NACHTMERRIE EN MUZIEK

dylan-parijs

Bob Dylan lijkt in zijn nieuw werk, Murder Most Foul, muziek als een mogelijkheid te zien om uit de nachtmerrie van de recente geschiedenis te kunnen ontwaken. Die hypothese roept bij mij nogal wat denkbeelden en associaties op. Ik laat ze hier als toevallig opgeraapte steentjes en schelpen op dit geschreven pad neervallen, als een Klein Duimpje verloren gelopen in de bloedhete straten van Laredo. Of was het Nuevo Laredo? Een Klein Duimpje onderhevig aan de blues.

In een nachtmerrie kijken duizenden toe op een tragische gebeurtenis, maar geen stervende ziel ziet iets. Alleman, Jan zonder Vrees, Judge Priest, Julia Dixon en Rhett Butler waren erbij; ze stonden dicht bij het podium, maar niemand onder hen ving van wat dan ook een glimp op. Het leek of deze toeschouwers – en wij met zijn allen, die het van ver maar op de voet volgden – blind geboren waren. In zekere zin doofstom. Niet moeilijk om zo je weg te verliezen. Te verdwalen, strompelend van paradijs naar hel, als in de nachtmerrie van een kamer vol donkere spiegels.

Uit enkele akkoorden en een eenvoudige melodie komen handen tevoorschijn; het zijn die van John, Paul, George en Ringo. Kijk hoe ze je nu vasthouden, meisje, hoe ze je de zo gemiste warmte schenken. Komm gib mir, gib mir. Een lang ogenblik lang omhelzen de vier jongens je. Nee, niet zijzelf, hun stemmen doen dat.

Een heel eind daarvandaan, in het verre Amerika, waar de paarden in onze dromen veel ruimte vinden voor hun galop, verandert een akelige lange zwarte limousine in een troostende melodie, vanuit de ziel in de richting van de hemel gezongen. Het geluid van de fatale schoten op de president wordt een zotte dans van Junior Walker & the All Stars. Shoot ‘em ‘fore he run now do the jerk baby do the jerk now. Vrijheid is niet langer iets om na te streven, als het dat al ooit was. Vrijheid is bedrog, mijn zoon. De enige echte vrijheid is de dood, verklaart Bob Dylan in zijn lied. Dat wisten de joden in de concentratiekampen maar al te goed. Rook naar de hemel. Another word for nothing left to lose, jongen.

De dag dat John Fitzgerald Kennedy stierf overleed ook de New Frontier. Talking stopped, someone shouted, what / I ran out to the street. Wat kun je in deze nachtmerrie nog doen voor je land? Heb je nog wel een land? Tenzij een land van duizend deuntjes en duizend dansen. Het land dat Patti Smith al bezong toen zij nog maar een wat schriele rijzende ster was. Het zorgeloze land dat Christophe Kenner in New Orleans aan de vooravond van de koningsmoord bedacht. New Orleans, het enige koninkrijk dat de Amerika heeft gekend, met de Zulu King dansend in de straten genaamd St. Claude en Dumaine, met de Voodoo Queen Marie Laveau en met de lekkere Lady Marmalade. Getcha, getcha ya, ya, da, da. Getcha, getcha ya, ya, here. Het land waar je in goede en kwade dagen over de grond rolt van het lachen. New Orleans, een heel ander rijk dan dat van de eenzame ster en de onheilspellende olievelden. Waar Lyndon B. Johnson het daglicht en JFK de ultieme duisternis zag. Waar Bob Wills nog steeds de koning is.

Met kleine Susanna in de cinema genaamd Texas Theatre in Dallas vind je maar tijdelijk vermaak. Het is niet veel meer dan een vlucht in een camera obscura, zoals die van Lee Harvey Oswald. Wat je nodig hebt zijn liedjes, gekke liedjes, mooie liedjes, wonderlijke liedjes. Ook al duren ze niet lang. Kijk maar naar het levenslied genaamd Patsy Cline. Een korte wandeling na middernacht, een beetje gek gedoe, maar de ochtend haalt ze niet. Buddy Holly, Otis Redding, zovele anderen. Ze halen de dageraad niet. Zij brachten soelaas maar redden het zelf niet. Jimi Hendrix, Duane Allman, Janis Joplin, Alan Wilson. Je kent de namen. Mozart, Schubert. Brandon DeWilde, die van Shane, vriend van de cowboy engel Gram Parsons. Luister nog een keer naar In My Hour Of Darkness.
Tommy is doof, stom en blind. Hij hoort je niet en ziet je niet. Nog zo een. Een andere koningin, mishandeld, niet uit New Orleans afkomstig, zit aan de acid. Haar door Pete Towshend aangereikt. De man in de witte katoenen overall, uitvinder van muzikaal gestotter, erfgenaam van de vuilnismannen, van surfende vogels. Het zijn maar woorden, mijn vriend, wees gerust. Het is nog altijd geen echte muziek. Nu hoor je opeens het wild geraas van Shots, opnieuw en opnieuw, in een oud lied van Neil Young. De aarde is nu bijna een wilde hemel. Bif Bang Pow!

Niemand bevindt zich ver van het graf. Het einde is altijd in zicht. Veel verder dan zes mijl is het niet. Zo dacht Hank Williams erover. Misschien nog een geluk dat een dode Kennedy geen gedachten heeft. Als hij die toch had, zouden het er wellicht over vers fruit en rotte groenten zijn, wormen, pulpfictie.

Wat dacht je van de dithyramben van Nietzsche, van zijn antichrist, zijn Dionysos, zijn geboorte van de tragedie uit de geest van de muziek? Hem is het niet om de zuivere schoonheid te doen maar om kunst die onthult. Zie je de naakte waarheid? Onmogelijk, dat kan niet. Nu gaat alles zo hard trillen dat het zwart voor de ogen wordt. Zie je Nietzsches Mansion on the Hill? Je hebt niet goed gekeken. Het is een gesticht in Bazel. Hoor je de leugens die zijn zuster Elisabeth over hem vertelt? Luister er niet naar. Luister naar zijn muziek. Hoe hij zijn piano te lijf gaat. Het lijkt wel John Cale, John Cage, John Lennon, een Beatle. Heeft een piano een lijf? Een lijf dat met zijn zwarte en witte vingers naar de eeuwigheid reikt.

Mooie liedjes duren niet lang? Bob Dylan denkt daar, geloof ik, anders over. De moderne ridder Wolfman Jack, de Ideale DJ, wijst de weg. Elke single die hij zinderend en sidderend de aardedonkere of vollemaanverlichte nacht instuurt biedt troost. Zelfs het eenvoudigste akkoord heft de tijd op en schudt het hart wakker.

In Junior Parker’s Mystery Train zien we nog steeds de betreurde doden zitten; zie je ze naar ons wuiven, Martin Luther King, Robert Kennedy, Malcolm X, Curtis Mayfield, Frances Farmer, Sister Rosetta Tharpe en Casey Jones? Er zitten nog veel meer reizigers in deze trein. Hobo’s, zwervers, swingende troubadours, componisten, parels van zangeressen, prinselijke zangers, muzikanten, hun koffertjes vol tekstvellen en partituren, vol demo’s en dromen. De mysterieuze trein die we zo goed herkennen is de trein van de lust die eeuwigheid wil. Kopen we een kaartje om daarmee samen aan deze nachtmerrie te ontkomen?

jimmorrison-graf

Foto’s: Martin Pulaski, Parijs. Boven: Bob Dylan, onder Jim Morrisons graf.

OP VOORSCHRIFT VAN DR. JOHN

dr john 5

De stem, de muziek, de songs en de persoonlijkheid van Malcolm John Rebennack, beter bekend als Mac en beroemd als Dr. John, bezitten voor mij en mijn vrienden en waarschijnlijk voor iedereen die van muziek houdt een magische, bijna bovennatuurlijke kracht en schoonheid. Wat ergens wel vreemd is want het ritme dat het leeuwendeel van Dr. Johns songs en van zijn beste albums zo veerkrachtig en aanstekelijk maakt is honderd procent van de aarde, van het lijf, van het kloppende hart. Maar als je daar even bij stilstaat is dat toch weer niet zo vreemd: aarde, lichaam en geest vormen een magisch geheel en muziek is transcendentie van de natuur in de mens. Een mooie vaststelling op deze dag van Pinksteren, al hoef je niet echt in de Heilige Geest te geloven, om door de grooves van Dr. John geroerd te worden (en als de sterren in de juiste constellatie staan, uit je verkrampt lichaam te treden en op te gaan in iets wat ons met elkaar en met het één-en-al – of  Ἓν καὶ Πᾶν in het Grieks – verbindt).
Overigens denk ik dat de dokter bij al deze metafysica eens flink zijn wenkbrauwen zou optrekken. Je hoeft mij ook helemaal niet te geloven. Luister gewoon naar zijn platen, in je luie zetel, in een donkere kamer, in de keuken, op een boot, in de trein, op de dansvloer, in de weide, boven op een berg of op het strand. Altijd zal geluk en betovering je deel worden. Je bent tenslotte een mens en een mens is vooral zwak. De allergrootste componisten en muzikanten kunnen je sterker en beter maken, kunnen je zelfs genezen. Malcolm Rebennack is een van die allergrootsten.  Dat schrijf ik in de tegenwoordige tijd.

