WEITERMACHEN

36808872_c2ac9059a2_o

Na twee weken in Berlijn, zo dichtbij en toch een andere wereld, kijk ik weer door hetzelfde raam van mijn zelfde kamer naar andere wolken. Heel wat donkerder dan veertien dagen geleden. Verhuizen naar daar zit er voorlopig niet in. Al deze boeken wegen zo zwaar. En echt slecht is het hier nu ook weer niet. Alleen moeten we ervoor zorgen dat dit land opnieuw een democratie wordt. Eén keer het nieuws beluisteren en ik weet al genoeg: uitsluiting, uitstoting, intolerantie, enggeestigheid, angst, onderdanigheid en berusting bepalen het dagelijks leven hier. Laten we dat veranderen. Liever lief, was het motto van onze jeugd. Waarom niet opnieuw dat motto hanteren? Maar nooit liefde voor degenen die geen liefde kennen, degenen die alleen maar haat en onverdraagzaamheid schijnen te kennen.

Ik blijf de geest van opstandigheid en dwarsheid trouw. Ouder maar tegelijk jonger, op zoek naar andere jonge soul rebels. De revolutie waar ik deel van uitmaak heeft nog altijd geen naam. Haar oorsprong ligt in de jaren vijftig en zestig, in rock & roll, fluxus, beat, summer of love, happenings, Angela Davis, Rudi Dutschke, Albert Camus (L’homme révolté), Georg Groddeck, Norman O. Brown, Bucky Fuller, Donovan, Jimi Hendrix, Bob Dylan, Patti Smith, Antonin Artaud, Henry Miller, Anais Nin – je kent de namen, je kent de muziek. De revolutie waar ik deel van uitmaak is mooi en chaotisch, ze begint elke dag opnieuw, soms val je er bij neer, maar altijd sta je weer op en groet dan de dingen en de mensen, die vaak toch goed zijn. Nooit is in onze revolutie iets zeker, nooit iets af, altijd zijn er mogelijkheden, mogelijkheden, mogelijkheden. En ons andere motto las ik op Herbert Marcuse’s grafsteen: Weitermachen!

 

Foto: Graf van Herbert Marcuse door Martin Pulaski

OPGEJAAGD WILD

richardgerstl-self_portrait_laughing

I think that maybe I’m dreaming… Opgejaagd wild, wild opgejaagd door lust en onlust. Ontevreden met mijn berusting, met mijn uitputting, met mijn duistere en glasheldere verlangens. Zo reis ik  van de ene streek naar de andere, van de ene stad naar de andere, van het ene kasteel naar het andere. Op zoek naar je-ne- sais-quoi. Amuseer ik me ook, geniet ik van wat ik ruik, voel, zie, hoor, neem ik de scherven wereld in mij op, om er later op mijn manier van te getuigen? Ik weet het niet. Soms denk ik, jazeker, soms denk ik, zeker niet. Je weet dat ik een twijfelaar ben. Je weet dat ik weet dat ik weinig weet en van nog minder zeker ben. Je weet dat ik tevens weet dat het ‘beter’ is weinig te weten dan te denken dat je veel of zelfs alles weet. Je weet dat ik vaak niet eens weet wat ik doe. Opeens, bijvoorbeeld, ontwaak ik in een stilstaande trein in een uithoek van België. Verdoem mijn ziel, wat doe ik hier. Snel de trein terug op. De kaartjestknipper trekt niet eens zijn schouders op als hij mijn treinkaart knipt. Ik weet dat ik dat woord niet mag gebruiken, kaartjesknipper, maar dat is wat hij doet. Of hij zet er een stempel op. Een verdwaalde reiziger, zal hij denken. Of hij denkt helemaal niets, het zijn z’n zaken niet. Door mijn onverantwoord gedrag verwijder ik mijn vrienden van me. Niet dat ik me van mijn vrienden verwijder. Het is omdat ik zo graag bij ze blijf dat ik treinen mis, of te veel drink en me daarna van richting vergis, een verkeerde beslissing neem. Straks blijft er niemand over. Zulke dingen doe je niet ‘op mijn leeftijd’. Alsof mathematische leeftijd bestaat. Net zoals mijn schoonbroer, een psychiater, word ik opnieuw zestien, maar op hevigere, bewustere wijze dan toen. De opstandigheid is niet langer op een gevoel van onrechtvaardigheid gebaseerd, maar op jarenlange waarneming van een absurde realiteit.  De afkeer van een valse rechtvaardigheid, van een valse naastenliefde, van een valse liefde, van een vals geluk en van dwaze doelen, waar velen zelfs willen voor sterven, of op zijn minst hun lustgevoelens willen voor onderdrukken. Op een jarenlang ondergedompeld zijn in de realiteit is onze opstandigheid gebaseerd. Maar wacht, tegelijk is de jeugdige onnozelheid gebleven – onduidelijkheid, verwarring, een aan psychose grenzende negativiteit (zoals die van Bob Dylan in ‘Just Like Tom Thumb’s Blues’ – waar echter poëzie hem uit de maalstroom van het verderf redt).

