BRIEF AAN EEN VERRE VRIENDIN

Met Amsterdamse vrienden, Vossenplein, Brussel, 1971


[Nachten aan de Kant 33. Mei-juni 1979]

Aber das Saitenspiel tönt fern aus Gärten; vielleicht, daß
Dort ein Liebendes spielt oder ein einsamer Mann
Ferner Freunde gedenkt und der Jugendzeit
Friedrich Hölderlin, Brot und Wein

Hoe lang is het geleden dat ik je nog schreef? Meerdere maanden? Daar is maar één verklaring voor: ik kan het niet meer. Mogelijk wil ik het zelfs niet meer. Waarover zou ik wel schrijven? Er is een soort onverschilligheid en zelfs apathie – als het al geen lethargie is – in mijn ziel naar binnengeslopen. Weinig in de wereld boeit me nog werkelijk, weinig van wat om me heen gebeurt weet mijn enthousiasme te wekken. Nog niet zo lang geleden schreef ik brieven in buien van euforie en wat ik vervoering zou durven te noemen. Muziek was dan een belangrijk element om dat enthousiasme aan te zwengelen. Het ritme van wat eerder bedoeld was als achtergrondmuziek bepaalde het ritme van mijn woorden, melodieën kregen contouren en stemmen kleur, en vonden zo de weg naar de zinnen die op het papier verschenen en gingen er deel van uitmaken.

Toch waren mijn epistels niet bepaald verheven. Ik schreef over alledaagse dingen, over wat er in ons huis en in de wereld gebeurde. Mijn leven had zin omdat ik wist dat ik deel was van een groter geheel. Lange tijd voelde ik mij sterk betrokken bij wat tegencultuur werd genoemd. Je herinnert je zeker nog hoe ik dat boek The Making of a Counter Culture van Theodore Roszak heb verslonden? Nu vind ik het moeilijk om de emoties die met dergelijke verwantschap en betrokkenheid gepaard gaan te beschrijven. Een voorbeeld: kwamen studenten in de Verenigde Staten op straat tegen onrecht, zoals naar aanleiding van de brutale moord door de National Guard op een aantal studenten aan de universiteit van Ohio, dan voelde ik mij met hen verbonden. Hun strijd was mijn strijd. De emoties die zich bij hen roerden, roerden zich bij mij ook, of dat vermoedde ik toch.

Nu is dat gevoel van verbondenheid er niet langer: een tegencultuur lijkt niet meer te bestaan, bij een politieke partij, hoe links ook, kan en wil ik me niet aansluiten, terrorisme keur ik af, punk en new wave vind ik oppervlakkig en modieus. Wat er nog aan opstandigheid overblijft lijkt me onecht, niet veel meer dan gestes en poses. Kijk maar eens naar de aansteller Johnny Rotten. Het vuur van de bezetenheid ontbreekt. Waar zijn de enragés? De punks zijn sympathiek maar omdat zij de cultuur in haar geheel lijken te verwerpen kan er van een ware verstandhouding tussen ons geen sprake zijn. Ik heb de indruk dat punks liever spuwen op boeken dan ze te lezen, al zullen er uitzonderingen zijn. Zij begrijpen mij niet en waarschijnlijk begrijp ik hen niet. Als punk al een beweging is dan is ze er een van onbezonnen anarchisten en nihilisten. Van punks hoef ik geen antwoord te verwachten op mijn vraag naar een nieuwe gemeenschap waar ik, zonder mijn eigenheid op te geven, deel van zou kunnen worden. Ik vermoed dat ik zal moeten leren leven met de geestelijke eenzaamheid die nu mijn lot is. Begrijp me niet verkeerd: ik heb heel wat vrienden die me veel geven en die veel voor me betekenen. Een groepje vrienden en genossen – om het woord van Hölderlin te gebruiken – vormt echter geen gemeenschap. [1]

