BIJ DOKTER EDGARDUS, HARTSPECIALIST

[Antwerpse Nachten 70]

De dag is aangebroken waarop ik te weten zal komen hoe het met mijn hart is gesteld. Ik hoop dat het mij niet zal verraden. Ik hoop dat dokter Edgardus, de hartspecialist, mij niet gek zal verklaren. Hij zal meteen merken hoe overgevoelig mijn zintuigen zijn. Een glazen oog, misschien heeft hij een glazen oog. In dat geval moet je dubbel voorzichtig zijn.

Als dokter Edgardus me vraagt wat mijn beroep is, stel ik vast dat mijn antwoord, filosoof, op weinig bijval kan rekenen. Het is iets in zijn ogen, wat precies is mij onduidelijk. Zijn filosofen niet altijd een beetje gestoord, beelden ze zich geen andere werelden in, dromen ze niet van ideale steden en utopische samenlevingen? Allemaal twijfelachtig voor een cardioloog, een man die de geheimen van onze kloppende materie kan doorgronden. Ondanks die aversie, of wat ik als aversie interpreteer, is de goede dokter bereid me meteen te onderzoeken. Weliswaar vind ik dat hij nogal bruut te werk gaat, en erg gehaast ook. Wil hij me op de proef stellen? Wil hij zien of psychische factoren, bijvoorbeeld stress, een rol spelen in de symptomen die ik heb beschreven. Het is een sketch die hij opvoert, niet de eerste keer, veeleer routineus.

Al gauw weet dokter Edgardus me mee te delen dat mijn hart volmaakt in orde is. Ben ik niet wat teleurgesteld? Zou ik niet liever ziek zijn, lijden aan een erge ziekte? Het zou dan wel geen tbc zijn zoals Hans Castorp, maar een hartkwaal heeft toch ook wel iets. Er is helemaal niets mis met uw hart, er is geen afwijking, zegt de dokter, geen organisch letsel. De stoornissen die gij hebt zijn functioneel. Wat bedoelt hij daarmee? De zenuwen, zegt hij. Uw zenuwen spelen u parten. Daar had ik zelf al een vermoeden van.

Mogelijk ziet hij aan me dat ik enigszins teleurgesteld ben. Wil niet iedereen tenminste een klein beetje ziek zijn. Niet heel erg, geen kanker of iets dergelijks, gewoon iets wat goed te genezen valt. Want het is waar, ziekte verscherpt de zintuigen. Maar natuurlijk wil niet iedereen een beetje ziek zijn. Dat is een perverse gedachte van me. Mijn fantasie gaat weer met me op de loop. Zelf wil ik in de grond van mijn verraderlijke hart ook kerngezond zijn en ijzersterk.

Wat is eigenlijk een hartneurose vraag ik de dokter tussen neus en lippen. Ik heb daar ooit iets over gelezen. Of heeft Duchateau me erover verteld? Mijn oude vriend weet alles over ziektes en nog meer over geneesmiddelen. Een hartneurose, zegt dokter Edgardus, dat is wat gij hebt. Maar wees gerust, ge kunt daar niet van sterven. Echt niet, vraag ik. Absoluut, zegt hij. Nog nooit is iemand van een hartneurose doodgegaan. Gij zoudt de eerste zijn. Dat laatste klinkt al minder positief. Ik hoop dat het geen profetische woorden zijn. Hoop doet leven, zei mijn moeder altijd. Ik hoop dat ze gelijk had. En met die gedachte in mijn hoofd overhandig ik de dokter zijn honorarium. Met een glimlach in zijn ondoorgrondelijke ogen, duidelijk niet van glas, neemt hij afscheid van me en wenst me het beste. Zou hij dan toch niet neerkijken op filosofen?

Een blik op mijn polshorloge zegt me dat het precies twaalf uur is. Ik doe het ding uit en stop het in mijn zak. Ik wil niet weten hoe laat het is.

