ZONDER DE KLEUREN VAN VERONIQUE

La double vie de Véronique

Elke dag is nu een dag van verlies. Keer op keer, minuut na minuut, laat je iets weg. Op weg van de keuken naar de eetkamer had je nog een of ander voorwerp in je handen, nu sta je voor het raam en kijkt naar een schaarse passant. Je handen zijn leeg. Je elimineert. Uit je zo al onsamenhangend vertoog laat je bijkomstige, maar soms ook cruciale woorden weg.

Al lange tijd voel je je onvruchtbaar en mogelijk daardoor ongeliefd. Hoe kun je dan liefhebben? Je voelt je schuldig omdat je nalatig bent. Maar wat laat je na? Vandaag is het anders. Het moet veranderen, denk je. Maar het verandert niet. Je herhaalt wat je gisteren al herhaalde. Behalve datgene wat je wegliet, dat herhaal je niet langer. Je herhaalt hoe langer hoe minder. Je wordt er bijna feilloos in, in het weglaten uit de herhaling. Je weet niet meer wat je weglaat. Het is foetsie.

Soberheid is een deugd, maar weglaten is verliezen. Schrijven is schrappen, zegt de schrijver die van zichzelf denk dat hij wijs is. Maar elk woord dat hij schrapt is een aanslag op een vermogen. Het wordt al gauw een boek dat in rook opgaat. Een bibliotheek gevuld met miljoenen kostbare alexandrijnen. Je wint niet aan soberheid maar aan verdorring, een cactus in de woestijn. Hoe lang houd je die droogte vol? Hoe lang kun je blijven ademhalen in een onttoverde wereld?

Ik ben het niet kwijt, zeg je. Het is nog niet allemaal verloren. Nu vind ik het even niet, maar straks is het er weer. Ja, het is waar, vandaag heb ik gefaald. Maar wie zegt dat ik morgen nogmaals zal falen? Wie zegt dat er niets nieuws meer opborrelt, zoet water uit barre grond? De kleuren zien er flets uit, maar wie is er zeker van dat ze morgen niet weer oplichten als in een zeldzame droom, dat ze je meteen binnenvoeren in de wereld van Krzysztof Kieślowski? Dat je morgen de kleuren ziet zoals Véronique ze ziet. En het is waar, de muziek inspireert je vandaag niet, wat je hoort zijn betekenisloze klanken. Waar is de emotie? De ontroering. Maar morgen dan? Hoor je dan niet nog een keer de stem van Weronika zoals je die de allereerste keer hoorde, in 1991 moet dat geweest zijn. Dat is al een hele tijd geleden, dat wel. Maar toch: er is die zee van mogelijkheden, en zelfs al is dat een metafoor, het is niet niets.

Samen met het verlies voel je dat je bloed kouder wordt, al heb je geen koorts. Goede wijn behoeft geen krans, maar toch verliest hij met het ouder worden zijn bouquet. Hoe kan dat? Wie had ooit gedacht dat het in je leven de verkeerde richting zou uitgaan? Dat de genadeloze pijl tenslotte zijn doel bereikt. Toen je jong was, gisteren nog, wilde je zo graag ouder worden. Ouder en wijzer en ervaren. Iemand die weet wat existentie betekent. Voor wie het leven van de bijen, het Assyrische spijkerschrift en de twaalf ringen van Saturnus hun diepste geheimen hebben prijsgegeven. Zag je in de donkere ogen van die oudere man dan niet het mysterie van een nooit verwezenlijkt plan? Dat het ook voor hem bij het plan bleef en dat hij de verwezenlijking ervan voor zich zou blijven uitschuiven? Zoals jij nu zegt, veel gaat verloren, maar veel blijft nog over, en er is nog tijd, er is nog tijd, er is nog tijd. Zou je je niet beter afkeren van je idealen, van je smachten naar een lauwerkrans? Vergeet het zegevieren.