Got many clients come from miles around, running down my prescription. I got my medicine, to cure all your ills. I got remedies of every description. Aldus Dr. John Creaux, die mij sinds 1968 tot zijn trouwe en gehoorzame cliënten mag rekenen. Dit is een lijst van de heilzame middelen die hij me sinds mijn achttiende verjaardag voorschreef:

Gris-Gris Gumbo Ya Ya
Danse Kalinda Ba Doom
Mama Roux
I Walk on Guilded Splinters
Gris-Gris (1968) (Atco, 33-234)

Glowin’
The Lonesome Guitar Strangler
Babylon (1969) (Atco, SD 33-270)

Loop Garoo
What Goes Around Comes Around
Remedies (1970) (Atco, SD 33-316)

Black John the Conqueror
Where Ya at Mule
The Sun, Moon & Herbs (1971) (Atco, SD 33-362)

Blow Wind Blow
Junko Partner
Dr. John’s Gumbo (1972) Atco, SD 7006)

Right Place Wrong Time
I Been Hoodood
Cold Cold
In the Right Place (1973) (Atco, SD 7018)

Quitters Never Win
Mos’ Scocious
(Everybody Wanna Get Rich) Rite Away
Desitively Bonnaroo (1974) (Atco, SD 7043)

Wild Honey
City Lights (1979) (Horizon/A&M, SP-732)

Mac’s Boogie
Saints
Dr. John Plays Mac Rebennack, Vol. 1 (1981) (Clean Cuts, 705)

Marie La Veau
Your Average Kind Of Guy
The Brightest Smile In Town (1983) (Clean Cuts, 707)

Black Night
In a Sentimental Mood (1989) (Warner Bros., 25889)

Milneburg Joys
Didn’t He Ramble
I’ll Be Glad When You’re Dead , You Rascal You
Cabbage Head
Goin’ Back to New Orleans (1992) (Warner Bros., 26940)

Television
Limbo
Witchy Red
Television (1994) (GRP/MCA, 4024)

There Must Be A Better World Somewhere
I’m Confessin’ That I Love You
Afterglow (1995) (Blue Thumb/GRP/MCA, 7000)

Voices In My Head
John Gris
I Don’t Wanna Know
Anutha Zone (1998) (Point Blank/Virgin/EMI, 46218)

I’m Gonna Go Fishin’
It Don’t Mean a Thing
Satin Doll
Duke Elegant (2000) (Blue Note/Parlophone/EMI, 23220)

Holdin Pattern’
Take What I Can Get
One 2 A.M. Too Many
Creole Moon (2001) (Blue Note/Parlophone/EMI, 34591)

Marie Laveau
Dis, Dat or D’Udda
Chickee Le Pas
I Ate Up the Apple Tree
Time Marches On
N’Awlinz: Dis Dat or d’Udda (2004) (Blue Note/Parlophone/EMI, 78602)

Calm in the Storm
Sippiana Hericane (2005) (Blue Note/Parlophone/EMI, 45687)

Locked Down
Revolution
Ice Age
Locked Down (2012) (Nonesuch/WEA, 530395)

Nobody Knows the Trouble I’ve Seen
When You’re Smiling (The Whole World Smiles With You)
Ske-Dat-De-Dat: The Spirit of Satch (2014) (Concord/UMe, 35187)

Bad Neighborhood – Ronnie & the Delinquents
Morgus the Magnificent – Morgus & the Ghouls
Storm Warning – Mac Rebennack
Good Times In New Orleans – 1958-1962 (Soul Jam, 2016)

Andere zaligmakende middelen laat ik voorlopig buiten beschouwing. Al hebben de brouwsels van  Mac’s collega’s en assistenten mij meermaals van een gewisse (zielen)dood gered. Daarvoor dank ik onder meer John Hammond Jr., Mike Bloomfield (Triumvirate), the Band, Levon Helm, Rickie Lee Jones (Makin’ Whoopee), Doug Sahm, Bob Dylan (Wallflower), the Rolling Stones (Exile On Main Street), Van Morrison (A Period of Transition), Ringo Starr, Jimmie Vaughn, Canned Heat, Leon Redbone, B.B. King, Willie Nelson, Snooks Eaglin, the Meters, Allen Toussaint, Greg Allman en David Bromberg.

You gotta pull together, go hand in hand. You really got to do your best.
Wouldn’t it be a perfect sight to see: the whole world filled with happiness.
Everybody let’s sing, sing, sing? (Let freedom ring)
(Everybody let’s sing, sing, sing?)
Let’s all pitch in to do our thing, make a better world to live in.
Earl King

ROLL ON DR. JOHN

sdr

Mac Rebennack has left us
Doctor John the Night Tripper is gone to the Eternal Bayous
He was and always will be a musical hero
A subtle subversive role model
A guiding light
Very early in my life he showed me the way to New Orleans
Where some of the best music in the world was concocted
Where some of the best music in the world is still being played
Jazz blues voodoo funk soul rhythm and blues and so on
Doctor John’s spirit will keep on haunting me in a positive way
Danse Kalinda Ba Doom & Let’s Make a Better World!

ZERO DE CONDUITE: NEW ORLEANS

louis armstrong

Zéro de conduite is een stemmingsafhankelijke, twee uur durende populaire popcyclus op Radio Centraal in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 ’s avonds. Een muzikaal evenement voor anderhalve man en een eenhoornkop. Uniek in het zich steeds verder uitdijende multiversum. Stem af op 106.7 FM.
Je kunt Zéro via streaming beluisteren. Hier vind je meer informatie over de radio.

Het wordt een beetje een traditie dat ik begin maart een programma maak over en met muziek uit New Orleans en Louisiana. Ik ga niet gemaskerd door het leven maar heb sinds mijn kinderjaren een zwak voor carnaval, hoewel ik er al tientallen jaren niet aan meedeed. Muziek, maar ook film (vooral ‘Easy Rider’), heeft me al lang geleden vertrouwd gemaakt met  Mardi Gras in New Orleans, een onevenaarbaar feest. Maar New Orleans is niet alleen de stad van carnaval en Mardi Gras: het is ook de bakermat van jazz, blues, rock & roll, r&b en funk. Eigenlijk is muziek de essentie van deze prachtige, zwoele stad met haar vrolijke en tragische geschiedenis. Voor het echte Mardi Gras zijn we een paar dagen te laat, maar zelfs degenen die nu aan het vasten zijn kunnen nog altijd meegenieten van de heerlijke muziek.

Deze aflevering van Zéro de conduite mag ook beschouwd worden als een extra-episode van de geweldige serie ‘Treme’. Veel luisterplezier!

Going Back To New Orleans – Joe Liggins & His Honeydrippers – Creole Kings Of New Orleans

I Just Can’t Get New Orleans Off My Mind – Irma Thomas & Marcia Ball – Goin’ Home: A Tribute To Fats Domino

Tou’ Les Jours Ç’est Pas La Même (Every Day Is Not The Same) – Carol Fran – Our New Orleans: A Benefit Album

King Of The Zulus – Louis Armstrong – The Best Of The Hot Five And Hot Seven Recordings

Mardi Gras In New Orleans – Fats Domino – Traveling Man: A Blues Travel Guide

Tipitina – Professor Longhair – No Buts, No Maybes. Hot in New Orleans! The 1949-1957 Recordings

Stack-A’Lee – Archibald – New Orleans Rhythm and Blues: Good Rockin’ Tonight

Bop Sit-In Blues – Edgar Blanchard – Creole Kings Of New Orleans

Frog Legs – Lloyd Price – Creole Kings Of New Orleans

Rich Woman – Li’l Millet and his Creoles – Creole Kings Of New Orleans

Watch Her, Whip Her – James Sugarboy Crawford – James Crawford – The chronological James Sugarboy Crawford 1953-1954

Saturday Night Fish Fry – Blue Dots – Single, Ace label

The Monkey – Dave Bartholomew – The Big Beat: The Dave Bartholomew Songbook

Peanut Vendor – Alvin Tyler – Rockin’ and Rollin’

I’ll Never Be Free – Paul Gayten – New Orleans Rhythm and Blues: Good Rockin’ Tonight

There Is Something On Your Mind – Big Jay McNeely & His Blue Jays – Golden Age Of American Rock & Roll – Vol 3

I Love You Still – Zilla Mayes – Allen Toussaint: The Lost Sessions

I’m A Fool To Care – Joe Barry – The Golden Age Of American Rock & Roll – Vol 9

The Things That I Used To Do – Guitar Slim aka Eddie Jones – Sufferin’ Mind

Let The Good Times Roll – Earl King – Let The Good Times Roll

New Orleans Shuffle – Johnny Otis And His Orchestra – The Original Johnny Otis Show

Oooh-Whee Baby – Art Neville – Specialty Records single, 1957 / Mardi Gras Rock & Roll, Ace

I Love To Rock N Roll – Eddie Bo – Ace Records single, 1959

Sea Cruise – Frankie Ford – Ace Records single, 1959

I Feel Good – Shirley & Lee – Alladin Records single, 1956

Storm Warning – Mac Rebennack – Rex Records single, 1959

Ful Il Sa – Queen Ida & The Bon Ton Zydeco Band – J’ai Été Au Bal (I Went To The Dance)

La Danse De Mardi Gras – The Balfa Brothers – The Balfa Brothers Play Cajun Music Vol. 1

Allons Tuer La Tortue – Nathan Abshire – Great Cajun Accordionist

J’ai Ete Au Zydeco – BeauSoleil – Allons A Lafayette

Ooh Poo Pah Doo – Part I – Jessie Hill – Minit label single, 1960

I Like It Like That, Part 1 – Chris Kenner – Instant Records single, 1961

Rockin Pneumonia & the Boogie Woogie Flu – Huey Smith – Rockin’ Pneumonia

A Certain Girl – Ernie K-Doe – The Minit Records Story

Get Out of My Life Woman – Lee Dorsey – Allen Toussaint: The Lost Sessions

I Thought I Heard Buddy Bolden Say – Dr. John – Goin’ Back To New Orleans

Brother John Is Gone / Herc-Jolly-John – The Wild Magnolias – Our New Orleans: A Benefit Album

neworleans-rb

Bonus Tracks:

Talkin’ ‘Bout New Orleans – The Meters – Fire On The Bayou

Hu Ta Nay – Donald Harrison – Treme: Music From The HBO Original Series

My Feet Can’t Fail Me Now – Dirty Dozen Brass Band – Our New Orleans: A Benefit Album

Gossip – Cyril Neville – What It Is! Funky Soul and Rare Grooves (1967-1977)

Hercules – Aaron Neville – The Lost Sessions

Yes We Can Can – Allen Toussaint – Our New Orleans: A Benefit Album

Iko Iko – Dr. John – Gumbo

Prayer For New Orleans – Charlie Miller – Our New Orleans: A Benefit Album

Year Down In New Orleans – Nanci Griffith – Once In A Very Blue Moon

After Mardi Gras – Steve Earle – The Low Highway

Do You Know What It Means To Miss New Orleans? – Preservation Hall Jazz Band – Our New Orleans: A Benefit Album

Blue Bayou Shuffle – Cookie & The Cupcakes – The  Goldband Records Story

SWAMPS

Research, presentatie en techniek: Martin ‘Davis’ Pulaski
Afbeeldingen:  Louis Armstrong, Swamps (MP).

VIA CHICAGO (NAAR NEW YORK)

neworleans1992.jpg

New Orleans, September 1992. Foto: Laura S.

Ik reis voor de eerste keer in mijn leven naar New York.  De dagen van euforie en rhythm & blues in New Orleans en Memphis zijn achter de rug. Zinderende hitte aan de bruine Mississippi. Cajuns die kippen voeren aan bloeddorstige alligators. Straatmuzikanten die Hoochie Koochie Man spelen in Handy Park. Schwab’s, waar Elvis zijn hemden kocht. Flitsen uit een technicolor-droom.

Nu is de tijd gekomen voor de rauwe, gevaarlijke stad. Daar heeft iedereen me voor gewaarschuwd, dat New York de hel is.