Het zijn op hol geslagen driften en de aantrekkingskracht van het weinig bekende en gekende. Ik wil geen gevaarlijk leven leiden, dat is belachelijk, maar ik wil evenmin berusten in gerieflijkheid, het behangpapier van degenen die naar de dood verlangen. Verlang ik zelf dan niet naar de dood? Ja, natuurlijk – zoals iedereen, omdat het onze bestemming is. Het is een heel stille stem, die echter niet ophoudt ons te roepen; zij kent al onze namen. Het is stompzinnig om niet te verlangen naar wat onverschillig op je wacht. Maar verlang ik daarom naar jouw dood? Zeker niet. Ik wil niet dat je onheil onverkomt, ik wil je niet afnemen wat je hebt. Wat zou ik er mee doen? Ik heb weinig nodig, ook al omring ik mij met veel kleinigheden. Ik trek een muur rond me op, bestaande uit scherven werkelijkheid, of echo’s, afgietsels ervan. Die muur moet me wellicht verhinderen om te vertrekken. Maar ik wil voortdurend vertrekken. Het is waar dat als ik in Venetië of Madrid ben, dat ik dan weer naar huis verlang, zoals de matrozen van de Sloop John B. Maar eenmaal thuis wil ik meteen weer vertrekken. Naar een andere streek, naar een andere stad, naar een ander kasteel. Waarschijnlijk is het doordat ik zo hartstochtelijk bij je wil blijven dat ik almaar weg wil, naar waar de wind me voert, of duidelijker gezegd, het openbaar vervoer, de trein, de boot, het vliegtuig.

Als ik gelovig zou zijn, zou ik meezingen met Take My Hand Precious Lord, maar ik ben niet gelovig. Ik geloof alleen maar in de liefde, en de liefde maakt me ziek en wanhopig. Ik geloof alleen maar in de lust, maar de lust voert me naar de dood. Ik geloof alleen maar in de vriendschap, maar de vriendschap vertroebelt mijn zicht, doet me mijn gezicht verliezen. Zo voel ik me dan schuldig en denk ik dat ik door iedereen in de steek word gelaten. Zo denk ik aan vertrekken – en zo zal het blijven tot het einde, amen. Of?

Ø

Afbeelding 1: Richard Gerstl, Zelfportret lachend, 1908.

MIJN ONVERDRAAGZAAMHEID

Johan Huizinga  archivio Giovannetti/effigie

Een tijdje geleden viel ik de komediantenmaatschappij aan, waar wij met zijn allen deel van uitmaken. Individuen als Johan Huizinga (van Homo Ludens) en André Breton (van L’amour fou) zijn niet meer mogelijk, denk ik. Authentieke mensen, die volledig autonoom denken en handelen. Iedereen gedraagt zich min of meer volgens dezelfde regels en stilzwijgende afspraken. Alleen misdadigers wijken daar nog van af – of bevestigen ze net door ze te ontkennen, door ze te overtreden. Iedereen handelt alsof hij/zij de wereld aangenaam vindt en niet ziet wat voor een schandaal het bestaan in werkelijkheid is. Alsof het doodgewoon is dat de armen razendsnel armer worden, de ellendigen ellendiger, en dat de minderheid die bezit zich zeer ellendig voelt (zonder het te uiten, tenzij tegen de psychiater). Alsof het vanzelfsprekend is dat niets nog iets betekent.