Betekent één enkele sequoia niet meer dan zo’n ideaal van je? Om nu nog een Cherokee te worden is het te laat. Om middernacht vertrekt de laatste trein naar Het Barre Land. Doe wat je moet doen en doe het goed. Omhels een boom, zoals Véronique.

JEUGD, ZIEL EN MUZIEK

Soms denk je, was ik maar vijfenzestig, van alle miserie verlost, dan kon ik mijn eigen leven leiden, in Portugal of in Peru. Maar dan herinner je je weer meteen hoe het was toen je jong was en danste – je lange haren wapperend – op de beat van the Outsiders, toen je Simon Vinkenoog las en dacht dat hij een belangrijker profeet was dan die uit het Oude Testament. Alles werd met kleine letters geschreven en je gebruikte zoveel mogelijk k’s. Dat was progressief, zo hoorde het, dachten de kinderen van de beat generation. Kommunikaatsie. Wat was dat prachtig naïef! Daar zijn voor jou jeugdige vriendschappen op gevolgd, de vergaring van kennis, een eerste huwelijk, met een mooie en lieve maar koppige vrouw, en een lieve, intelligente en zeer eigenzinnige zoon en een tweede huwelijk, dat er pas kwam nadat jij en je tweede vrouw vierentwintig jaar samen hadden geleefd en meermaals waren gestorven. (Mijn vrouw zegt, om de zeven jaar krijg je een nieuw lichaam).

Daarom, nee, ik wil geen vijfenzestig zijn, wil het zelfs niet worden, ik wil die jeugd terug, die ik niet meer terugkrijgen kan. De enige tijd die de moeite loont om ’s morgens vroeg voor op te staan – ook al vind je later de echte liefde en geniet je van kunst en seks en de juiste combinatie van cijfers en letters en beleef je momenten van geluk in Italië en Duitsland en New Orleans en op vele andere plaatsen. Nee, was ik maar negentien, dat is mijn enige echte wens, negentien om het even wanneer, niet noodzakelijk in de swinging sixties.

Maar het lichaam, het lichaam, dit lichaam – daar moeten wij het mee doen. De ziel is een soort van kreet, een poging tot bezwering, tot stil leggen van tijd en orde. Voorvoelden wij dat al in 1969 toen wij kozen voor muziek, toen we ons geheel en zonder voorbehoud overgaven aan muziek? Want de muzikale thema’s , eenvoudig als de blues of ingewikkeld als Stravinski, zijn de thema’s van onze ziel. Onze ziel is niet definieerbaar, niet door mij, niet door psychologen, niet door filosofen – onze ziel is wat altijd aan ons ontsnapt, en wat wij altijd achternajagen maar waarvan we niet weten wat het is (tenzij af en toe en thema). Misschien is onze ziel heel gewoon de nieuwsgierigheid naar de bron van die muziek. Waar komen we vandaan en vanwaar komt onze muziek? En zal dan niet, noodgedwongen, onze ziel sterven samen met ons lichaam, verstrengeld als geliefden, zonder te hebben gevonden wat ze zocht, wat jij zocht, wat wij met zijn allen zochten toen we vrede sloten of elkaar de oorlog verklaarden, toen we elkaar streelden of elkaar naar het leven stonden?

And the band played Waltzing Matilda.

“Op een dag kom je thuis en weet: van nu af aan moet ik voor alles boeten, en vanaf dat ogenblik ben je oud en dood. Op een dag is alles afgelopen, hoe lang het leven ook nog voortduurt. Eens en voor al ben je dood, en alle schoonheid, dat wat geluk is en geluk kan zijn, de rijkdom en alles heeft zich teruggetrokken, voor altijd.”

Thomas Bernhard, Vorst.