Lieve vriendin, het spijt me dat dit allemaal weinig opbeurend klinkt. Ook al kan ik geen brieven meer schrijven zoek ik toch nog naar andere vormen van communicatie. Voorlopig zonder resultaat. Mijn literaire teksten zijn te ingewikkeld en te idiosyncratisch om ermee tot de andere – ook tot jou – door te dringen, om hem of haar deelachtig te maken aan mijn innerlijke wereld. Mijn vriend Giuseppe zegt al langer dat ik me wat dat betreft in een doodlopend straatje bevind, dat ik eenvoudiger moet gaan schrijven en bij misdaadauteurs zoals Raymond Chandler, Dashiell Hammett en Patricia Highsmith in de leer gaan. Ik weet het niet. Zeker wil ik uit deze toestand van apathie geraken. Ik wil koste wat het kost vermijden dat ik vast kom te zitten. Werken, schrijven dus, betekent samen met liefde en seks voor mij alles. Nee, dat is niet helemaal waar want ik verlang natuurlijk ook naar die andere, voorlopig onbereikbare gemeenschap. Ik wil me blijven verzetten tegen elke vorm van conformisme. Het grootste gevaar dat me bedreigt is berusting in een onleefbare toestand, die waarin het vonkje van de geest voor goed is uitgedoofd. Dat mag niet gebeuren. Het werk bij de filosofische kring Aurora kan me op weg helpen, maar ook daar zijn we geïsoleerd. Filosofen, schrijvers en kunstenaars in een stad van leeghoofden, dichters in een contrei van dronkaards.

Nietzsche in De vrolijke wetenschap: “Ik doe telkens weer dezelfde ervaring op, en ik verzet er me telkens opnieuw tegen, ik wil het niet geloven hoewel de bewijzen voor het grijpen liggen: het overgrote merendeel der mensen heeft geen intellectueel geweten; ik heb zelfs vaak de indruk gehad dat wie iets dergelijks zou willen eisen in de dichtsbevolkte stad zo eenzaam zou zijn als in de woestijn.”

Het ga je goed!

PS: Herinner je je Luc V. en Hilde nog? Vandaag trouwen ze. We gaan naar het feest en het zal nog maar eens een lange nacht worden. Vreugde in het hart en veel dode hersencellen.

[1]
Indessen dünket mir öfters
Besser zu schlafen, wie so ohne Genossen zu sein,
So zu harren, und was zu tun indes und zu sagen,
Weiß ich nicht, und wozu Dichter in dürftiger Zeit.
Aber sie sind, sagst du, wie des Weingotts heilige Priester,
Welche von Lande zu Land zogen in heiliger Nacht.
Friedrich Höldelin, Brot und Wein

OVERWOEKERDE PADEN

overwoekerd

Vier uur lang slenterde ik door het centrum, van het Sint-Katelijneplein naar de Oude Graanmarkt, naar de Passaporta, waar ik slaperig als ik me voelde ‘Slaap’ heb gekocht, een verhaal van Murakami met mooie illustraties, en een roman van Arthur Japin, de auteur die ik op dit ogenblik het liefst lees. Telkens als ik uit een boekwinkel kom heb ik wat surrealisme aangeschaft; nu was dat ‘Onbevlekte Ontvangenis’ van André Breton en Paul Eluard. En na dat uur of zo van boekgengestreel vervolgde ik mijn wandeling over de Adolphe Maxlaan, naar Waterstone’s voor wat tijdschriften, tot in het voorgeborchte* van de hel dat Fnac heet. De moed ontbrak me om op een van de gezellige terrassen te gaan zitten. Met niemand om mee te praten, en niet wetend wat gedronken. Ik zag me daar in betere tijden samen met vrienden praten, lachen, een Westmalle of een Orval drinkend, een met de bron van het leven.  Wat waren we destijds gelukkig (ook al wisten we het niet), zoals veel mensen die daar nu zaten.

