende thriller met Marthe Keller, Bruce Dern en Robert Shaw. Dern en Keller zijn Palestijnse terroristen die een aanslag voorbereiden op de Amerikaanse Superbowl in Florida, Shaw is de onverschrokken Mossad-agent die hen op de hielen zit. Het plan van de terroristen is om vanuit een luchtschip een reusachtige splinterbom in het midden van de Superbowl te droppen, met duizenden doden als gevolg. De film is bijzonder spannend, en in zekere zin ook profetisch, alleen kunnen – in tegenstelling tot 9/11 – in de film de terroristen op tijd worden ‘uitgeschakeld’. Er is wat mij betreft iets vreemds aan de hand met deze film. Ik zat namelijk tot aan het einde, waar het luchtschip een dreigende schaduw werpt op de Superbowl, mee te leven met de terroristen, voornamelijk door de passie – of is het verbetenheid – die uitgaat van het personage gespeeld door Marthe Keller. Veel minder begrip had ik voor de haat- en wraakgevoelens van de Vietnam-veteraan. Bruce Dern speelt die rol dan ook over-the-top. Als de film gedaan is besef je dat je onbewust hebt zitten verlangen naar de dood van duizenden sportliefhebbers.  Op die manier kom je evenmin in een paradijselijke omgeving terecht. Integendeel: je voelt je schuldig voor je vreemd plezier en moet een ernstig gewetensonderzoek doen.

Van lieverlede heb ik dan maar teruggegrepen naar een oude, stomme film, ‘The General’, van Buster Keaton. Het vreemde is dat ik Buster Keaton de allerbeste komiek ooit vind, maar dat ik nooit met  zijn wederwaardigheden kan lachen. Maar uiteraard is ‘The General’ een mijlpaal in de filmgeschiedenis, en biedt het vrij sentimentele liefdesverhaal (een subplot) enige troost.

Ik zag ook nog de documentaire ‘Patti Smith: Dream Of Life’ van Steven Sebring. Over dat indringend portret van een van de belangrijkste kunstenaars van de twintigste eeuw (en van een stuk van de eenentwintigste) moet ik het echter uitgebreid hebben in een volgend artikel.  De film heeft me alvast gesterkt in mijn voornemen om de literaire marathon in Oostende over de beat generation bij te wonen. Ja, beat, in Oostende, in La Bagatelle, op 29 maart. Come rain or come shine.

OP INDIAANSE GROND II

donald rumsfeld,slang,dh lawrence,jack nicholson,new mexico,indianen,hippies,tiwa,santa fe,honden,rilke,patti smith,facebook,youtube,taos,easy rider,vs,greyhound,philoctetes
Taos, New Mexico, september 1993.

Ik luisterde nog een keer naar Patti Smiths ‘Dancing Barefoot’ en ging op zoek naar een stukje film. Ik heb er meerdere gevonden, de technologie staat voor niets stil, niet alleen kun je vrouwen kopen op de markt van Facebook, op YouTube vind je alle bewegende beelden die je maar wilt, en veel meer zelfs.

Ik schreef dat ‘Dancing Barefoot’ me aan dansende Indianen doet denken – en binnen de kortste keren zag ik mij en Laura teruggeflitst worden naar New Mexico in september 1993, tijdens de vooralsnog mooiste reis van ons leven, van het Oosten naar het Westen van de Verenigde Staten. We verbleven enkele dagen in Taos, een bijzonder pittoresk stadje van Indianen, (toen al) oude hippies, en Easy Riders. Taos was een plaatsnaam waar ik me sinds 1969 veel bij had voorgesteld. Lang geleden werd er Tiwa gesproken, een taal waarin Taos ‘rode wilg’ betekent. DH Lawrence woonde er een tijd; hij bezat er een ranch. De film ‘Easy Rider’ van Dennis Hopper werd er gedeeltelijk gefilmd, onder meer de gevangenisscène met Jack Nicholson. Het stadje was al van in het begin van de twintigste eeuw een kunstenaarskolonie. En nu waren wij er, met de Greyhound die uit Santa Fe was vertrokken, ook aangekomen.