ODE AAN DE GROOTSTAD EN DE RIJPE LEEFTIJD

shaving preparations # 6

Op mijn eigenzinnige wijze baan ik mij een weg door het leven. Ik ben geen vrolijke jongen, dat weet ik. Ongetwijfeld helpt mijn eigenzinnigheid tegen een gebrek aan vrolijkheid, tegen teveel levensernst, tegen een te hoge zuurtegraad, ongetwijfeld helpt mijn eigenzinnigheid me om donkere dagen te doorstaan. (It’s been a blue, blue day, zingt Ian Matthews…) Martine, een bezoekster van deze blog, schrijft “dat het leven inderdaad niet altijd een pretje is, maar dat er veel aan onszelf is gelegen om het zo aangenaam mogelijk te maken.” Ze heeft gelijk. We mogen niet toestaan dat anderen ons het leven zuur maken. Domme of vijandige woorden mogen ons niet van ons stuk brengen. Onze huid moet dik zijn, figuurlijk dan wel. De vraag is wel hoe je zulke dikke huid krijgt, als je geboren bent met een dunne? Het zij zo. We mogen al evenmin berusten in onze zwaarmoedigheid (of er een aangenaam tijdverdrijf van maken). There’s more to the picture than meets the eye…

Ik had het in mijn vorige tekst over de onaangename kanten van de grootstad, over de vervreemding, de vervuiling, het feit dat je er vaak onzichtbaar bent. Maar ik wil er toch ook op wijzen dat ik zielsveel van grote steden houd, ook van Brussel. Alleen al bij het horen van stadsnamen als Berlijn, Boedapest, Wenen, Lissabon en New York krijg ik een warm, hunkerend gevoel. Ik zou meteen een hotel en een vlucht willen boeken en mijn koffers pakken. Het moet snel gaan, een vliegtuig vliegt niet snel genoeg! Nu, onverwijld, wil ik over Broadway lopen, langs The Strand, er een half uur of zo wat van die fraai ingebonden Amerikaanse boeken doorbladeren; de geur van de Oranienburgerstrasse opsnuiven, een groot glas Tsjechisch bier drinken in café Oranium; door de straatjes van Alfama slenteren, en er ergens in de schaduw inktvis eten, ik hoor de droeve stem van Mariza al op de achtergrond weerklinken; of op een Weens plein koffie zitten drinken, een glas Grüner Veltliner mag ook.

Zonder de sfeer en de mogelijkheden die een grootstad biedt zou het leven voor mij nog veel minder zin hebben. Dat geldt ook voor Brussel. Als de zon schijnt begeef ik me hier graag tussen de mensen, ook al begroeten ze me niet; ik ga naar toneelvoorstellingen in het Kaaitheater, de KVS of Les Brigittines, naar concerten in het Koninklijk Circus, de AB en de Botanique – en naar de bioscoop (hoewel dat lang geleden is). Ik heb me al vaak afgevraagd tot wanneer ik naar de Botanique en de AB en zo zal gaan. Tot het bittere einde misschien? Maar ik zal als halfkale grijsaard zeker vreemd bekeken worden door de mooie jonge goden. Wat maakt het ook uit: daar zal ik niet wakker van liggen.
In Brussel zijn talloos veel winkels waar je tweedehands boeken of platen kunt kopen. Gisteren heb ik in de Fnac een prachtig boek over Paula Rego aangeschaft. Eergisteren voor een prikje bij de Slegte een zeer mooie uitgave van George Eliots Middlemarch, een kanjer van een boek, moeilijk om in bed te lezen, dat wel.

Van leeftijd gesproken. Gisteravond in de metro naar huis ben ik beledigd en gecharmeerd tegelijk: een jonge vrouw vroeg me of ik niet op haar plaats wilde zitten. Ik schrok even, maar heb toch bijna meteen ja gezegd, dan kon ik verder lezen in Restless, van William Boyd, dat nogal meeslepend is. Ik ging ervan uit dat het lieve en aantrekkelijke meisje aan de volgende halte zou uitstappen en vond haar vraag getuigen van charme en hoffelijkheid, twee eigenschappen die ik erg mis in deze stad. Ze bleef echter zeker nog een tiental minuten (zeven haltes) staan. Nu is het bewijs geleverd dat ik echt een oude man ben. Ik zal dan toch wel duidelijk zichtbare rimpels hebben (die ik in de spiegel niet zie) ofwel zie ik er heel ziekelijk uit, dat is ook mogelijk. Als ik die man mijn plaats niet afsta valt hij zodadelijk over mij heen, heeft ze misschien gedacht. Wie zal het zeggen… Ik heb niet haar naar haar beweegredenen gevraagd.