In het vliegtuig van Chicago naar New York kunnen Laura en ik niet naast elkaar zitten. Ik krijg een zit naast een wat oudere, zwaarlijvige kerel met een vliegeniersbril. Een gezellige, wat cynische Vietnam-veteraan. Hij heeft de hele wereld gezien : in Montana gewoond, in Anchorage, in Guam, in Tokio. Zijn vrouw komt uit Texas. Nu wonen ze in New Hampshire. Werkt hij voor de CIA ?  Het zou wel eens kunnen. Zijn precieze beroep is mij alleszins niet duidelijk. In Japan heeft hij het liefst gewoond, zegt hij. Een paradijselijk land, vriendelijke bevolking. New York is vuil en gevaarlijk, zegt hij. Wees maar voorzichtig. Mijn zoon is er al twee keer overvallen, zeg hij. Een keer hebben ze hem toen hij op weg was naar zijn werk zijn walkman afgenomen. De dikke man zegt dat ik spreek als een Cajun. “At first I thought you were a cajun” zegt hij. Maar ik heb natuurlijk mijn t-shirt aan met in twee talen”let the good times roll”.  Als ik uit het vliegtuig stap en de daarop volgende uren zie ik moordlust in de ogen van alle passanten. Bestelen zullen me zeker. Of erger. Al die crackverslaafden met hun knipmessen en Smith & Wessons. De dikke man heeft mijn verblijf in New York wel goed verknoeid, denk ik. Maar na twee uur, of eerder al, ontwaak ik uit mijn nachtmerrie. New York is de mooiste, de levendigste, de meest gastvrije stad van de wereld. Ik zal er nog vaak terugkeren.

SCHWABS1992.jpg

Schabs’s, Beale Street, Memphis, 1992. Foto: Laura S.

GUMBO

lafayette cemetery

Herinneren wij ons de dagen of is het net omgekeerd? Tijd bestaat en tijd bestaat niet. Toch laten wij onze sporen na in de velden, als het regent in de modder, in de winterse sneeuw, in de zomer klaprozen en insecten vertrappelend. Wij zijn er niet lang, maar willen desondanks niet graag worden uitgewist. Toen ik nog een jongetje was vond ik het altijd erg dat de leraar wat hij met een verzorgd handschrift met krijt op een bord had geschreven weer uitwiste voor nieuwe zinnen, nieuwe algebraformules. Naarmate ik ouder werd ben ik echter het potlood gaan hanteren: eenvoudig om te noteren, nog eenvoudiger om weer weg te gommen. Bijvoorbeeld een voorstelling van Antigone of Medea, waar je zo naar had uitgekeken, maar je moest in bed blijven wegens een astma-aanval, hoge koorst, of onverklaarbare zwaarmoedigheid.

Als de dagen zich de sneeuw herinneren, en daarna het nutteloze bloedspoor, nutteloos omdat het nergens naar leidt, en het gegil van vrouwen en kinderen, hongerige ogen, prikkeldraad, dan zie jij magnolia’s in bloei. Alsof er niets ergs gebeurt; de mensen kleine vlekjes op een immens oppervlak. Je herinnert je opeens Pleasant Street, geen magnolia’s maar overal de geur van tropische planten, en in de verte het geluid van de tram ‘verlangen’. Niet zo heel ver daarvandaan viel de nacht, die zacht was en dreigend als het begin van een hevig onweer, met het enige licht dat van Tipitina’s. Vier uur lang het ivoor van Professor Longhair, die nochtans al een hele tijd dood was. Je gezellin die in die hitte zat te rillen van de koorts. Misschien zag ze de sneeuwvlokken van de voorbije winter nog neerdwarrelen.

Op het kerkhof, ’s anderendaags, was er geen voodoo, zelfs niet vlak bij het graf van Marie Laveaux. Je had een kater van de Corona’s, en van het schijnbaar eindeloze gesprek met Eddie Bo over ‘Slippin’ and Slidin”, waarna heel muzikaal New Orleans de revue passeerde, en was bang dat een ‘inboorling’ je strot zou oversnijden, zoals ze dat in dat gezegende jaar al bij zeven toeristen hadden gedaan. Maar er gebeurde niets. De ‘inboorlingen’ waren vriendelijk, wezen je de weg, verkochten je platen voor een appel en een ei, namen je mee in hun taxi’s en vertelden dat ze samen met Aaron Neville in de klas hadden gezeten. Ik kreeg de indruk dat in New Orleans ongeveer iedereen met een Neville Brother in de klas had gezeten.

Later zat je met zatte Engelsen in een bootje dat je tot diep in de swamps bracht. De alligators zagen er ongevaarlijk uit. De schipper riep ‘Viens!’ en gooide stukken kip in hun richting. Ongeveer dezelfde kip aten wij ’s avonds in onze gumbo, met grijze naar modder smakende garnalen en catfish gemixt. En met rode bonen en rijst.

Denk je dat de hete, vochtige straten van New Orleans zich nog mijn voetstappen herinneren? Ik liep naar het busstation om te kijken hoe laat daar een bus naar Memphis vertrok. Vroeg – en je moest zien dat je nog veel vroeger bij de bushalte stond. First come, first served. Als de bus vol zat kon je er niet meer bij. Maar weet je, ik kom altijd te vroeg, wacht altijd op jou. En dan duren minuten uren. Vreemd toch hoe de tijd rekbaar is en zelfs niet bestaat. Wij maken de tijd. Wij delen ons leven in in minuten, uren, dagen. Ik wil nooit te laat komen, tenzij op mijn begrafenis. Maar daar zit ik niet bepaald naar uit te kijken. Nee, daar ga ik zeker te laat komen. Ik moet me nog zoveel herinneren. En zoveel moet zich mij nog herinneren, alsof de tijd, de dagen, het landschap mij betekenis moeten geven. Zoveel moet momenten in mijn leven onderlijnen, zoals studenten dat doen met sommige woorden in een zin. Een zin die ze na een dag of zo weer mogen vergeten. Maar niet allen vergeten. Sommigen vergeten nooit. Zij weten wat je onderlijnde momenten betekenen. Waarom? Omdat ze zich in die momenten herkennen. Omdat ze zich afvragen of wij ons de dagen herinneren of de dagen ons.

A. op Lafayette Cemetery, M.P.

SLIPPIN’ AND SLIDIN’: REST IN PEACE EDDIE BO

Het volgende schreef ik in september 1992, na een eerste bezoek aan de Verenigde Staten, en heel in het bijzonder aan de stad van mijn muzikale dromen, New Orleans.

“Voor we naar de Storyville club gaan, eten we vlug iets bij Frank’s, een onopvallend Italiaans eethuisje. Zeker zo goed als het cajun-eten en zeer goedkoop. In Storyville, aan Decatur St. treedt vanavond Eddie Bo op. Ik kan het haast niet geloven. Een maand geleden hebben we Eddie Bo in Brussel aan het werk gezien voor een uitverkochte AB en nu gaat de man zijn ding doen voor welgeteld zeven aanwezigen. Vijf daarvan zitten aan de bar, de andere twee, wij dus, aan een tafeltje. Na een tijdje is er een achtste, die in de deuropening postvat. Hij draagt een zwart alpinopetje en heeft een grijze baard. “Dat is Eddie Bo”, zegt Laura. Dat is inderdaad Eddie Bo. Hij lijkt het helemaal niet erg te vinden dat hier zo weinig volk is. Er is een voorprogramma : een blanke blueszanger met een lange baard à la ZZ Top die luistert naar de naam Coco Robicheaux. Ik geloof dat de ‘echte’ Coco Robicheaux een legendarische figuur is in New Orleans. Tijdens de weinig opvallende set van deze man probeer ik voldoende moed te vergaren om naar de Eddie Bo toe te stappen, die nu aan de bar staat. Na een drietal Corona’s (Laura drinkt Amaretto) durf ik het aan. Ik vertel hem dat ik uit Brussel kom, dat ik van zijn concert in de AB heb genoten. “All the way from Brussels, to see me,” roept hij uit, “man, ain’t that something!” Ik stel hem een aantal vragen over de muziekscene in New Orleans, over Johnny Adams, of die toch niet wat te zeer crooner uithangt, over Willy Deville, over Doctor John en vooral over Little Richard. Ik vraag Eddie Bo of hij ‘Slippin’ and slidin’ werkelijk heeft geschreven. “Jazeker,” zegt hij. Eigenlijk is dat niet helemaal waar. Eddie Bo’s nummer heet ‘I’m Wise’. Dat heeft model gestaan voor ‘Slippin’ and Slidin”. Het beste wat Eddie Bo ooit heeft gemaakt is ‘Check Mr. Popeye’. Eddie Bo zegt me dat we zeker eens naar Tipitina’s moeten gaan. We moeten daarvoor de tram nemen in Magazine Street. En maandag moeten we naar Louis Armstrong Park komen.

Het optreden van Eddie Bo is echt heel bezield. Zijn pianospel is vrij beperkt, maar het gaat om het ritme. Zijn stem klinkt warm. Hij overloopt ongeveer zijn volledige repertoire : ‘Slippin’ and Slidin”, ‘Land Of 1000 dances’, ‘Big Chief’, ‘Check Mr. Popeye’. Af en toe draagt hij een nummer aan ons op. Dat gaat dan van “this song is for Martin and Laura, who came all the way from Brussels to see me… enzovoorts.” In sommige songs wordt zelfs opeens naar Brussel verwezen. Eddie Bo heeft een pot op zijn piano staan. Daar moeten de aanwezigen geld in stoppen. Dat is iets typisch voor hier. De pot staat jammer genoeg een beetje in de weg. Je ziet de muzikant bijna niet zitten. Eddie Bo heeft zich in de jaren ’80 een tijdje teruggetrokken uit de muziek. Tijdens die periode heeft hij zijn brood verdiend als timmerman. Men heeft hem ook vaak door Broad Street zien lopen waar hij religieuze pamfletten uitdeelde aan de voorbijgangers. Ik denk dat die fase nu voorbij is. Maar ik heb het hem niet gevraagd. Ik heb hem zelfs niet gevraagd of hij nog altijd een moslim is. De man interesseert mij alleen maar voor zijn muziek. En daar is hij nog altijd goed in.”

Nu is Eddie Bo, echte naam Edwin Joseph Bocage, dood, op 79-jarige leeftijd gestorven na een hartaanval. Rest in peace, Eddie, and check mister Popeye!

JOHNNY JENKINS / DUANE ALLMAN: TON-TON MACOUTE

johnniejenkins

Mensen die me lang geleden goed of minder goed hebben gekend zeggen bijna allemaal dat ik een hippie was. Zelfs mijn beste vrienden zeggen het. Telkens voel ik me dan min of meer gedwongen om die bewering te ontkennen. Nee, ik ben nooit een hippie geweest. Jawel, zeggen ze dan, een echte hippie. Als ze met ‘hippie’ iemand met lange haren bedoelen, dan klopt het. Maar ik bedoel met ‘hippie’ iets helemaal anders. Mensen die ‘hippie’ werden en worden genoemd gaven alles op en gingen buiten de maatschappij leven. Ze ontkenden alles wat met de gevestigde orde te maken had. Ik heb niets tegen hippies, ik vind dat ze een aantal goede dingen in gang hebben gezet, vooral op ecologisch gebied. Met zulke echte hippiezaken heb ik me nooit ingelaten.  Maar ik heb dit allemaal al eens uit de doeken gedaan, zodat ik het hierbij laat.