Op een dag maakten we een wandeling in de vrije natuur ten Westen van Taos. Omdat veel  gebied er privé-eigendom is, is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. We hadden de adobe huisjes al een heel eind achter ons gelaten toen er een hond op ons afkwam. Omdat ik ooit gebeten ben door zo’n beest ben ik er niet altijd gerust in. Maar aan deze loebas zag je meteen dat hij ongevaarlijk was. Hij kwam meteen op Laura en mij toe lopen als om ons te begroeten. Achteraf, toen ik Rilke herlas, zag ik deze zachtaardige hond als de incarnatie van het goede en trouwe in de dieren.

We wandelden door, en de hond volgde ons als een brave schaduw. Even later kruiste een jongen ons pad. Hij maakte ons op vriendelijke en beleefde wijze duidelijk dat we ons op heilige Indiaanse grond bevonden. Hoewel het geen privé-eigendom was mochten we daar niet zijn.

Nu breng ik de hond, als wakend dier, in verband met Philoctetes. Laura en ik hadden echter heel wat meer geluk dan dat mythologisch personage. Net als wij betrad Philoctetes immers een heilige plek, op het eiland Lemnos. Hij werd echter in zijn voet gebeten door de slang die de plek bewaakte. Ik heb gelezen dat er inmiddels in Taos ook een giftige slang waakt, een ratelslang die de gedaante heeft aangenomen van Donald Rumsfeld. DH Lawrence, Laura en ik zouden er niet langer welkom zijn, zo heb ik vernomen.

WANHOOP EN VERWACHTING

berlijn

Terug uit Berlijn met stapels beelden, melodieën, geuren, smaken, gesprekken, korte en lange verhalen. Terug uit Berlijn met het verlangen om er meteen terug te keren. Nu ben ik moe en moet ik wachten op de woorden om nog iets te zeggen. Het is alsof België, alsof Brussel mij de adem beneemt – alsof mijn hersens hier niet behoorlijk werken. Waar is de bijsluiter, de gebruiksaanwijzing gebleven? Ik zit in het licht maar het lijkt op duisternis. Ik hoor muziek maar het zijn uiteenvallende klanken. Er is geen verband tussen de ene noot en de andere. Er is al heel zeker geen harmonia mundi. En waar zijn de vriendschap en liefde?
Straks zal het beter gaan, straks vind ik weer samenhang, duidelijkheid. Straks word ik weer wereld.

Voor de zoveelste keer grijp ik terug naar Patti Smith:
“Sometimes my spirit’s empty;
don’t have the will to go on.
I wish someone would send me
energy.”
(Oorspronkelijk uit de soundtrack van de film ‘Privilege’ van Peter Watkins)

Foto: Shell Haus in Berlijn, Martin Pulaski.