Foto: Martin Pulaski, Zelfportret.

HOE NEEM JE AFSCHEID?

COO

De seizoenen volgen elkaar vliegensvlug op. Het is nog maar net m’n verjaardag geweest en ik ben al opnieuw aan de beurt. Ons leven op aarde is een korte vakantie (of een werkkamp, zo je wilt). We zijn nergens gelukkig maar willen toch blijven. Dat is paradoxaal. Je komt dat bij heel veel schrijvers tegen: het beste is zo snel mogelijk terug te keren naar waar we vandaan komen. Ook bij Leopardi, in ‘De herinneringen’, een van de mooiste gedichten die ik ken. Het leven op aarde is een hel, maar we zijn verontwaardigd als we worden verdreven. Leven is afscheid nemen. Elke dag moet je van iets afscheid nemen. Als we op reis zijn, zeg ik vaak tegen Laura: hier komen we nooit terug. En dan overvalt me zo’n wee, droevig gevoel. De meeste streken die we hebben bezocht, zullen we nooit weerzien. En dan zijn er nog zoveel plaatsen op deze wereld die we nooit zullen bereiken: Azië, Afrika.

‘s Nachts voor het slapengaan komt het vaak voor dat ik plotseling denk, het is toch een groot bedrog dat wij moeten sterven. Leven is eigenlijk iets dat niet mag ophouden. Sterfelijkheid is een schande, zei Elias Canetti. Afscheid nemen is voor mij altijd moeilijk geweest. Afscheid van mijn moeder toen ik naar ‘de kolonie’ (het Kinderdorp in Rekem) moest, op mijn achtste. Ik had tot dan in de veilige cocon van het schip en kort bij de warmte van mijn moeder geleefd. ’s Nachts het geklots van het water, dat zal hebben geleken op de tijd in de baarmoeder. Of het gebonk van de motor, als vervanger van het hart. Verdreven worden uit de baarmoeder is verdreven worden uit het paradijs. Roger Lewinter: “Précisément parce que l’être humain se conçoit dans un dehors extatique, où il s’élabore en dedans, après la naissance, expulsion du paradis, pour retrouver l’adéquation existentielle, l’état duel, confusionnel, du dehors-dedans, le dedans doit devenir à soi-même son dehors. Le corps, après la naissance, est ainsi le lieu de tout dehors, où l’être humain se représente la relation paradisiaque initialement vécue dans la matrice. » (Groddeck et le royaume millénaire de Jerôme Bosch,20.)

Soms sta ik voor mijn boeken en wordt het me teveel omdat ik dan besef dat ik de meeste werken nooit meer zal lezen. En mijn platen- en cd-collectie is zo groot, dat ik er nooit voldoende tijd voor zal vinden om alles te beluisteren, zelfs niet één keer. (Toch wel gek dat je dan toch CD’s blijft kopen, als je weet dat je ze misschien maar één of twee keer zal beluisteren. Na een maand afwezigheid uit de winkels heb ik vandaag weer heel wat schade ingehaald. Zo zit ik nu te luisteren naar Devils and Dust, niet slecht maar ook niet echt ontroerend.).