Ik wilde het eigenlijk over een elpee van Johnny Jenkins hebben, de unieke verzameling songs die ‘Ton-Ton Macoute’ heet. In mijn zogenaamde hippieperiode was ik een tijdlang een grote fan van Derek& the Dominoes, vooral de dubbelelpee ‘Layla And Other Assorted Love Songs’ (1970) vond ik geweldig, en aanbad ik the Allman Brothers Band, in het bijzonder de gitarist Duane Allman. Via ‘Layla’, waar Duane Allman op meespeelde, was ik bij de blues- en rockband uit Georgia terechtgekomen. In interviews vertelde Eric Clapton wat voor schitterende gitarist Duane Allman wel niet was. Hij speelde op talloze soulplaten, waarvan ik er veel kende, zonder echter te weten wie die funky gitarist was. Na het verschijnen van ‘Layla And Other Assorted Love Songs’, die ik al spoedig voor weinig geld op het Vossenplein aantrof, ging ik op zoek naar alles waar Duane Allman op meespeelde (en wat ik  kon betalen). Daardoor kwam het dat ik op een dag met ‘Ton-Ton Macoute’ naar huis ging (zeker wel drie Allman Brothers stonden op de hoes als sessiemuzikanten vermeld). Op bus 95 naar Watermaal-Bosvoorde, de mooie gemeente waar ik toen woonde, bekeek ik de donkere hoes, met de expressieve foto van Johnny Jenkins. Ik las de titels, de namen van de muzikanten, las de bijna magische naam van het platenlabel, ‘Capricorn’. Het was duidelijk dat de elpee iets met voodoo had. Na de zenuwslopende rit met de bus – aan die ritten kwam nooit een eind, zeker niet als ik nieuwsgierig was naar nieuwe muziek – legde ik de langspeelplaat meteen op mijn Lenco en ging in mijn knusse zelfgemaakte hippiecanapé zitten. Die canapé bestond uit een aantal houten kratten, met een plank op, en daarover een Perzisch tapijt gedrapeerd. Het leek een beetje op de interieurs in de film ‘Performance’ (1968), zij het minder duur en chic. Was mijn toenmalige vrouw ook een hippie? Ze had hennahaar, droeg korte doorzichtige jurkjes en had best een kleine rol kunnen spelen in die paddenstoelenfilm van Donald Cammell en Nicholas Roeg. Ze maakte heerlijke jasmijnthee.

Maar ik had het over Ton-Ton Macoute van Johnny Jenkins… De elpee komt meteen op gang met  ‘I Walk On Guilded Splinters’ van Doctor John the Night Tripper. De originele versie die al buitengewoon indrukwekkend en spooky is, staat op Gris-Gris, het eigenlijk debuut van de goede doctor. Doctor John maakte in de jaren vijftig en begin zestig ook al plaatjes in New Orleans. Onder zijn echte naam, Mac Rebennack bracht hij het gedenkwaardige ‘Storm Warning’ uit en als lid van Morgus and the Ghouls was hij verantwoordelijk voor ‘Morgus the Magnificent’, allebei verschenen op het nu nog weinig bekende Ace-label van Johnny Vincent. Dr. John schreef in samenwerking met Jack Rummel een hilarische autobiografie, getiteld ‘Under A Hoodoo Moon – The Life of the Night Tripper’.

cof

Ik kende ‘I Walk On Guilded Splinters’ ook van op weide van Jazz Bilzen in 1969 waar Humble Pie het uitvoerde met de bezwerende achtergrondzang van Marsha Hunt. Ik kende het eveneens van op een feestje voor mijn achttiende verjaardag – maar dat is stof voor een ander verhaal. (Doctor Johns ‘Gris-Gris’ zorgde toen wel voor een natural high, met wat gin gemengd. Een uitstekend cocktail, als je het met mate tot je neemt.)
Deze Johnny Jenkins was echter uit nog veel donkerder voodoo-hout gesneden dan Mac Rebennack, en ik heb het vooral niet over zijn huidskleur, want die speelt geen rol. Dit was muziek van een bezwerende, angstaanjagende schoonheid. Als je je ogen sloot waande je je meteen in de swamps van Louisiana. De dreigende stem van Jenkins, het bezwerende achtergrondgezang van Southern Comfort, de opzwepende drumpartij van Butch Trucks, ook een brother, en de subtiele dobro van Duane Allman. Je zag de bomen met hun stammen in het water staan, overal mos aan de kruinen. In het bruine water dreigden alligators. In kleine, donkere vissersbootjes passeerden cajuns op weg naar een fais-dodo. Exotische vogels zongen en krijsten. De zwarte Indianen dansten in hun veelkleurige uitrusting op Congo Square, tot de zon opkwam… En bij zonsopgang begon de volgende  song, ‘Leaving Trunk’, oorspronkelijk van Sleepy John Estes, maar bekend dank zij de geïnspireerde versie van Taj Mahal, ook een van de grootmeesters van de ‘ontspoorde’ blues. Je opent je ogen en krijgt zin om te dansen, ook al is de tekst niet bepaald opgewekt.

“I went upstairs to pack my leavin’ trunk
I ain’t see no blues, whiskey made me sloppy drunk
I ain’t never seen no whiskey, the blues made me sloppy drunk
I’m going back to Memphis babe, where I’ll have much better luck.”

Het volgende nummer is weer voor de nacht, het gaat immers over blinde vleermuizen en moerasratten. Daarna volgt een weergaloze versie van ‘Rollin’ Stone’, waarbij Jenkins de meester zelf, Muddy Waters, overtreft. Met een glansrol voor Duane Allman op slidegitaar.

Kant twee opent met een typisch New Orleans-nummer, ‘Sick And Tired’, vooral bekend van Fats Domino en Chris Kenner, waarna Jenkins zich ‘Down Along the Cove’ (uit ‘John Wesley Harding’) geheel eigen maakt. ‘Bad News’, is een countrynummer van John D. Loudermilk, vooral bekend in de uitvoering van Johnny Cash en ook op ‘Ton-Ton Macoute’ zeer aanstekelijk. De elpee eindigt enigszins in mineur met John Lee Hookers ‘Dimples’ en nog een voodoo-song, ‘Voodoo in You’. Later heb ik de cd-versie gekocht, waar twee nogal overbodige bonustracks toegevoegd zijn. Voor geen geld van de wereld doe ik mijn vinyl-versie van de hand. De plaat is uitstekend geproduceerd door Johnny Sandlin en Duane Allman: ze klinkt alsof ze morgen nog moet worden gemaakt. Wat ‘Ton-Ton Macoute’ betekent moet je zelf maar opzoeken. Ik raad je ten stelligste aan om daarna ‘I Walked With a Zombie’ van Jacques Tourneur te bekijken, een nogal bizarre maar genadeloos mooie film, die zich in Haïti afspeelt.

Na aanschaf van ‘Ton-Ton Macoute’ ben ik zoek gegaan naar meer informatie. Johnny Jenkins was in het begin van de jaren zestig de leider van een band die The Pallbearers heette. Otis Redding was hun chauffeur, die af en toe een stukje zong. Johnny Jenkins speelde gitaar op Reddings eerste succesnummer, de emotioneel geladen ballad ‘These Arms Of Mine’. Volgens een aantal publicisten zou Jenkins nogal wat invloed uitgeoefend hebben op de gitaartechniek van Jimi Hendrix. Johnny Jenkins stierf in 2006 in Macon, waar hij geboren was. Macon, Georgia is een gedenkwaardig oord voor de popcultuur: niet alleen de Allman Brothers en de platenbaas van Capricorn Records Phil Walden, maar ook Emmett Miller, Little Richard, Otis Redding en de helft van R.E.M. kwamen of komen uit die stad in het diepe Zuiden.

macon, georgia

 Als toemaatje de tekst van ‘I Washed My Hands in Muddy Waters’, waarin Macon, Georgia wordt vermeld. Ik heb altijd gedacht dat het van Charlie Rich was. Maar ja, wat denk ik niet allemaal. Ik denk zelfs dat ik geen hippie ben geweest… ‘Hipster’ vind ik een beter woord, maar het duidt net zo goed een hokje aan, een term waarmee mensen kunnen ingedeeld worden en van elkaar verwijderd.

I Washed My Hands in Muddy Water
(words & music by Joe Babcock)

I was born in Macon Georgia
They kept my daddy over in Macon jail
He told me if you keep your hands clean
You won’t hear them bloodhounds on your trail

Well I fell in with bad companions
Robbed a man, oh up in Tennessee
They caught me way up in Nashville
They locked me up and threw away the key

I washed my hands in muddy water
Washed my hands, but they didn’t come clean
Tried to do what my daddy told me
But I must have washed my hands in a muddy stream

Well I asked the judge now when’s my time up
He said son, oh you know we won’t forget
If you try just to keep your hands clean
We might just make a good man of you yet

Oh I couldn’t wait to get my time up
I broke out, broke out of Nashville jail
I just crossed the state-line of Georgia
Well I can hear those bloodhounds on my trail

I washed my hands in muddy water
Washed my hands, but they didn’t come clean
Tried to do what my daddy told me
But I must have washed my hands in a muddy stream

Voor de geïnteresseerden: Ton-Ton Macoute van Johnny Jenkins werd in 1997 door PolyGram op cd uitgebracht en dit jaar verscheen de cd op het Acadia-label.

DIRTY DOZEN BRASS BAND

This is in English, for my American friends. Went to see the Dirty Dozen Brass Band, yesterday here in Brussels. Had great fun, dancing and singing songs of joy, like I’ll Fly Away. I don’t believe in the ‘sweet lord’ but the spirit was in the house and moved us all. The spirit and the soul. It was as if we were back in good old New Orleans watching Eddie Bo performing in a bar on Decatur Street. And then when the Dirty Dozen Brass Band played the last song, Do You Know What It Means To Miss New Orleans, I had tears in my eyes, once again. I don’t know what to call it? A happy sad voodoo concert?

TEGEN DE ONVERSCHILLIGHEID

new orleans, september 1992

Een mens wordt onverschillig, gevoelloos en apathisch. Je wordt afgestompt door het dagelijks leven, de sleur van het werk, de monotonie van de uren, door de onverschilligheid en het egoïsme van de anderen – waarin je jezelf weigert te herkennen -, door de wreedheid van geldzuchtige politici en zakenmensen, door de terreur van fanatici en het geweld van veroverende legers, door de genadeloze woestheid van de natuur. Toch blijf je je tegen die onverschilligheid verzetten. Je eigen schijnbare onverschilligheid en die van de anderen. Je streeft naar het verschil, de verschilligheid.