Foto: Agnes Anquinet

Antwerpen 7 september 1979 / Brussel 9 mei 2023

HET VERRADERLIJKE HART (2)

psalm

“Ik weet uit ervaring dat er soortgenoten bestaan die niet over gevoelens, emoties (pijn, verdriet, rouw, woede, verliefdheid, liefde) willen spreken of er niet mee geconfronteerd willen worden. Het komt me voor dat ze willen doen alsof we in een wereld leven waar alles perfect is. Is het een Angelsaksische manier van in-de-wereld-zijn? Ik weet het niet. En het maakt me niet uit.

Wat ik wil zeggen is dit. Morgen breng ik mijn dwaze hart naar het ziekenhuis (Sint-Jan / Saint-Jean). Overmorgen mag ik weer naar huis. Maar ik maak me zorgen over wat mogelijk aan het licht komt. Ik hoop dat ik niet opnieuw drie maanden in zo’n hel moet doorbrengen. Dat ik vrijdag opnieuw onbezorgd naar mooie liedjes kan luisteren, boeken lezen, films zien, naar theater gaan, wandelingen maken, vrienden ontmoeten, liefde geven en krijgen. En veel wijn drinken en leugens vertellen. Want de waarheid kent alleen god, en god, zegt men, bestaat niet.”

Het bovenstaande schreef ik vorige dinsdagavond op facebook. Met die ‘hel’ bedoelde ik de drie maanden die ik vorige zomer doorbracht in een ander ziekenhuis, “dapper vechtend tegen de dood”. Het is nu vrijdag. Ik kan opnieuw enigszins onbezorgd naar mooie liedjes luisteren, boeken lezen, films zien, et cetera. Mijn hart is relatief gezond en sterk. Ik mag doorgaan met wijn drinken en leugens vertellen.

Op facebook staken zeker wel veertig vrienden me een hart onder de riem. Een toepasselijke uitdrukking in deze context. Ik beweer niet dat zij het opmonterende resultaat hebben bewerkstelligd, maar ze hebben wel veel angst voor het toch wat akelige onderzoek, een coronarografie, weggenomen. Een van hen, mijn lieve vriendin Ingrid Van Kogelenberg, schreef dit:   “Lieve M., dat hart van jou dat slaat op het ritme van de mooiste dingen van deze wereld, die spier die geoefend is in het incasseren, pareren, liefhebben, dat is zo getraind in het leven dat het meer kan weerstaan dan je bange vermoedens. Dit komt goed. Daar ben ik zeker van.” Zo was het en zo is het. Geen magere troost, maar de waarheid.

Wat is er gebeurd? Wanneer het precies begonnen is weet ik niet meer. Enkele dagen voordat ik naar Stockholm vertrok, eind juni, kreeg ik pijn op de borst, soms hield die aan, soms was het alleen bij inspanningen, soms werd ik er wakker van en kon ik de slaap niet meer vatten. De huisarts verwees me door naar een gastro-enteroloog en naar ‘mijn’ cardioloog. De pijn kon een symptoom zijn van een slokdarmontsteking of van een hartkwaal.  Gastroscopie bracht niets aan het licht, tenzij een divertikel van Zenker. Dat is een zakje bovenaan in de slokdarm, wat het slikken bemoeilijkt en nogal wat spijsverteringsproblemen veroorzaakt. Het moet verwijderd worden. De specialist wilde zijn diagnose bevestigd zien door radiografie en scan. Uit de scan bleek dat ik forse aderverkalking had in de halsslagaders. Paniek! Nader onderzoek in het ziekenhuis, een Doppler-echografie, stelde me echter gerust. De aderverkalking is helemaal niet fors: het bloed kan ongehinderd naar mijn hersens worden gepompt. Vandaar mijn goed geheugen en mijn verbeeldingskracht. Maar de pijn in de borst was nog niet weg. Mijn hart moest nog worden onderzocht. Inmiddels had ik al een afspraak gemaakt voor ziekenhuisopname en operatie van het divertikel van Zenker. Een grondig onderzoek van het hart gaf een positief resultaat tijdens de fietstest: ik kreeg felle pijn in de borst bij niet al te zware inspanning. De cardioloog raadde mij aan om een coronarografie te laten doen. Hij voegde eraan toe dat geen enkele anesthesioloog mij zou willen verdoven zolang er geen duidelijkheid was over de toestand van mijn hart en bloedvaten.
Dat is nu allemaal achter de rug, behalve de verwijdering van het divertikel, wat kennelijk maar een lichte ingreep is. En de pijn in de borst? Daar heb ik geen idee van. Maar ik vermoed heel sterk dat allerlei emoties, angst, verdriet, woede, jaloezie, tederheid, schuldbesef, et cetera daar een grote rol in hebben gespeeld.