De melancholie van de middelbare leeftijd. Mijn jeugd is voorgoed voorbij. Maar in mijn bewustzijn ben ik een jonge man gebleven. Ik voel me misschien wel beter bij jongere mensen. Mijn leeftijdgenoten hebben het gemaakt in de maatschappij. Er gebeurt niets nieuws meer in hun leven. Ze staan niet meer open voor ‘het nieuwe’, denk ik soms. (Maar ik mag niet veralgemenen. Ik heb vrienden van mijn leeftijd die helemaal niet aan dit beeld beantwoorden. Zij hebben zich nooit aangepast aan de middelmaat.) Bij jonge mensen voel ik me goed. Maar ik weet niet hoe zij mij zien. Waarschijnlijk ben ik voor hen een oude kerel. Ik geloof niet dat vroeger alles beter was. Ik heb geen nostalgie naar een bepaalde periode. Wel naar dingen die gebeurd zijn in mijn jeugd, omdat ik toen jong was. Als je jong bent is altijd alles beter. Het pijnlijke van je bestaan is dat je niet jong meer bent. Dat zegt Leopardi ook in De herinneringen.Het geeft mij een elegisch en bitter gevoel te weten dat wij moeten verdwijnen en dat de dingen blijven. De stoel waarop ik zit, de tafel waarop mijn koffie staat te dampen. De boeken die ik heb gelezen of die ik in mijn handen heb gehouden blijven na mijn dood achter. Ik houd ze nu samen, ik heb ze bijeengebracht. Als ik dood zal zijn, zullen ze hun betekenis verliezen. Denk maar aan wat er met de boeken van Jos is gebeurd, na zijn dood. Ze hebben hun lezer verloren, die ze leven gaf, ze zijn betekenisloos geworden en mensen met ruwe zeden hebben ze in dozen gestopt en naar markten en tweedehandsboekenwinkels gebracht. Kopers zullen wellicht geprobeerd hebben zijn naam te verwijderen, evenals het gekke ventje dat hij altijd bij zijn naam zette. Dat ons leven korter is dan dat van een boom. Is het daarom dat sommige mensen zo graag bomen omhakken, hele wouden platbranden? Het regenwoud in Brazilië wordt grondig aangepakt. Is het jaloezie van sommige mensen? Kunnen zij het niet verdragen dat het woud hen overleeft en zuurstof zal geven aan hun kinderen en kleinkinderen. Kinderen worden het meest geliefd op aarde. Dat zegt iedereen. Maar als je ziet wat er met het regenwoud gebeurt, ga je daar toch sterk aan twijfelen.

Tussen mijn twintigste en dertigste voelde ik mij heel sterk aangetrokken door alles wat melancholisch was. Vooral de romantiek. Schrijvers als Shelley, Heinrich Von Kleist, Leopardi, Gérard de Nerval. Dat heeft wel sporen nagelaten, denk ik. Wat hield ik van de zwarte zon van de melancholie.
Eigenlijk zijn er twee vormen van melancholie, tenminste twee vormen: de ene is de zoete melancholie waarbij je terugdenkt aan de gouden tijd van je kinderjaren, de andere is de wrange, tragische melancholie, waarbij je beseft dat je sterfelijk bent, en dat je leven kort is.

Ik heb vandaag een boek gekocht van Martha Nussbaum om geen enkele andere reden dan dat het over emoties gaat. Ik ken die Nussbaum niet, maar emoties wel, en ook de afwezigheid ervan. Waarom zijn de mensen zo afstandelijk, verbergen zij hun emoties, hun gevoelens? Waarom zijn ze er niet als je hen het meeste nodig hebt? Ook weer retorische vragen, natuurlijk, want ik ben zelf een mens. Heel vaak ben ik afwezig geweest, heel vaak ben ik afwezig. Probeer het maar eens, vraag mij eens iets, neem de proef op de som. Terwijl ik naar Bruce Springsteen luister wacht ik af in mijn kamer.