Die avond was ik moe van in de stad rond te dolen, op zoek naar mezelf. Ik zat op het terras naar de sterren te kijken, maar die waren te ver weg om me te kunnen troosten. Een heerlijke zomeravond, maar ik voelde me ellendig, heel precies door de bijna magische weersomstandigheden, en omdat ik me al die mooie dagen en avonden met mijn vrienden bleef herinneren. Ik heb lang in het donker gewacht op slaap. Eerst had ik geprobeerd Vittorio De Sica’s ‘Il Giardino Dei Finzi-Contini’ te bekijken, een film die ik waardeer, net als de gelijknamige roman van Giorgio Bassani waarop hij is gebaseerd. Lang heb ik niet gekeken, mijn gedachten dwaalden af naar zomervelden in Limburg, naar al lang overwoekerde paden.

Sinds ik thuis ben uit het ziekenhuis ben ik niet meer blij, niet meer gelukkig. Ik heb het gevoel dat niemand meer van me houdt. Misschien is het niet waar, misschien is het een obsessie van me, maar ik zak dieper en dieper weg en ik weet niet hoe ik verder moet. Ik sta op een kruispunt, zonder zelfs een ziel om aan de duivel te verkopen. Was er maar een duivel, was er maar iets. Maar er is niets, er is niemand.

Hoe traag ik nu ben. De geringste inspanning is mij te veel. Meermaals zet ik het op een bijna hysterisch huilen omdat ik de eenvoudigste dingen niet kan doen. Denk ik. Als ik hard genoeg ben voor mezelf kunnen veel dingen toch wel. Er wordt gezegd dat ik sterk ben, omdat ik de beproevingen in het hospitaal overleefd heb, maar ik voel me extreem zwak. Het is heel moeilijk om je dat voor te stellen.

Ik zit hier maar de hele dag, te wachten op ik weet niet wat. Als de zon schijnt zoals vandaag word ik bijna gek van onbestemde emoties, van rusteloosheid, van het verlangen om ver weg te zijn van hier, met vrienden te praten en te lachen. Alles wat er niet is. Ik denk dan aan de melancholische romans van Cesare Pavese, en aan het lot dat in het midden van zijn leven op hem wachtte. En dan overvalt mij wanhoop, troosteloosheid. Ik verval in negativiteit, kan niet meer lachen, schrijf een slecht gedicht of verspil mijn tijd met zinloos gedoe op Facebook. Binnenkort ga ik weer met de kaarten spelen, of Domino.Stoer

 

*Cfr. Paus Gregorius I.

FUCK

Na het enthousiasme en het verdriet van de voorbije week is opnieuw een tijd van leegte aangebroken. Ik zit te wachten op wat? Ik zit te kijken naar wat? Moe. Suf. Korte zinnetjes kunnen nog net, maar ze zijn wel leeg. Wat moet ik hier dan? ’s Middags een broodje eten, even in de krant bladeren, wat onzin lezen over John Lennon. Zaterdag komen de Walkabouts. Who cares. Veel mensen, zie ik, maken foto’s van bloemen of van vlinders, van keitjes zelfs. Ze houden zich met de kleine dingen bezig en vervelen zich niet. Maar ik verveel me. Dat ik me verveel, zeg ik. Ik begrijp niet dat de kunstenaars in de 19de eeuw die ennui zo koesterden. Er is niets vervelenders dan verveling. Het enige wat je er waarschijnlijk kunt tegen doen is naar de fles grijpen of erger. Je ophangen, zal wel de beste oplossing zijn, maar wel erg definitief. Want morgen komt de kermis misschien naar de stad, en stelt een of ander mooi meisje je voor om met haar uit te gaan. De hele nacht. Dat dienstertje van in het Oerwoud, bijvoorbeeld, dat meisje dat zo kickt op Devendra Banhart! Ach, jongen, je bent een oude kerel, en nog getrouwd ook. En heb je die kop van jou al eens bekeken? Wel dan? Maar het is wel een kop natuurlijk. Dat kan niet iedereen zeggen, dat hij een kop heeft. En we zullen Roger McGuinn nog maar eens citeren: I trust everything will turn out alright. Als ze nu die verdomde Bush maar snel naar huis sturen. En dan eens lekker slapen.