Op dit ogenblik raast opnieuw een orkaan in de richting van de kust van Texas en Louisiana. De inwoners van Galveston, Houston en New Orleans moeten hun woningen verlaten. Op de brede autosnelwegen vormen zich files van honderd kilometer en langer. In de regio is het ongeveer veertig graden. De auto’s staan heel vaak stil, de benzine raakt op. Ze kunnen niet meer verder. De stank van de uitlaatgassen vult de lucht. Een reële nachtmerrie waar maar geen eind aan komt.

Dit alles verscheurt mijn ziel. Waarschijnlijk raakt dit me dieper dan bijvoorbeeld, nog niet zo lang geleden, de tsunami, wat toch een vreselijke natuurramp was, die honderden duizenden levens heeft gekost. Waarom? Omdat ik in mijn hart een Amerikaan ben, zoals Malcolm Lowry in zijn hart een Mexicaan was (om maar één voorbeeld te noemen). Toen ik voor de eerste keer in de Verenigde Staten kwam, in 1992 in New Orleans, had ik zeer sterk het gevoel dat ik thuis kwam. Zonder dat ik er inspanningen voor moest doen schudde ik mijn schuchterheid van mij af en stapte de wereld in. Opeens kon ik met iedereen praten, wat me hier in België nooit gelukt was. Hier was ik altijd een outsider geweest (en dat ben ik nog steeds).
Daardoor leef ik nu mee met de inwoners van New Orleans, Houston, Galveston en al de andere kleinere stadjes en dorpen die het wellicht zwaar te verduren zullen krijgen. Maar ik kijk machteloos toe, vanuit mijn ziekenkamer, mij met moeite van deze computer naar de televisie begevend. Overigens kan ik CNN niet ontvangen in Brussel. De kabelmaatschappij Coditel heeft dat van de kabel gegooid. Waarom CNN? Waarschijnlijk omdat er op deze zender geen Frans wordt gesproken, en er zelfs niet voor Franse ondertitels wordt gezorgd. Coditel zal redeneren dat er dan toch geen mens naar kijkt. Coditel zal redeneren dat de inwoners van Brussel allen Frans spreken en geen enkele andere taal kennen.

Foto: New Orleans, 1992, Martin Pulaski

NEW ORLEANS, SPOOKSTAD

Ik hoorde in het ochtendnieuws dat de laatste inwoners van New Orleans nu uit hun huizen worden verjaagd. Sommigen willen niet weg, omdat ze geen afscheid kunnen nemen van hun woning, van hun weinige bezittingen, of van bepaalde dierbare voorwerpen, en vooral omdat ze hun hond of poes niet mogen meenemen. Maar als ze niet vrijwillig vertrekken worden ze hardhandig uit hun woningen gehaald.
Het water dat de stad heeft overspoeld stinkt kennelijk heel erg, en is bijzonder giftig. Vreselijke ziektes liggen op de loer.
Ik herinner me de zoete geur van magnolia’s en subtropische flora. Blues op de pleinen, marching bands op straat, jazz in Louis Armstrong park. De raderboten op de bruine Mississippi, sinds mijn kinderjaren de rivier van mijn dromen. Mark Twain’s Huckleberry Finn heeft mij toen ik een kleine jongen was en nog maar net kon lezen de weg gewezen. Later verslond ik Life On the Mississippi.
Toen ik in New Orleans aankwam was het alsof ik thuis kwam… En nu… Ik kan me deze Apocalyps nog altijd niet voorstellen. De levendigste stad op aarde is in een spookstad veranderd. Een vreselijke stank van dieren- en mensenlijken, van uitwerpselen, van de rottende inhoud van diepvriezers en koelkasten hangt in de hete, vochtige straten, tussen de met exotische bloemen begroeide ijzeren balkons. Zal Pretty Baby ooit nog eens terugkeren naar dit verloren paradijs?

miss mississippi

Foto: betere dagen, Laura aan de Mississippi in 1993.

NEW ORLEANS EN DE MUZIEK VAN DE HEIDENSE ZIEL

pat-dede

Ik heb hier al meermaals verteld dat ik een muziekliefhebber ben en dat ik een radioprogramma maak op radio centraal in Antwerpen. Het heet Zéro de conduite en is genoemd naar één van de drie of vier films die Jean Vigo tijdens zijn korte leven heeft gemaakt. Die film gaat, heel kort samengevat, over jongens in een internaat die in opstand komen tegen het verstikkende gezag van de lesgevers en de directie van de school. Mijn programma heeft daar weinig mee te maken; de enige link is, denk ik, mijn liefde voor die film en het feit dat ik weinig rekening houd met ‘muzikaal gezag’. Modes en trends laat ik aan mij voorbijgaan, ik doe gewoon mijn zin. Soms ben ik op mijn tijd vooruit, soms raak ik op een zijweg en vind ik het peloton niet meer terug. Maar is er ooit een peloton geweest? In ieder geval heb ik nooit deelgenomen aan een race.

Vorige zaterdag heb ik Zéro de conduite opgedragen aan de inwoners van New Orleans, de staten Louisiana, Mississippi en Alabama. Aan alle slachtoffers van de orkaan, aan de armen, zieken, minderheden, mensen zonder geld voor verzekeringen, mensen zonder auto’s. Aan alle mensen die in de hel zijn achtergebleven en door de regering-Bush aan hun lot werden overgelaten. Ik heb heel bewust geen benefietprogramma gemaakt. Er moest vooral geen geld worden gestort. De VS is een zeer rijk land en de regering-Bush heeft duizenden miljarden dollars over voor de verwoesting van Irak en de ontwrichting van de rest van de wereld. Dan zal ze toch ook wel wat dollars hebben voor de steun aan de slachtoffers van de orkaan en de wederopbouw van New Orleans en de andere getroffen steden en dorpen. Dollars voor Amerikanen, ook zijn het armen en vaak zwarten. Dollars om deze mensen zo snel mogelijk te evacueren. (Daar is men inmiddels, na bijna een week van onverschilligheid en wellicht racisme, dan toch mee begonnen. Met veel vertoon, of wat dacht je, alsof Bush die week van schande nog kan uitwissen.) Mijn programma van vorige zaterdag was een teken van empathie, van liefde. In mijn muziekkeuze kon je, hoop ik, de vonken horen van mijn heidense ziel. Muziek uit de ziel voor de ziel. New Orleans heeft op dat gebied een unieke traditie. Ik heb songs gedraaid van Neil Young (Like a Hurricane), Randy Newman (Louisiana), Jimi Hendrix (In From the Storm), Curtis Mayfield, John Convertino, Jesse Winchester (Biloxi), Emmylou Harris (Where Will I Be), Lucinda Williams (Jackson), Bobby Charles, Clarence Garlow (Bon Temps Rouler), Albert Chevalier, Clifton Chenier, Balfa Brothers (Enterre-moi pas), Link Wray, Johnny Jenkins, Neville Brothers (Falling Rain), Eddie Bo, Dr. John (I Thought I Heard Buddy Bolden Say), Louis Armstrong (Basin Street Blues), James Booker, Professor Longhair, Smiley Lewis, Fats Domino (Do You Know What It Means To Miss New Orleans?), Larry Williams, Muddy Waters(Louisiana Blues), Charley Patton (High Water Everywhere), Tony Joe White, Eddie Hinton, Bob Dylan (Mississippi), Bobbie Gentry, Shelby Lynne (Where I’m From) en tot slot, als troost, het idyllische Blue Bayou van Roy Orbison. De mensen die daar proberen te overleven hebben natuurlijk niets gehad aan dit alles. Maar wie weet hoe de wereld in elkaar zit? Later die nacht, toen ik na lange omzwervingen weer thuis was in Brussel, heb ik gehuild bij het zien van een foto in De Standaard. Daarop stond een jonge wanhopige zwarte verpleegster afgebeeld die hulp wilde bieden aan een zeer oude, zeer zieke en zwakke blanke vrouw. Op de achtergrond zag je het restaurant Mulate’s, waar ik ooit lekker heb gegeten, en waarvan ik me zaterdagochtend nog had afgevraagd wat ermee was gebeurd. Het restaurant staat er nog, zo te zien, maar het zal nooit meer hetzelfde zijn.

Zaterdagavond heb ik overigens tederheid en warmte gekregen van mijn oude Antwerpse vrienden, vooral van mijn compagnon de route Guido G., alias Teddy Boy, maar ook van zijn buddy – en uitstekende kok – DD en diens broer Jan. Later, in een Brussels café, heb ik kennisgemaakt met twee zeer fijne jonge mensen, een Belgische man en een Spaanse dame, en uiteindelijk heb ik toch ook nog de tweede vriendelijkste taxichauffeur op aarde ontmoet. De vriendelijkste taxichauffeur reed destijds in New Orleans en bracht mij en Laura, die helaas ziek was, naar de club Tipitina’s. Het zag er daar in die buurt, zonder straatverlichting, niet helemaal veilig uit en de man merkte mijn ongerustheid. We moesten ons geen zorgen maken, zei hij. Het zijn hier allemaal goede mensen, nobody’s gonna kill you here. Hij had nog met een aantal Neville Brothers op school gezeten, vertelde hij terloops. Nooit zal ik weten wat er met deze man is gebeurd.