Foto: met mijn ouders en hun vrienden bij de Waterval van Coo

HERSTELLINGSWERKEN

IMG_0413 (2)

Mijn levensgezellin is geen actrice, maar ze had het kunnen zijn. Bij de aanvang kunnen wij alles, met het ouder worden nemen onze mogelijkheden af. Hoewel onze professor Leopold Flam er meermaals op wees dat Tolstoj nog Grieks heeft geleerd op vrij hoge leeftijd. Mijn levensgezellin is nog altijd een mooie vrouw maar net als dat van mij is haar leven nu grotendeels vastgelegd. Er valt nog moeilijk te ontsnappen aan de gewoontes, de afhankelijkheden; uitstijgen boven de determinante patronen wordt met de dag moeilijker. Ze loopt nu rond met één grote schoen (met een dikke zool) en één kleine schoen. Uit die grote schoen steken haar tenen. Uit een van die tenen steekt een pin. Op die pin zit een kurken dop. Eergisteren werd er in Pellenberg herstellingswerk op haar uitgevoerd. We hebben allen onze kwalen en ongemakken. Dit is allemaal nog niet zo erg, er zijn mensen die veel erger lijden. Een goede god zou dat nooit toestaan. Zou een goede god zijn paus laten afzien en sterven? Zou een goede god jonge jongens zich in zijn naam laten opblazen? Ja, natuurlijk zijn dit retorische vragen.

Ik wil vandaag heel graag naar een verjaardagsfeestje van een heel goede vriendin, maar ik merk dat mijn lichaam niet wil. Wie ben ik dan en wie is mijn lichaam? Zijn wij niet één en dezelfde, of elkaars spiegelbeeld: in de spiegel zie ik mezelf, zoals de anderen mij zien, maar hier op deze stoel zit ik, mijn lichaam dat niet naar dat feestje wil en dat nu al weigert te dansen op de soul en funk die vanavond in de flat van mijn vriendin wellicht zal opklinken. Ik had het gisteren onder meer over echte mannen en machos. Daar moet ik aan toevoegen dat ik heel weinig over machismo weet. Lang geleden heb ik over het Mexicaanse machismo gelezen in ‘Het labyrint der eenzaamheid’ van Octavio Paz, maar daar herinner ik me zeer weinig van. Toen ik gisteren naar ‘Madigan’ van Don Siegel zat te kijken (met een zeer mannelijke Richard Widmark) moest ik opnieuw toegeven hoe vaak ik mezelf tegenspreek. Want ik besefte dat ik net zo goed sterke mannen bewonder, mannen als Madigan, die alles willen geven om hun eer te redden, zelfs hun eigen leven. Voor hen gaat er van vrouwen een sterke aantrekkingskracht uit, maar in de grond zijn zij – weliswaar mooie en verleidelijke – hindernissen, die de helden beletten om hun opdracht uit te voeren en hun tragische einde tegemoet te snellen. Of om als Odysseus weer naar huis terug te keren. But you can never go home anymore…

Foto: Martin Pulaski, 2005

SCHOONHEID EN AFTAKELING

Al een tijd terug in de heimat, wennen aan de schoonheid en het vuil rondom mij. Wennen aan de zachte Belgische lente, het groen van de bomen in onze straat, de milde regen, de winkels uitpuilend van groenten en fruit, maar ook het lawaai van de auto’s en de giftige lucht. De onbeschofte taxichauffeurs. Het gevoel een vreemde te zijn in je ‘eigen’ stad, in je ‘eigen’ land. Het oude, vertrouwde dat soms zo bizar kan lijken. Of is het in wezen allemaal bizar?

Ik word ouder, kaler, grijzer, maar rimpels laten nog wat op zich wachten. Het gezicht is niet doorgroefd van zware arbeid, drank en sigaretten. Het aantal kwalen waaronder ik gebukt ga is echter niet meer te overzien. Je kan niet zeggen dat ik voor gezondheid en geluk geboren ben. Ik ben niets, sta nergens, ben nergens thuis, ben gewenst noch ongewenst. Noem me maar een loser, baby. Maar als ik in de spiegel kijk ben ik niet helemaal ontevreden. Het is niet de kop van een coole schoonheid als Candy Darling – die nu weer in de belangstelling blijkt te staan – maar evenmin die van een beate idiotie uitstralende Tom Boonen of andere vedetten en kampioenen in het landschap van Big Brother. Ik ben tevreden met mijn kop omdat het een kop is. Je ziet meteen dat ik heb geleefd en wat nog beter is: dat ik nog steeds in leven ben. In leven, jongen. Thank you for the days, hoor ik Ray Davies nu zingen. Die man wist het al lang geleden. Those endless days…