BUITEN DE MAATSCHAPPIJ? PATTI SMITH IN DE AB

patti3

Dat je alleen in clichés over muziek kunt schrijven is uitermate storend. Weinigen is het gegeven een behoorlijke, inzichtelijke en gevoelvolle recensie van een rockconcert of van een cd te schrijven. Zelf kan ik het niet, de muziek is te heilig, mijn woorden te profaan. En toch kan ik er soms niet aan weerstaan. Soms wil ik mijn enthousiasme meedelen, zoals nu over het concert van Patti Smith in de AB gisteren. Maar wat kan ik meer zeggen dan dat het een schitterend, geïnspireerd, warm, levensbevestigend concert was? Dat ik er van genoten heb. Dat er nog weinig muzikanten, zangers of zangeressen zijn, die me zo uit mezelf kunnen halen en meevoeren naar een andere dimensie.
Patti Smith bezweert, met haar stem, haar ogen, haar gebaren, af en toe met de betoverende tonen van haar klarinet. De muziek van haar band stijgt naar het hoofd, verwarmt de hersens en stimuleert de verbeelding. Ze is als een sterke en heilzame drug, zonder neveneffecten. Vervoering is het resultaat van de tomeloze energie waarmee Patti Smith haar songs bezielt. Soms is het alsof ze engelen en duivels ten tonele voert, die daar dan even in innige omhelzing met elkaar staan te dansen, zich herinnerend dat William Blake zowel met de hemel- als de helbewoners converseerde. Patti Smith had alle recht om te zingen dat ze ervaring had. Ze legde – onuitgesproken, maar onmiskenbaar – het verband tussen Are You Experienced? van Jimi Hendrix en The Songs Of Innocence And Experience van William Blake. Het verband was vooral aanwezig in haar klarinetsolo. En wij, het publiek, konden deelhebben aan die ervaring. Soms ook zag ik hier en daar een paradijsvogel in de zaal klapwieken, onder meer toen Patti Smith een ‘dérèglement de tous les sens’ bewerkstelligde tijdens de voordracht van Birdland, een song geïnspireerd door de autobiografie van Peter Reich, de zoon van de grote Wilhelm Reich. En wat nog meer? Smells Like Teen Spirit was een lang aangehouden ingehouden extase. Wie anders dan Patti Smith slaagt erin om een hele zaal Feed Your Head te laten meezingen – en niemand die nog aan Grace Slick denkt, tenzij uren later bij het drinken van enkele liters bier, om weer op adem te komen. Natuurlijk was er ook het omineuze Privilege (Set Me Free), waar ik het gisteren al over had, waarin de protagonist niet alleen vloekend wacht op een god, maar ook smeekt om energie. De protagonist die om energie smeekt kan Patti Smith zelf niet zijn. Ik ken namelijk niemand die zoveel energie uitstraalt. Zou ze die uit het bronwater halen of uit de Marrokaanse muntthee of uit de cakejes uit Amsterdam? Of gewoon uit zichzelf?
Wat een mooi cadeau was dat voor Ann Demeulemeester, en voor ons allemaal, die romantische cover van Lou Reeds Perfect Day… En wat een ontroerende verschijning van George Harrison toen Within You Without You werd uitgevoerd. Pissing In A River, dan maar, of Gloria, met de absolute beginselverklaring ‘Jesus died for somebody’s sins but not mine’ – waar ook weer het refrein door de hele zaal, nu helemaal uitzinnig, werd meegezongen. Een mooi intermezzo van Lenny Kaye, trouwens, met zijn cover van You’re Pushing Too Hard, oorspronkelijk van The Seeds. In 1971 voor hij gitarist werd in de Patti Smith Group schonk Lenny Kaye ons de baanbrekende en invloedrijke compilatie Nuggets: Original Artyfacts From the First Psychedelic Era 1965-1968, een verzameling van 24 vroege punk rock-pareltjes.
Wat nog meer? De apotheose van Rock & Roll Nigger, met deze onsterfelijke regels:

Jimi Hendrix was a nigger.
Jesus Christ and Grandma, too.
Jackson Pollock was a nigger.
Nigger, nigger, nigger, nigger,
nigger, nigger, nigger.

Outside of society, they’re waitin’ for me.
Outside of society, if you’re looking,
that’s where you’ll find me.
Outside of society, they’re waitin’ for me.
Outside of society.

Ik had een zeer vreemd gevoel toen ik ‘outside of society’ meebrulde, dat moet ik eerlijkheidshalve toegeven. Maar dat doet niets af aan de waarde van dit concert. Mijn excuses voor de clichés. Ik kon niet anders.