Foto: Martin Pulaski

TRANEN VOOR NEW ORLEANS

neworleans-levees

Voor wat er in New Orleans en grote omgeving is gebeurd en nog steeds gaande is vind ik nauwelijks woorden. Arme mensen, kinderen, ouderen, zieken, stervenden worden door de overheid aan hitte, stank, honger en uitdroging prijsgegeven. In de ziekenhuizen liggen de patiënten dood te gaan. De fijnste, de warmhartigste stad van de Verenigde Staten wordt blijkbaar opgeofferd door Bush en zijn trawanten. De welgestelden en de zeer mobielen zijn op tijd vertrokken, de anderen, zij die weinig of niets hebben, of niemand om hen te helpen bleven achter en stierven of zagen de lijken voor hun deuren en ramen voorbijdrijven. Bijna al een week lang werden de overlevenden aan hun lot overgelaten. De regering is van mening dat de plunderaars moeten worden bestreden. Shoot to kill. De soldaten die niet in Irak zitten trekken het gebied binnen en beginnen een oorlog tegen hun eigen bevolking. Het moet van de president. Een prachtige stad, waarvan men wist dat ze kwetsbaar was en op heel veel vlakken dringend moest worden hersteld, is zwaar gehavend. De vriendelijkste, meest opgewekte en muzikale mensen die ik ooit heb ontmoet zijn hun warme lach kwijt. De hitte van New Orleans, vroeger een aantrekkingskracht, is nu een verschrikking. De geur van magnolia’s en Spaans mos is verjaagd door die van industrieel vervuild water, open riolen en lijken van dieren en mensen. Het restaurant Mulate’s met modder bedekt, geen Breaux Bridge Playboys meer, geen blueszangers op Jackson Square in de buurt van café Madeleine. Geen geurige koffie in het Coffee Museum in Decatur Street. Alle platenverzamelingen van de grote New Orleansmuzikanten vernield door het water. Is Fats Domino al teruggevonden? En hoe zit het met Eddie Bo, die we zagen optreden voor een zevenkoppig publiek in Storyville Club in Decatur Street? Eddie Bo heeft Slippin’ and Slidin’ voor Little Richard geschreven, heel lang geleden. En wat is er met de beruchte club Tipitina’s gebeurd? De vroegere vast klant van die ‘joint’, Dr. John, zal wel in Hollywood wonen, of in New York. Maar de minder bekende muzikanten, die soms nog beter zijn? En de Neville Brothers en al hun kinderen en kleinkinderen. De Mardi Gras-kostuums, waar zo zorgvuldig aan wordt gewerkt. Het binnenkoertje in Royal Street, waar je lekker kunt eten. Het café Du Monde, waar alles destijds maar 80 cent kostte. De topless bars in Bourbon Street. Wat staat er in de Times Picayune? Alleen verschrikkingen? Is er nog wel een krant in New Orleans? The Land of 1000 Dances. De kerkhoven, waaronder het Lafayette Cemetery, waar Marie Laveaux begraven ligt (ook te zien in de film Easy Rider). De doden werden toen al boven de grond begraven, uit voorzorgsmaatregel (verrotting, besmetting). De St Charles Streetcar met als bestemming het lieflijke Garden District waar een straat luistert naar de naam Pleasant Street. De flamingo’s bij het water aan de Loyola universiteit. Hank Williams die op een van de kerkhoven I’m so lonesome I could cry en Jambalaya schreef. De kaaimannen die graag ‘kip’ eten. Die zullen nog wel in leven zijn, de kaaimannen. De one shot shacks. De rustige uren in Armstrong Park. Morgen Labour day, dan zijn er andere jaren overal optredens, feesten. Nu natuurlijk niet. The Rebirth Brass Band. Duizenden cajun, zydeco en blues bands. Jazz op alle straathoeken. Basin Street Blues van Louis Armstrong. Irma Thomas, Huey Piano Smith, Eddie Lejeune, Beausoleil, de studio van Daniel Lanois.

Hoe diep bedroevend allemaal. Help deze mensen!

[Foto van de dvd van Spike Lee’s documentaire film When The Levees Broke later toegevoegd aan dit artikel.]

EEN WEEK IN NEW ORLEANS (1992)

In september 1992 maakte ik met mijn levensgezellin een reis naar New Orleans. Het was tevens onze eerste reis naar de Verenigde Staten, een droom die eindelijk in vervulling ging. Bijna was dat niet gebeurd, want Hurricane Andrew had net door Louisiana geraasd. Toen we vertrokken was alles echter weer tot rust gekomen. Ik laat hier een stuk van een reisverslag volgen, dat helaas onbeëindigd is gebleven, zoals veel van mijn werk. Het zijn de impressies van een viertal dagen in New Orleans. Ik draag dit op aan alle inwoners van die stad, en vooral aan degenen die het nu zo hard te verduren hebben. Ik hoop ook met heel mijn hart dat George Bush nu zo spoedig mogelijk wordt afgezet.

WOENSDAG 02/09

I’m going to New Orleans
I’m going to see the Zulu King…

Na jarenlang dagdromen is het zo ver : we zijn in Amerika geland. Het doet toch wel iets als je voeten voor de eerste keer Amerikaanse grond raken. Wat nog niet betekent dat je het voorbeeld van de Poolse paus volgt. De luchthaven van Washington is overigens niet imponerend. Tenzij vanwege de verschillende rassen die hier door elkaar lopen of vanwege de uitheemse namen op de badges van het personeel. De douane is minder streng dan ik had verwacht. Ik koop de Rolling Stone met Bill Clinton, die ons van op de cover welkom heet. Mijn eerste Amerikaanse Pepsi Cola smaakt buitensporig zoet, zelfs met een massa ijs erin.

De service in het vliegtuig van Washington naar New Orleans is minder goed;, het eten is ronduit slecht. Voor een blikje bier (Budweiser, voortaan noemen we het zoals iedereen Bud) moet je drie dollar betalen.

Als je in Kenner, nadat je over het Lake Ponchartrain bent gevlogen, uit het vliegtuig stapt val je haast omver van de bijna tropische hitte. Je denkt : hier houd ik het geen dag vol. Een vreemde geur dringt zich meteen aan je op. Het is een zwoele mengeling van bloesems, schimmel, vocht en wierook, die zowel afstoot als aantrekt. Het is al donker als we in de shuttle stappen die ons naar het Lasalle Hotel op Canal Street zal brengen. Canal blijkt de ader van New Orleans te zijn. Het hotel blijkt in een haast volledig zwarte buurt te liggen. Ik heb heel sterk het gevoel dat ik in me in een Amerikaanse film bevind. Het ziet er allemaal niet echt uit. Ook in de lobby van het hotel worden we door zwarten ontvangen. De liftboy heeft een kaki bermudabroek aan, een beetje zoals in de ‘Tropen’. Maar hij ziet er, in tegenstelling tot het clichébeeld uit de Hollywood-films, veeleer trots uit dan onderdanig. In de kamer durven we niet meteen op het bed gaan zitten : de angst voor het vreemde. Aan de muren kleeft stof van jaren. De deur is zo stevig als bordkarton. Je kunt ook niet naar buiten kijken. Gelukkig is er airconditioning. De televisie doet het wel maar je hebt al snel door dat je niet veel meer te zien zult krijgen dan reclame, af en toe onderbroken door talkshows. Op de radio is er een station met niets dan rock & roll oldies; er is een goed jazz-station. Zo hoort het in New Orleans.

Uitgeput maken we nog een wandeling door Bourbon street. De neon-waanzin van strip-teasetenten, rhythm & blues-bars, T-shirtwinkels, ‘gift-shops’, toeristische voodoo-winkels, bierstandjes, hotdogverkopers (die me aan The Conspiracy Of Dunces doen denken), grote Amerikaanse auto’s, massa’s toeristen, alles in een wirwar door elkaar. We zijn in de USA. Een grote euforie maakt zich van me meester. Wat meteen opvalt is dat niets in Bourbon Street goedkoop is. Het is dan ook een van de beroemdste straten van Amerika en van de wereld.In ons hotel blijken alvast geen kakkerlakken te zitten. We slapen op een steenworp van Basin Street. Die straat was vroeger misschien even befaamd om haar nachtleven en haar muziek als Bourbon Street. Pooiers, prostituees, danseressen, messentrekkers, goochelaars, jazz- en bluesmuzikanten waren hier thuis toen deze wijk nog Storyville heette. De vroegere schittering van die straat leeft alleen in liedjes als Basin Street Blues voort, want er is niets van overgebleven, tenzij wat vervallen sociale woningen (Iberville Project). Waar zich vroeger het legendarische Congo Square bevond, is wel een nieuw park aangelegd, genoemd naar de beroemdste burger van New Orleans, Louis Armstrong.

Basin Street that’s the street
where everybody sooner or later’s gonna meet.
Ain’t you glad you went with me
way down that Mississippi…
We took a boat to the land of dreams…

DONDERDAG 03/09

Voor de eerste keer ontbijten we in de Verenigde Staten. In de French Quarter, bij Mena’s. Omelet en koffie naar hartenlust, maar hij is slap en smakeloos. Wel goedkoop en je wordt bijzonder vriendelijk bediend.
Daarna maken we een verkennende wandeling door de French Quarter. Wat me bovenal lokt is de roep van de Mississippi. Het is een rivier die mij altijd gefascineerd heeft. Ze heeft mythische proporties gekregen, door de films (zelfs in banale producties als ‘The River Rat’ met Tommy Lee Jones blijft ze indrukwekkend), de boeken (vooral Mark Twain natuurlijk) en de songs (‘Proud Mary’ ‘Miss the Mississippi And You’). Toch blijkt de Mississippi in New Orleans maar een stroom te zijn zoals de Schelde in Antwerpen. Hij is lang niet zo imposant als de Taag in Lissabon, bijvoorbeeld. Maar die raderboten, zoals de Cajun Queen, die nu aangemeerd ligt, hebben natuurlijk ook mythische kwaliteiten. Het water van de Mississippi is inderdaad bruin van de modder (vandaar Muddy Water). Ook de stalen brug, waarvan de naam voor mij onbekend zal blijven, over de Mississippi, naar Algiers, is mooi. De Huey P. Long Bridge schijnt nog heel wat mooier te zijn. Je moet natuurlijk van bruggen houden om ze mooi te vinden. Ik ben een groot bewonderaar van bruggen. Dat is misschien wel een atavistische trek van mij. Ik herinner mij dat ik mij echt verdrietig voelde toen ik als kleine jongen foto’s te zien kreeg van opgeblazen bruggen over de Rijn. Vaak heb ik er ook mijn verbazing over uitgesproken dat er geen bruggen zijn die Antwerpen met de linkeroever verbinden. Impliceert dat niet dat ‘die van over het water’ er niet welkom zijn ? Er zijn wel tunnels natuurlijk. “Als ze willen komen, moeten ze maar eerst onder de grond…”

Zowat alles is hier nieuw voor ons. En toch is het ons ook vertrouwd. Ik heb eigenlijk heel sterk het gevoel dat ik thuis gekomen ben. Dat Amerika mijn echte ‘thuis’ is, of Louisiana dan toch. In België (en dan heb ik het niet eens over Vlaanderen) heb ik mij altijd een beetje een balling gevoeld. België heeft een imitatiecultuur. Niets is er echt. De Vlamingen verwijten de Amerikanen dat ze geen cultuur hebben maar dat is lulkoek. De Vlamingen hebben alleen maar Rubens en Jan Van Eyck en zo en dat behoort allemaal tot het verleden. Iets origineels van nu is er niet. Tenzij misschien op gebied van dans en theater. Amerika bruist van levende cultuur. (Ik wil hierbij aantekenen dat ik dit heb genoteerd in 1992, inmiddels is er in België wel wat veranderd.)

Waar ik zeker nog moet aan wennen is aan die zwoele, doordringende moerasgeur en aan de hitte. Opvallend is dat de zwarten het straatbeeld bepalen. Hun leven lijkt zich voor een groot deel op straat af te spelen. Niet zozeer in de French Quarter, waar de toeristen heersen, maar wel in de andere wijken. Opvallend is ook de mooie, kleurige reclame en de rhythm & blues in het shopping center. Vanwege de jetlag ben ik erg moe, maar toch opgewonden.

We lunchen in de Gumbo Shop, in het hartje van de French Quarter. Ik eet gumbo, een soort dikke soep, die wat tegenvalt en Jambalaya. 36 dollar voor ons beiden, dat is bijna 1200 frank (terwijl ik voor lunch maar 600 frank had voorzien). Na de middag drinken we koffie in het Coffee Museum op Decatur Street, aan de French Market. Het is er ruim, er wordt degelijke koffie geschonken en er komen jonge, moderne mensen. Op de French Market kijken we naar de ‘alligator heads’ (kaaimankoppen) en kopen we carnavalsmaskers. Later zullen we vernemen hoe die koppen daar terecht komen. Dat is een minder fraai verhaal.