Toch is er geen reden voor vreugde of ben ik niet meteen zinnens feest te gaan vieren. Tijdens mijn verblijf op La Palma (waar ik opnieuw sporen aantrof van een of ander paradijs, zeer aanwezig maar desondanks verloren, nabij en toch zo ver, om met Wim Wenders te spreken) ben ik ernstig ziek geworden en dat ben ik nog altijd en het zal zeker nog een tijdje duren. De volgende dagen worden dagen van medicatie, onderzoeken, analyses, bang en hoopvol afwachten.

Door die ziekte heb ik nu tijd om mij weer aan te passen aan de heimat. Ik gebruik graag dat Duitse woord omdat ik de drie Heimat-reeksen van Edgar Reitz tot het allebeste filmoeuvre reken dat ooit werd bijeengefilmd. Ik ben ook wel opgelucht dat ik nog thuis ben geraakt, dat ik mij hier kan laten behandelen. Niet dat ik de arts in Tazacorte wantrouwde, maar hier in mijn vaderland kennen de dokters me. Ze zijn op de hoogte van mijn zwaktes, mijn allergieën, mijn angsten, maar ook van mijn hypochondrie. Dat geeft een enigszins veiliger gevoel.

Ondertussen is het Vlaamse Circus BHV nog altijd in het land. Begrijpen de Vlaamse fanatici dan niet dat ze België vernietigen, dit uniek, fabelachtig, en inderdaad visionair land? Wie zit er te wachten op een Vlaming of een Waal? Belgen echter worden gerespecteerd, onder meer vanwege hun bedrevenheid in het oplossen van problemen. Maar meer nog omdat ze een bijzondere gave hebben om problemen te scheppen. Dat is toch buitgengewoon! De Vlaamse fanatici willen dus een soort Denen of Moldaviërs worden. Ik heb niets tegen Denen, maar zijn zij bijzonder? In wat dan? Ik ken hen alleen als een volk in een land in een stuk van Shakespeare. Een fictief volk, eigenlijk. Dezelfde fanatieke Vlamingen (of hun voorouders) hebben van Brussel een Franstalige stad gemaakt. Je moet maar eens de proef op de som nemen en in het telefoonboek kijken hoeveel Franstalige Vanderstraetens er in Brussel wonen. Allemaal afstammelingen van ‘echte’ Vlamingen. Die mensen hebben op een gegeven moment vanuit praktische en economische overwegingen (en zeker niet literaire) het Frans verkozen boven het ‘Nederlands’ (meestal ging om het Oost- en West-Vlaams: de sprekers van die dialecten waren de meest ondernemenden onder de oude Flamins). De consequentie daarvan is dat Brussel nu een Franstalige wereldstad is met inwoners uit meer dan honder landen afkomstig. So what? Als deze stad New York zou heten zou iedereen er trots op zijn. En als Brussel de hoofstad van een België zou zijn waarmee je je kunt identificeren, ook als immigrant, zoals de immigranten in de VS zich Amerikanen voelen, dan zou iedereen even trots zijn. Maar dat willen die fanatieke Vlamingen niet. Die willen BHV splitsen en met oude leeuwen zwaaien en kaakslagen incasseren en het eigen volk voor eeuwig in het eigen nat laten marineren. Ach, fanatici, een meelijwekkende soort. Ik blijf er voorlopig op vertrouwen dat de heren Di Rupo en Verhofstadt – waar ik niet de minste sympathie voor koester – een oplossing vinden voor het Circus BHV.

En vanaf nu zwijg ik over politiek en keer ik terug tot de letteren (in het Nederlands tot uitsterven gedoemd) en de rock & roll (al dood en begraven). Keep on rockin’ in the real world! Laat je niet aliëneren. En let op de parkeermeters: die hebben oren.