In november zijn de dagen hier van een trieste eentonigheid. Met moeite raak je uit je bed, met tegenzin sta je onder de douche, poets je je tanden. Zelfs de koffie smaakt niet. Je vroegere gezwindheid heeft plaats gemaakt voor stramme leden. Eer je de ingang van metrostation Bizet hebt bereikt lijkt er een uur verstreken. In de metro lees je niet meer. Je wacht tot je er bent. Er. Op je werk zit je te werken, te geeuwen en te wachten op de avond. Om je heen hoor je gepraat, maar je begrijpt er niets van. Waar hebben ze het over? Michelangelo, warme woonkamers, de prijs van aardgas, kleine wijzigingen aan adviezen en rapporten? Je vreest dat je doof wordt, wat vreselijk zou zijn, want stemmen van zangers en zangeressen zijn je enige troost. Als je thuiskomt leg je meteen een plaat op. Je zou de volumeknop naar rechts willen draaien, maar dat past niet meer bij je leeftijd. En wil je de jonge benedenburen storen? Maar luide muziek zou heerlijk zijn, zou je even met dit donkere novemberland kunnen verzoenen. Led Zeppelin, the Who, Jimi Hendrix Experience, the Gun Club, the Clash.
Op reis gaan naar het Zuiden is niet goed voor je. Wat mis je, elke keer meer, het zinderende licht. Het blind en doof makende licht. Het licht dat liefde aan je onttrekt en ze aan de aarde schenkt. Je mist het zo erg dat je hier niet meer kan wennen, niet meer kan wonen.
Ω
Foto: Martin Pulaski.