Ik weet niet goed waarom ik dit allemaal vertel. Misschien om mensen die iets vergelijkbaars moeten doorstaan gerust te stellen. Misschien ook om te verduidelijken waarom ik de laatste maanden zo weinig heb geschreven en waarom ik soms nog zwartgalliger was dan je van mij gewoon bent. Voor mezelf verklaart het waarom ik op de vlucht ging naar Londen, naar Stockholm; waarom ik na tien jaar mijn broer weer ging opzoeken, waarom ik in Namen en Maastricht herinneringen aan mijn kinderjaren en adolescentie wilde opwekken. Zo besef ik eens te meer dat het leven een aaneenschakeling is van toevalligheden. Mocht ik die pijn op de borst niet hebben gevoeld was er niets van het bovenstaande gebeurd. Maar wat zou er dan wel gebeurd zijn, dat is de vraag.

Ω

Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point.
Blaise Pascal

INSECTEN IN HET PENTAGON

Ik was waarschijnlijk nog niet goed wakker toen ik vanmorgen de krant zat te lezen. Was het al één april en toch nog zo koud? Ik had me net aan de ijzige kou ontworsteld en zat zo’n beetje te cocoonen, maar dan wel tussen massa’s zich naar hun ‘werk’ begevende lotgenoten in een voertuig dat een slang of een paling nabootst, sterke dieren, maar dat even kwetsbaar is als een mier of een eendagsvlieg. Onwillekeurig wierp ik een blik op mijn polshorloge, wat geen sinecure is met zoveel kleren aan, een krant en een tas in de handen en een iPod in de oren (Richard Hawley, Coles Corner). Mijn horloge geeft echter alleen maar dagen aan, geen maanden (natuurlijk ook wel de kortere duur). Het was alvast niet de eerste van om het even welke maand. Van zulke avonturen word je al een beetje wakker: de datum staat gewoon in de krant. Onzin dus, van die 1 april.

Wat ik las was dat het Pentagon, nog niet lang geleden doelwit van een terroristische aanslag, insecten wil rekruteren. Kennelijk vinden ze geen menselijke spionnen. James Bond is niet meer populair, Doctor No is te sterk geworden. Insecten dan maar. Ze willen bij die insecten, motten of libellen, een chip inplanten, een micro-elektromechanisch systeem dat in contact zou moeten staan met hun zenuwstelsel (van de insecten welteverstaan). “In feite wordt het insect omgebouwd tot een soort op afstand bestuurd miniatuurvliegtuigje.” De gerekruteerde insecten zullen de taken van James Bond, George Bush en Tony Blair overnemen. Ze moeten als zeer kleine padvindertjes op speurtocht gaan naar massavernietigingswapens, gifgassen, sporen van explosieven. Als ze in een of ander land iets vinden wordt dat meteen platgebombardeerd. Maar wat gebeurt er dan met die heldhaftige insecten?

In het artikel wordt er op gewezen dat sommige onderzoeken van het Pentagon mislukken, onder meer dat naar een mechanische olifant. Een roze panter daarentegen loop hier elke avond omstreeks 11.40 uur door mijn straat.