PATTI SMITH : AIN’T IT STRANGE?

cof

Vanavond treedt Patti Smith op in een uitverkochte AB. Ik heb de zangeres al vaak live gezien, de eerste keer als ik me niet vergis in 1977, de tweede en beste keer in 1978 op paaszaterdag – haar elpee ‘Easter’ was net verschenen – met de Antwerpse Kids (wie herinnert zich nog Ludo Mariman?) als voorprogramma. Meteen na het zinderende concert van the Kids, met als hoogtepunt een door de hele zaal meegezongen Fascist Cops, zette the Patti Smith Group in met The Kids Are Alright, een cover van de Pete Townshend-klassieker. Na dat eerbetoon gaf Patti Smith een hele avond lang alles van zichzelf, onversneden extase was het. Het leek wel of ze over bovennatuurlijke gaven beschikte, want ik voelde me na afloop veel gezonder en sterker dan tevoren. Latere optredens zoals in de Hallen van Schaarbeek in 1999, in het Paleis voor Schone Kunsten enkele jaren nadien en op het Cactus Festival in Brugge was Patti Smith nog altijd meeslepend, zij het zonder de intensiteit van die beginjaren. Alleszins heeft ze me live nooit ontgoocheld, al waren haar cd’s niet altijd even goed, ik denk dan vooral aan Dream Of Life en Peace and Noise. Ik ben ervan overtuigd dat zij en haar band me vanavond evenmin zullen ontgoochelen.

Nu ben ik niet bepaald in een zeer opgewekte stemming, wat ongetwijfeld te wijten is aan de verkiezingsuitslagen. Na acht jaar leven we opnieuw in een zeer conservatief land. Ik heb er geen goed oog in; vooral het succes van de separatisten schrikt me af. Maar wie weet beleef ik vanavond een nieuwe catharsis en sta ik om middernacht geheeld en gesterkt weer op straat en laat ik mijn leven en mijn denken daarna niet meer verstoren door dorpspolitici en door een bevolking die zich door populisten en reactionairen laat verblinden.

Omdat Patti Smith vanavond optreedt wil ik hier graag een tekst van haar onder de aandacht brengen. Het is een schitterende ‘apologie’ van de rock & roll, die zij schreef aan de vooravond van haar opname in de Rock and Roll Hall Of Fame, en die op 12 maart dit jaar werd gepubliceerd in The New York Times. Ik gebruik het woord ‘apologie’ heel bewust. Patti Smiths benadering van populaire muziek, en van rock & roll in het bijzonder, heeft inderdaad een sterk religieuze inslag. Heel het werk en het denken van Patti Smith is van religieuze aard, in haar songteksten en gedichten krioelt het van de religieuze beelden en metaforen.
In Privilege (op Easter) zingt zij bijvoorbeeld:
“Hey, lord, Im waitin for you.
Oh, god, Im waitin for you;
Waitin to open your ninety-eight wounds
And be thee, be thee.
Lead me, oh, lead me.”
Het zijn niet haar eigen woorden, ze komen uit de soundtrack van de film Privilege van Peter Watkins uit 1967 met toenmalige iconen Jean Shrimpton en Paul Jones, maar toch, veel verder kun je in het verlangen naar een god niet gaan. Soms heeft Patti Smith iets van een hedendaagse Hadewych. Ik wil op dit religieuze aspect van haar werk echter niet dieper ingaan. Ik zal er ooit eens een boek over schrijven en dan ga ik daarmee op de markt staan, je zal zien dat het een succes wordt. Overigens ben ik ervan overtuigd dat de god waar Patti Smith op wacht niet die van Ratzinger is. Want roept ze ook niet ergens uit, ik denk op Radio Ethiopia, In my heart I’m a muslim? Gelukkig is die religiositeit met een sterk sociaal en ecologisch bewustzijn verbonden. Dat sociale aspect van rock and roll komt goed tot uiting in wat ik de ‘apologie’ heb genoemd. Veel leesgenot.

“AIN’T IT STRANGE

On a cold morning in 1955, walking to Sunday school, I was drawn to the voice of Little Richard wailing “Tutti Frutti” from the interior of a local boy’s makeshift clubhouse. So powerful was the connection that I let go of my mother’s hand.