Ging ik te ver met mijn tirade? Ik weet het niet. Ik was in de war. Vandaag ben ik nog meer in de war. Ik heb zo van die dagen. Niets schijnt dan nog steek te houden. Supermarkten, televisietoestellen, hondenhokken, sterrenstelsels. Wat maakt onze samenleving kapot? Moeilijk te zeggen. In de eerste plaats onze verdraagzaamheid, denk ik. Ik heb het nu niet over het omgaan met mensen uit andere landen, over onze houding tegenover onze broeders en zusters, onze gelijken. Ik heb het over de verdraagzaamheid ten aanzien van alles wat ik hierboven al heb genoemd. Wij zwijgen en doen wat van ons wordt verwacht. Uit ons midden staat geen Themroc op, of, zoals in de Pantserkruiser Potemkin, een matroos die weigert nog langer rot vlees te eten.
Is het de teleologie die onze wereld vernietigt? Het kantiaanse doelgerichte denken? Where will it end? De managersmaatschappij? Ik manage jou als jij mij managet. Come on baby, scratch my back!

We lijden aan het onvermogen om werkelijk kritisch te leven, onszelf telkens opnieuw uit te vinden, we zijn slaven van onze gewoonten, van onze dagelijkse routines. Wij zij arrogant in onze zelfgenoegzaamheid. Wij zijn niet brutaal als we brutaal zouden moeten zijn en verbannen de waanzin van de liefde uit ons bestaan. Lef is een lelijk woord, maar ik vind geen ander. Of toch wel… Opstandigheid, rebellie, gelukzalige ontevredenheid, verontwaardiging, woede, razernij, tederheid, ziedend verlangen, niets ontziende liefde, alles ontziend egoïsme, openheid… Zijn die begrippen geen sporen die in de juiste richting wijzen? Die ons opnieuw wortel kunnen laten schieten in een vruchtbare afgrond? Ja, afgrond, want ik huiver van de grond, die met bloed doordrenkt is. Ik ben in de war vandaag. Hoe kunnen wij de wereld zuiveren van al dat bloed? Hoe kunnen wij de eeuwige vrede vinden? Hoe kunnen wij de laatste oorlog luidkeels een halt toeroepen? Hoe? Ik ben in de war vandaag en zeer onverdraagzaam. Hoe kan ik anders zijn?

Noten

“Men kan bijna al het abstracte loochenen: recht, schoonheid, waarheid, goedheid, geest, God. Men kan den ernst loochenen. Het spel niet. Maar met het spel erkent men, of men wil of niet, den geest. Want het spel is, wat ook zijn wezen zij, niet stof. Het doorbreekt, reeds in de dierenwereld, de grenzen van het physisch bestaande. Het is ten opzichte van een gedetermineerd gedachte wereld van louter krachtwerkingen in den volsten zin des woords een superabundans, een overtolligheid. Eerst door het instroomen van den geest, die de volstrekte gedetermineerdheid opheft, wordt de aanwezigheid van het spel mogelijk, denkbaar, begrijpelijk. Het bestaan van het spel bevestigt voortdurend, en in den hoogsten zin, het supralogisch karakter van onze situatie in den kosmos. De dieren kunnen spelen, dus zij zijn reeds meer dan mechanismen. Wij spelen, en weten, dat wij spelen, dus wij zijn meer dan enkel redelijke wezens, want het spel is onredelijk.”
Johan Huizinga, Homo Ludens

“De eenvoudigste surrealistische daad is met een revolver in de hand de straat op te gaan en lukraak, zoveel als mogelijk, op iedereen te schieten. En wie heeft nooit in zijn leven de neiging gevoeld op die manier af te rekenen met het heersende systeem van getrapt en geslagen worden; zijn buik zit ter hoogte van de loop. De rechtvaardiging van een dergelijke daad valt volgens mij goed te rijmen met het geloof in het schijnsel dat het surrealisme diep in ons tracht op te sporen. Mijn bedoeling is alleen hier de wanhoop van de mens te berde te brengen; niets anders kan dit geloof rechtvaardigen.”
André Breton, Manifestes du surréalisme

In een voetnoot waarschuwt Breton voor een simplistische interpretatie van deze uitspraak. Breton hechtte heel veel waarde aan de droom en aan onbewuste verlangens. Heeft een tekst niet altijd een subtekst, en is letterlijk lezen niet wat simplistisch, zoals hier beneden al werd opgemerkt.

Foto: Johan Huizinga