In een van de straten van de French Quarter wordt mijn aandacht getrokken door een koperen plaatje op een groene deur. “On this site in 1897 nothing happened” staat er op. Een raadsel en een grap tegelijk. In een modieus winkeltje op Jackson Square kan ik niet weerstaan aan een paar zwarte sokken met rode kreeftjes op. De mevrouw in het tourisme-bureau, waar ik tickets koop voor een ‘Plantation Tour, vindt dat ik goed Engels spreek. Ze is zoals zoveel mensen hier uiterst vriendelijk. Ze zegt dat Nottoway Plantation misschien niet zal kunnen worden bezocht. Tijdens de orkaan Andrew is een grote boom omgewaaid en op het huis terechtgekomen. Er schijnt veel schade te zijn. In de Woolworths op Canal St vind ik een CD van Brian Wilson voor $ 2.

’s Avonds gaan we naar Mulate’s, een bekend cajun-restaurant in 201 Julia Street. Je moet er vis eten en naar de live cajun-muziek luisteren. Vanavond spelen de Breaux Bridge Playboys de traditionele fais-do-do’s en two-steps,. Het is warme muziek die tot dansen aanzet. Heel wat mensen blijken niet aan het aanstekelijke ritme te kunnen weerstaan. Ik hoor ook bij die soort. Maar we gaan ons toch niet belachelijk maken, zegt Laura. Nadat ik lang heb aangedrongen, en de pret er eigenlijk af is, wagen we ons toch even op de dansvloer. Het is echter duidelijk tegen de zin van mijn partner. Natuurlijk begrijp ik dat wel : ik ben namelijk niet te vertrouwen op de dansvloer, zeker niet als het op ‘traditioneel’ dansen aankomt. De cajuns dansen een soort two-step. Dat is dus in twee maten, maar ik kan niet tot twee tellen als ik dans. Ik beweeg maar wat op de maat van mijn ziel. Voor iemand anders is dat niet zo gemakkelijk om te volgen, zelfs voor mijn levensgezellin niet.

Niet alleen het dansen maar ook het eten valt wat tegen. Ik heb een enorme schotel vol ‘gefrituurde’ vis. De cajuns eten zeer veel vis, dat weet iedereen. Wat ik niet wist is dat zij die vis meestal in kokende olie gooien. Op die manier krijgt alles dezelfde smaak. Maar of dat echt erg is ? Crawfish is een soort moddergarnaal, die van zichzelf al geen bepaalde smaak bezit. De catfish is ook niet echt heel lekker, met zijn lichte petroleumsmaak. Catfish wordt op industriële manier geproduceerd. Het schijnt heel moeilijk te zijn om lekker smakende catfish te ‘kweken’. Toch wordt in het Zuiden zeer veel catfish gegeten. Waarschijnlijk moet je er aan wennen. En je moet ook niet te moeilijk doen. Wij vinden catfish niet lekker. En Amerikanen zullen zeker geen paardenvlees lusten, wat wij wel lekker vinden. Het is allemaal relatief.
Alles bij mekaar is ons avondje uit bij Mulate’s een teleurstelling geworden. Nochtans had ik er veel van verwacht. $ 46 is niet echt veel (1500 fr.) voor zoveel eten en een optreden erbij.

De wandeling over Canal Street terug naar het hotel maakt alles weer goed. Het blijft altijd even heet, ook ’s nachts. Je bent hier op vijf minuten druipnat van het het zweet. De mensen op Canal Street zijn kleurig gekleed. Behalve de toeristen zijn het allemaal zwarten. Maar dat schreef ik hierboven al, geloof ik. Naast ons hotel is een zwarte club gevestigd, The Saenger Performing Arts Center. De O’Jays zijn aangekondigd in rode plastic-letters op een witte achtergrond.

VRIJDAG 04/09

Ik lees de Times-Picayune, die ’s morgens voor de deur van onze kamer ligt. Een dikke krant, met interessante artikels. Er staat behalve het plaatselijke nieuws (vooral over de nasleep van Hurricane Andrew, die niet alleen in Florida maar ook in Acadia, hier niet ver vandaan, lelijk huis heeft gehouden), eveneens heel wat over muziek. Vandaag vindt hier in New Orleans het alternatieve Lollapalooza-festival plaats. Op de affiche staan o.m. Pearl Jam, Soundgarden, Ice Cube en Red Hot Chili Peppers. Spijtig dat we niet kunnen gaan. We hadden kennis kunnen maken met de nieuwere Amerikaanse popmuziek. Maar we hebben al gereserveerd voor de plantage-tour. Zaterdag is er dan ook nog een zydecofestival in Plaisance (in de buurt van Opelousas, dat is echt Cajun-land). Met het openbaar vervoer is dat onbereikbaar. Je moet eerst naar Baton Rouge en van daaruit naar Lafayette en dan moet je het maar uitzoeken. Heel jammer want Rockin’ Dopsie en Boozo Chavis treden er op. Tickets kosten maar $ 8. Zondag is er een cajun marathon in Westwego, aan de overkant van de Mississippi. Dat ziet er eveneens veelbelovend uit. Als we nog eens naar New Orleans komen moeten we volleerde automobilisten zijn. In de stad New Orleans zelf is natuurlijk heel wat te beleven op muzikaal gebied : Eddie Bo, Sam Myers en Anson Funderburg, maandag een blues- en jazz-festival in Armstrong Park, enzovoorts.

Omdat we gehaast zijn ontbijten we snel bij Woolworths. Hier zitten alleen maar zwarten. Wat we krijgen is waarschijnlijk ook echt uit de ‘soul kitchen’, eieren met ‘grits’ en ‘sweet potatoes’, en van die smakeloze koffie. De uitstap naar de Houmas en Nottoway plantation is toeristisch, maar loont toch zeker de moeite. We rijden weer in de richting van de luchthaven, langs Metairie en Kenner en over de wereldberoemde Highway 61 naar Baton Rouge. Op 18 mijl van die veelbezongen stad ligt Nottoway House, vlakbij Donaldsonville.
De chauffeur is een vriendelijke kerel. Hij vertelt wat over de geschiedenis van Louisiana, hoe het land werd gekocht van de Fransen, over de Indianen, over Huey P. Long (die naam hoor je hier om de haverklap), over de plantages en hij wijst ons ook op de kaaimannen in het water aan weerszijden van de weg. We vernemen eveneens dat hier geen katoen maar suikerriet wordt verbouwd. De orkaan heeft de oogst grotendeels vernield.

Gelukkig zitten we voor in de bus, zodat we alles heel goed kunnen zien. Links van ons zit een stel dat geloof ik uit Texas komt. De man heeft een radde tong. Hij wil heel veel weten maar heeft zelf ook allerlei dingen te vertellen. Op een gegeven moment hebben ze het over Elvis. ‘Did you see Elvis ?’ vraagt de chauffeur ? ‘Yes we did’ zegt het Texaanse koppel. Wij hebben Elvis ook gezien, gisteren, toen we onze tickets gingen kopen. Hij stond wat te babbelen en dronk een kop koffie. Blijkbaar rijdt Elvis tegenwoordig met een bus van de Gray Line in New Orleans. Hij heeft twee kinderen, zegt de chauffeur, die ook allebei Elvis heten.

Hoe korter we bij Baton Rouge komen hoe meer muskieten en ‘love bugs’ er tegen de voorruit te pletter vliegen. Laura is bang voor de muskieten. Nu moet ik toegeven dat de beestjes er niet vriendelijk uitzien. Er schijnt ten gevolge van de orkaan Andrew een plaag te zijn. Er zijn veel meer muskieten dan normaal. Nottoway Plantation ligt aan de Mississippi. Hier herken ik de rivier van mijn dagdromen, de mythische ‘Ole Man River’. Nottoway is in 1849 in opdracht van John Hampden Randolph, een welvarend rietsuikerplanter, opgetrokken in neo-Griekse stijl. Wat opvalt is dat de Amerikanen graag over afmetingen en hoeveelheden spreken. De dame met de bril die ons door het huis leidt maakt daar geen uitzondering op. In het huis zijn vierenzestig kamers. Dat is wel wat veel voor één familie. In de grote witte balzaal zijn zes van de Randolph-meisjes in het huwelijk getreden. Tijdens de burgeroorlog werd het Nottoway huis gespaard dankzij de tussenkomst van een Noordelijk officier op een oorlogsschip, een man die meermaals bij de Randolphs had gelogeerd. De cipressen op het landgoed zien er even oud uit als de tijd zelf. Toch blijken ze ook kwetsbaar te zijn. Sommige hebben heel wat van hun takken verloren. Eén boom is inderdaad omgewaaid en is op de zijkant van het huis gevallen. De boom ligt als een dood dier op de hete grond. Zwarte arbeiders zijn bezig hem in stukken te zagen. Ik ga even in zo’n typische schommelstoel zitten
op de ‘front porch’ en denk aan de song van The Band, “Rocking Chair”:

“Slow down Willy boy
That big old rockin’ chair won’t go nowhere…”

Op de oever van de Mississippi, de ‘levee’ noemen ze dat hier, staat een aantal houten kruisen, waarschijnlijk ter herinnering aan verongelukte bemanningsleden van de rivierboten. In ‘Life On the Mississippi’ van Mark Twain wordt daar uitvoerig over verteld. Vaak vonden die mannen de dood ten gevolge van hun eigen roekeloosheid.