Rock ‘n’ roll. It drew me from my path to a sea of possibilities. It sheltered and shattered me, from the end of childhood through a painful adolescence. I had my first altercation with my father when the Rolling Stones made their debut on “The Ed Sullivan Show.” Rock ‘n’ roll was mine to defend. It strengthened my hand and gave me a sense of tribe as I boarded a bus from South Jersey to freedom in 1967.

Rock ‘n’ roll, at that time, was a fusion of intimacies. Repression bloomed into rapture like raging weeds shooting through cracks in the cement. Our music provided a sense of communal activism. Our artists provoked our ascension into awareness as we ran amok in a frenzied state of grace.

My late husband, Fred Sonic Smith, then of Detroit’s MC5, was a part of the brotherhood instrumental in forging a revolution: seeking to save the world with love and the electric guitar. He created aural autonomy yet did not have the constitution to survive all the complexities of existence.

Before he died, in the winter of 1994, he counseled me to continue working. He believed that one day I would be recognized for my efforts and though I protested, he quietly asked me to accept what was bestowed — gracefully — in his name.

Today I will join R.E.M., the Ronettes, Van Halen and Grandmaster Flash and the Furious Five to be inducted into the Rock and Roll Hall of Fame. On the eve of this event I asked myself many questions. Should an artist working within the revolutionary landscape of rock accept laurels from an institution? Should laurels be offered? Am I a worthy recipient?

I have wrestled with these questions and my conscience leads me back to Fred and those like him — the maverick souls who may never be afforded such honors. Thus in his name I will accept with gratitude. Fred Sonic Smith was of the people, and I am none but him: one who has loved rock ‘n’ roll and crawled from the ranks to the stage, to salute history and plant seeds for the erratic magic landscape of the new guard.

Because its members will be the guardians of our cultural voice. The Internet is their CBGB. Their territory is global. They will dictate how they want to create and disseminate their work. They will, in time, make breathless changes in our political process. They have the technology to unite and create a new party, to be vigilant in their choice of candidates, unfettered by corporate pressure. Their potential power to form and reform is unprecedented.

Human history abounds with idealistic movements that rise, then fall in disarray. The children of light. The journey to the East. The summer of love. The season of grunge. But just as we seem to repeat our follies, we also abide.Rock ‘n’ roll drew me from my mother’s hand and led me to experience. In the end it was my neighbors who put everything in perspective. An approving nod from the old Italian woman who sells me pasta. A high five from the postman. An embrace from the notary and his wife. And a shout from the sanitation man driving down my street: “Hey, Patti, Hall of Fame. One for us.”

I just smiled, and I noticed I was proud. One for the neighborhood. My parents. My band. One for Fred. And anybody else who wants to come along.”

LIED VAN ONSCHULD – WILLIAM BLAKE

fugs first album

HOW SWEET I ROAM’D FROM FIELD TO FIELD
William Blake   

HOW sweet I roam’d from field to field,
And tasted all the summer’s pride,
‘Till I the prince of love beheld,
Who in the sunny beams did glide! –

He shew’d me lilies for my hair,
And blushing roses for my brow;
He led me through his gardens fair
Where all his golden pleasures grow. –

With sweet May dews my wings were wet,
And Phoebus fir’d my vocal rage;
He caught me in his silken net,
And shut me in his golden cage. –

He loves to sit and hear me sing,
Then, laughing, sports and plays with me;
Then stretches out my golden wing, A
nd mocks my loss of liberty.

Dit is een ‘song of innocence’ van William Blake, waar ik het een paar dagen geleden over had. Af en toe gebeurt het nog wel eens dat ik mijn gitaar neem en dit lied speel en probeer te zingen, meestal als er niemand in de buurt is. Een versie van de song is terug te vinden op The Fugs First Album, waar ook pareltjes op staan als I Couldn’t Get High. Het onschuldige lied van William Blake is een van mijn uitverkoren gedichten. Lange tijd heb ik het uit het hoofd gekend. Patti Smith is een grote bewonderaar van deze dichter-schilder. Op haar cd Trampin’ vind je een nummer getiteld My Blakean Year. Ik heb het genoegen gehad haar dat te horen zingen in het Paleis voor Schone Kunsten naar aanleiding van het Rimbaud-jaar in Brussel (nog zo’n held van Patti Smith). Wie meer wil weten over het leven en werk van Blake raad ik de biografie van Peter Ackroyd aan, een meesterwerk op zichzelf.

 

 

 PATTI SMITH, DE FOTOGRAFEN EN DE ANDEREN

Ik zag een foto van drie van mijn (anti)helden waarop ze voor altijd verenigd staan afgebeeld: Bob Dylan, Karen Dalton en Fred Neil. Het zijn zangers, muzikanten, songschrijvers van wie ik de muziek bijna dagelijks beluister. Karen Daltons Something On Your Mind en Right Wrong Or Ready, Fred Neils The Other Side Of This Life, Everybody’s Talking en That’s the Bag I’m In – en tientallen songs van Dylan hebben al zo vaak troost geboden, zelfs als ik niet aan droefheid ten prooi was; zo enorm vaak hebben ze troost geboden dat ik deze kunstenaars voor altijd dankbaar ben. Ze helpen je uit jezelf te treden, jezelf te vergeten, ze openen andere kamers voor je, blauwe, groene, witte, ze tonen je vreemde en uitnodigende landschappen. Soms ook maken ze duidelijk dat de wereld een hel is en dat de mensen slecht zijn, maar zelfs zulke mededelingen bieden troost.

Ik beluister nu twelve, Patti Smiths eerbetoon aan haar (anti)helden. Na drie beluisteringen kan ik al zeggen dat dit een van haar beste elpees is. De manier waarop zij de schoonheid en de troost tevoorschijn haalt uit ‘versleten’ songs als Gimme Shelter, The Boy In The Bubble en Smells Like Teen Spirit – een geraffineerde versie waarin een belangrijke rol is weggelegd voor de banjo – bewijst haar uitzonderlijk kunstenaarsschap en haar eigen gevoel voor diepe schoonheid. Deze cd wijst zeker niet op opportunisme of writer’s block: Patti Smith laat de fan in zichzelf aan het woord. Dat heeft ze eigenlijk van in het begin gedaan, met onder meer Gloria en Land – maar nu zet ze nog een stap verder. Het is hartverwarmend hoe ze in vier liederen terugkeert naar de ‘summer of love’, hoe ze die magische tijd en sfeer opnieuw weet op te roepen met haar covers van Within You Without You, Are Your Experienced?, White Rabbit en Soul Kitchen. Ja, twelve, bevat twaalf parels.

Ik zag gisteren in het Museum van Elsene een aantal foto’s die mij aan het denken zetten. Het moeten al uitzonderlijke fotografen zijn, om daarin te slagen. Ik denk niet graag en vooral denk ik niet graag na. Ik blijf liever aan de oppervlakte van de dingen en de ‘anderen’ moeten ook niet te dichtbij me komen want dan sla ik op de vlucht of sluit me op in mezelf, tenzij ik gedronken heb en voor een stonde één word met de wereld.
De foto’s die nu in het Museum van Elsene te zien zijn, zijn allemaal portretten van ‘anderen’. Ze worden ‘geïllustreerd’ – en ik gebruik deze term bewust – met uitspraken van schrijvers en filosofen als Cioran en Sojcher. “De tentoongestelde werken – gevoelig, intens, verontrustend – nodigen ons uit om de andere en onszelf opnieuw te ontdekken.” Zo staat het in de folder en zo is het ook. (Meestal vertellen folders onzin.) Het meest werd ik getroffen door de portretten van adolescenten door Hellen Van Meene. Rineke Dijkstra maakt ook zulke haarscherpe, wonderlijk belichte foto’s. Zijn deze fotografen beïnvloed door de Nederlandse schilderkunst met hun uniek gebruik van het licht (Vermeer, Rembrandt en vele anderen)? Natuurlijk houd ik evenzeer van het werk van Nan Goldin en nog meer van dat van Shirin Neshat, maar dat verrast me minder omdat ik het zo goed ken. Op de tentoonstelling lag een klein aantekenboek van Anne De Gelas, waarin ik – aangenaam verrast – mezelf herkende, waarin ik mijn dromen, mijn obsessies, mijn nachtmerries terugvond. Het is een vreemde wereld waarin wij leven en waarin wij voor altijd vreemden voor elkaar blijven en elkaar soms toch opeens herkennen.

Wow, hoe aangrijpend zingt Patti Smith nu Smells Like Teen Spirit. Ik moet even dansen. Ik kan onmogelijk stil blijven zitten. Voilà, zo is het beter. Als dit deze zomer niet uit alle radio’s zal weerklinken, dan eet ik mijn panamahoed op.

PATTI SMITH: DE CONVULSIEVE SCHOONHEID VAN HET TOEVAL

patti2

Patti Smi… Vreemd verschijnsel, alweer. Toeval of geen toeval? Ik wil de naam ‘Patti Smith’ neerschrijven en net op hetzelfde moment selecteert iTunes (die op willekeurige volgorde staat en kan kiezen tussen 5776 songs) Free Money van diezelfde Patti Smith, wat ik altijd al het beste nummer vond op ‘Horses’ uit 1975. Ik wilde de naam Patti Smith neerschrijven om mee te delen dat ‘Horses’, wegens dertigste verjaardag en zeer zeker ook wegens commerciële motieven, opnieuw, in een luxe-editie, wordt uitgebracht. Het was destijds baanbrekende muziek, en dat blijft zo. Free Money klinkt voor mij nog steeds goddelijk. Kon ik toch maar winnen met de loterij, oh baby, that would mean so much to me! De tweede LP van Patti Smith, ‘Radio Ethiopia’ vond ik ook bijzonder mooi: de bezwerende liederen (Ask the Angels, Ain’t It Strange, Poppies, Pumping, Distant Fingers) maar ook de hoes en de hoesteksten. Op de achterkant van die hoes citeert Patti Smith één van mijn uitverkoren uitspraken: ‘Schoonheid zal CONVULSIEF zijn of zal niet zijn’. Toen ik die uitspraak van André Breton voor de eerste keer las, ging mijn hart waarschijnlijk veel te snel kloppen, bijna zoals dat van een wielrenner bij het beklimmen van een of andere col van een of andere categorie. Want was onze liefde geen schoonheid? Eén en hetzelfde? En was onze liefde niet convulsief? Natuurlijk was ze dat. Ik heb er veel over geschreven, en gedicht. Nu kan ik dat niet meer. Ik weet ook niet meer of schoonheid convulsief moet zijn. Ik weet zelfs niet goed meer wat André Breton daar mee bedoelde. Het zijn de laatste woorden in zijn ‘roman’ Nadja. In ‘L’amour fou’ schrijft hij het volgende:
« Le mot ‘convulsive’, que j’ai employé pour qualifier la beauté qui seule, selon moi, doive être servie, perdrait à mes yeux tout sens s’il etait conçu dans le mouvement et non à l’expiration exacte de ce mouvement même. Il ne peut, selon moi, y avoir beauté – beauté convulsive – qu’au prix de l’affirmation du rapport réciproque qui lie l’objet considéré dans son mouvement et dans son repos. »

Gisteren heb ik me overgegeven aan convulsief koopgedrag, wat van weinig schoonheid getuigt. Hoewel… Het verzameld werk van Borges in een aantal mooi ingebonden banden (in plaats van de versleten paperbacks die nu in mijn bibliotheek staan) en acht ingebonden boeken van Nabokov. Oogstrelende uitgaven voor in mijn bibliotheek en om te (her)lezen als, later, de donkere dagen aanbreken, na het vele licht dat me misschien, wellicht, nog toe zal schijnen.

Door de stad flanerend en hier en daar een ‘rommelwinkel’ binnenstappend verzamelde ik ook nog vier dvd’s en één cd: A Doll’s House (gebaseerd op het stuk van Ibsen), Rear Window van Hitchock, Straw Dogs van Sam Peckinpah en The Million Dollar Hotel van Wim Wenders. Van die laatste film kocht ik dan ook nog eens de soundtrack. Toen ik met de hele vracht thuiskwam en alles uitpakte stelde ik vast dat de vier dvd’s en de cd allemaal over wonen gaan, rechtstreeks of onrechtsreeks. Nora zit opgesloten in haar poppenhuis, vreemde mensen wonen in het Million Dollar Hotel in Los Angeles, in Rear Window kan James Stewart wegens een gebroken been zijn appartement niet verlaten en in het zeer gewelddadige Straw Dogs trekt de wiskundige Dustin Hoffman zich samen met zijn vrouw terug in een huis op het Engelse platteland. Een poppenhuis, een hotel, een appartement, een plattelandshuis… Toeval? Free Money van Patti Smith. Toeval? Ik weet het allemaal niet meer. Ik word er stilaan convulsief van. Welke avonturen staan me nog te wachten als ik straks de stad inga? Misschien win ik wel met de lotto en kan ik dan een nieuwe computer kopen of een wereldreis maken.

TOEVALLIG PATTI SMITH’S BIRDLAND?

orgone

Ik luister al de hele middag naar mijn persoonlijke jukebox. Ik heb de voorbije maand of zo heel precies 2335 songs op mijn harde schijf gezet. Mag ik het herhalen? Ik ben geen dief. Die songs komen allemaal uit mijn eigen cd-collectie. Overigens weet ik niet of mensen die liederen van het internet halen (zonder ervoor te betalen) wel dieven zijn. Ik wil dat hier buiten beschouwing laten, er is al voldoende over gediscussieerd en er zal nog veel over gediscussieerd worden. De indruk die ik heb is dat mensen die muziek kopiëren vaak ook heel veel muziek kopen en zodoende veel te veel geld uitgeven aan modieus geneuzel op een dwaze beat. Where have all the good times gone, met andere woorden.

Terwijl de muziek op de achtergrond weerklonk zat ik wat te lezen op een website gewijd aan Wilhelm Reich. Ik was daar nog maar een paar minuten mee bezig toen zomaar opeens de woordenvloed die Birdland heet (van Patti Smith, en op een wijze beat) uit de luidsprekers golfde. En over wie gaat die song? Over Peter Reich en over zijn vader, Wilhelm. Patti Smith roept in Birdland de vreemde wereld van Wilhelm Reich op en vertelt onder meer hoe hij zijn zoon een nachtelijk bezoek brengt aan het stuur van een UFO:

“It was if someone had spread butter on all the fine points of the stars’
Cause when he looked up they started to slip.
Then he put his head in the crux of his arm
And he started to drift, drift to the belly of a ship,
Let the ship slide open, and he went inside of it
And saw his daddy ‘hind the control board streamin’ beads of light,
He saw his daddy ‘hind the control board,
And he was very different tonight’
Cause he was not human, he was not human.”

Een vreemd toeval toch wel dat mijn jukebox uit 2335 songs heel precies Birdland kiest. Wat heeft dit te betekenen? André Breton spreekt van “verbijsterende coïncidenties”, over “bepaalde samenlopen van omstandigheden die ons begrip verre te boven gaan en die het ons slechts mogelijk maken terug te keren tot een beredeneerde activiteit indien we, in de meeste gevallen, het instinct tot zelfbehoud te hulp roepen.” Het is zeer zeker een verbijsterende coïncidentie dat Wilhelm Reich’s ontregeling van de zinnen (denk maar aan zijn theorie van de orgonen en zijn karakteranalyse) nogmaals wordt verweven met de verheven razernij van Patti Smith.

Foto: Wilhelm Reich en de orgonen-accumulator