We zitten met de hele bus aan tafel voor het middagmaal. Ik eet kip op de manier van Iberville. Dat valt best mee. Alleen weten we niet wat zeggen tegen onze tafelgenoten. Tegenover ons zit een Italiaans stel. De vrouw heeft iets aan haar ogen. Zij spreken Italiaans en zijn even in zichzelf gekeerd als wij. Voor de rest zijn het allemaal Amerikanen.
Na het middagmaal rijden we over de River Road naar het Houmas huis in Burnside. Dat huis, eveneens in neo-Griekse stijl, heeft zijn naam van de Houmas Indianen, die hier oorspronkelijk woonden. We worden verwelkomd door dames in de klederdracht van de Southern Belles zoals ze in ‘Gone With the Wind’ te zien zijn. Het meisje dat ons door de kamers leidt spreekt met een heel mooi Zuiders accent. “Wij zijn niet zo ouderwets als je wel zou denken”, zegt ze. Om dat te bewijzen tilt ze haar lange jurk een stukje op, wat ontegenzeggelijk een erotisch gebaar is, zodat we een blik kunnen werpen op haar Reeboks. Ze vertelt de geschiedenis van het huis. Tijdens de burgeroorlog bleef het Houmas huis het lot bespaard dat zoveel andere antebellum huizen te beurt viel doordat zijn eigenaar, de Ier John Burnside, op basis van zijn Brits staatsburgerschap onpartijdigheid kon inroepen. Vermeld moet nog worden dat het huis als decor diende voor de film ‘Hush Hush, Sweet Charlotte’ met Bette Davis en Olivia de Havilland. Op het landgoed om het huis vallen vooral de magnolia’s op, met het Spaanse Mos dat aan de takken hangt. Voor we weer vertrekken vraagt ze of we ook allemaal naar het Zydeco-festival gaan, hier in de buurt. Zij gaat er zeker naar toe. Ik had haar graag gezegd dat wij er ook naartoe willen gaan , maar dat we er niet kunnen geraken. Op de of andere manier was ik daar niet toe in staat. Wellicht had ze het heel vreemd gevonden dat wij niet kunnen rijden. En de afstand die ik moest overbruggen om met iemand uit de 19de eeuw met Reeboks aan te kunnen praten was ook wel wat groot.
Op de terugweg laat de chauffeur ons met rust. Zo kunnen we de indrukken verwerken die we hebben opgedaan. Amerikanen praten graag, maar deze Amerikaan weet alvast wanneer hij moet zwijgen.
Terug in New Orleans eten we een ijsje van bij Haagen-Dasz op een bank aan het Jackson Square en luisteren naar de blues van een paar straatmuzikanten. Recht voor ons staat de weinig imposante St.Louis kathedraal.

Voor we naar de Storyville club gaan, eten we vlug iets bij Frank’s, een onopvallend Italiaans eethuisje. Zeker zo goed als het cajun-eten en zeer goedkoop. In Storyville, aan Decatur St. treedt vanavond Eddie Bo op. Ik kan het haast niet geloven. Een maand geleden hebben we Eddie Bo in Brussel aan het werk gezien voor een uitverkochte AB en nu gaat de man zijn ding doen voor welgeteld zeven aanwezigen. Vijf daarvan zitten aan de bar, de andere twee, wij dus, aan een tafeltje. Na een tijdje is er een achtste, die in de deuropening postvat. Hij draagt een zwart alpinopetje en heeft een grijze baard. “Dat is Eddie Bo”, zegt Laura. Dat is inderdaad Eddie Bo. Hij lijkt het helemaal niet erg te vinden dat hier zo weinig volk is. Er is een voorprogramma : een blanke blueszanger met een lange baard à la ZZ Top die luistert naar de naam Coco Robicheaux. Ik geloof dat de ‘echte’ Coco Robicheaux een legendarische figuur is in New Orleans. Tijdens de weinig opvallende set van deze man probeer ik voldoende moed te vergaren om naar de Eddie Bo toe te stappen, die nu aan de bar staat. Na een drietal Corona’s (Laura drinkt Amaretto) durf ik het aan. Ik vertel hem dat ik uit Brussel kom, dat ik van zijn concert in de AB heb genoten. “All the way from Brussels, to see me,” roept hij uit, “man, ain’t that something!” Ik stel hem een aantal vragen over de muziekscene in New Orleans, over Johnny Adams, of die toch niet wat te zeer crooner uithangt, over Willy Deville, over Doctor John en vooral over Little Richard. Ik vraag Eddie Bo of hij ‘Slippin’ and slidin’ werkelijk heeft geschreven. “Jazeker,” zegt hij. Eigenlijk is dat niet helemaal waar. Eddie Bo’s nummer heet ‘I’m Wise’. Dat heeft model gestaan voor ‘Slippin’ and Slidin”. Het beste wat Eddie Bo ooit heeft gemaakt is ‘Check Mr. Popeye’. Eddie Bo zegt me dat we zeker eens naar Tipitina’s moeten gaan. We moeten daarvoor de tram nemen in Magazine Street. En maandag moeten we naar Louis Armstrong Park komen.

Het optreden van Eddie Bo is echt heel bezield. Zijn pianospel is vrij beperkt, maar het gaat om het ritme. Zijn stem klinkt warm. Hij overloopt ongeveer zijn volledige repertoire : ‘Slippin’ and Slidin”, ‘Land Of 1000 dances’, ‘Big Chief’, ‘Check Mr. Popeye’. Af en toe draagt hij een nummer aan ons op. Dat gaat dan van “this song is for Martin and Laura, who came all the way from Brussels to see me… enzovoorts.” In sommige songs wordt zelfs opeens naar Brussel verwezen. Eddie Bo heeft een pot op zijn piano staan. Daar moeten de aanwezigen geld in stoppen. Dat is iets typisch voor hier. De pot staat jammer genoeg een beetje in de weg. Je ziet de muzikant bijna niet zitten. Eddie Bo heeft zich in de jaren ’80 een tijdje teruggetrokken uit de muziek. Tijdens die periode heeft hij zijn brood verdiend als timmerman. Men heeft hem ook vaak door Broad Street zien lopen waar hij religieuze pamfletten uitdeelde aan de voorbijgangers. Ik denk dat die fase nu voorbij is. Maar ik heb het hem niet gevraagd. Ik heb hem zelfs niet gevraagd of hij nog altijd een moslim is. De man interesseert mij alleen maar voor zijn muziek. En daar is hij nog altijd goed in.

ZATERDAG 05/09

Ik heb een lichte kater van al die Corona’s. Laura heeft last van de Amaretto’s (achteraf blijkt er iets anders aan de hand te zijn). Vandaag gaan we het rustig aan doen. We ontbijten op een binnenkoertje in Royal Street ($ 7). Daarna lopen we naar het Greyhond busstation (tegelijk ook het Amtrak station) om tickets te kopen. Het is moordend heet en Laura voelt zich elke minuut slechter. Ze heeft een zware kou gevat, heeft last van een lopende neus en haar ogen zijn al helemaal rood. Op deze brede lanen, zoals South Rampart Street en Loyola Avenue is nergens schaduw. New Orleans ziet er hier niet mooi uit. Het lijkt wel een gebombardeerde stad. Overal leeggeslagen ruimtes en hier en daar een nieuw gebouw, zoals het Postkantoor of City Hall. En altijd op de achtergrond de reusachtige Louisiana Superdome. In het busstation zie je meteen dat vooral arme mensen (dus zwarten, moet je helaas vaststellen) van de busdiensten gebruik maken. De tickets voor Memphis zijn iets minder duur dan mij was verteld ($ 43 per persoon). Om wat af te koelen stappen we even bij Macy’s binnen.

‘s Middags eten we heel lekker en gezond, met een glaasje verfrissende Californische witte wijn erbij, in café Madeleine, aan het Jackson Square. Daarna slenteren we rond in de French Quarter. We drinken een ‘screwdriver’ in het Old Absinth House op Bourbon Street. Tegen de muur hangen duizenden bankbiljetten met een of andere boodschap erop. Laura blijft snotteren. Ook de screwdriver is geen afdoend middel. Ze is bang dat ze vanavond niet naar Tipitina’s zal kunnen gaan. Er is ontzettend veel volk op straat. Maandag is het Labor Day. Dit is dus een weekend van feest, muziek, drinken. In Decatur Street zie en hoor ik eindelijk zo’n marching band. Heel kleurrijk, dat koper en dat rood van de uniformjasjes. In het Café du Monde, dat 24 uur open is, kost alles 80 cent. We eten lekkere beignets en zelfs de koffie smaakt uitstekend. Bourbon Street is in een kermis veranderd. Men loopt er in shorts bier te drinken uit plastic bekers. Hier en daar zie je een zwarte man met plastic zak waarin hij lege blikjes stopt. Voor elk blikje krijgt hij een paar cent (ik weet niet precies hoeveel). Er zijn niet alleen topless maar ook bottomless bars. Sommige clubs hebben hun deuren openstaan. In spiegels kunnen de voorbijgangers de ‘exotische’ meisjes hun act zien opvoeren. Ik heb een ontzettend mooie rode taxi gezien. Daar moest ik absoluut een foto van maken.

In Magazine St. wachten we op bus 11 naar Napoleon Avenue, waar het legendarische Tipitina’s, de vroegere thuishaven van Professor Longhair zaliger, zich bevindt. Omdat we bang zijn dat we te laat zullen komen nemen we na een tiental minuten wachten maar een taxi. De zwarte chauffeur spreekt een patois dat je moeilijk verstaat. Hij vertelt over Tipitina’s. Dat hij als zijn dienst erop zit daar vaak nog iets gaat drinken. Hij heeft met Aaron Neville in de klas gezeten, zegt. New Orleans is trots op the Neville Brothers, zegt hij. Wij rijden door een wijk die mij aan voodoo doet denken. Ik ben er toch niet helemaal gerust in. Je ziet alleen maar houten huizen. Er is nauwelijks verlichting. Ik denk aan slangen en krokodillen en zo. Natuurlijk zijn we veel te vroeg in Tipitina’s. Ik ben ook niet goed geïnformeerd. De film ‘The Big Easy’ had mij ervan overtuigd dat je hier goed kon eten, dat Tipitina’s niet alleen een concertzaal maar ook een restaurant was. Je moet films nooit au sérieux nemen. Er staan wel een paar gammele tafeltjes achter in de zaal, maar eigenlijk kun je alleen maar iets uit het vuistje eten. Er is nog geen mens. Pas over twee uur begint het concert (22.30 u). We gaan aan een tafeltje zitten en wachten. Maar we zijn zo moe dat het wachten vreselijk lang duurt. En Laura voelt zich ellendig. Na een tijd komt er iemand rond die tickets verkoopt voor Sam Myers ($ 14). Dat is het enige wat er gebeurt gedurende die twee uur. Tenzij je de muziek van Professor Longhair (en van niemand anders, twee uur lang) meerekent. Om een uur of tien komen de eerste mensen binnen, vooral hippe jongeren. Sam Myers is nochtans een oude blinde bluesman uit Chicago. Het wordt een zompig concert, met Anson Funderburg op gitaar en Sam Myers zelf op mondharmonica. Hij is tevens een ongepolijste, authentieke blueszanger, die ondanks zijn handicap stevig met zijn voeten op de bühne staat. Na elk nummer reageert het publiek erg enthousiast. Tijdens de pauze zie ik dat Doctor John in de zaal zit. Er wordt veel gerookt en voldoende gedronken. Het bier is nochtans niet goedkoop. Aan het begin van de tweede set voelt Laura zich zo ellendig dat ze het niet meer kan uithouden. We moeten terug naar het hotel.

 

FILE GUMBO OP DE MYSTERY TRAIN

louisiana

Zij zouden naar New Orleans gaan, in Lousiana, Memphis in Tennessee en New York in New York. Het zou een verrukkelijke reis worden. Ze zouden zich goed amuseren. Ze zouden veel vliegen en taxi’s nemen. In New York zouden ze zich tot helemaal boven in de Empire State Building begeven. Die is tot middernacht open, had Marc gezegd. In Louisiana zouden ze met een bootje de bayous en de swamps verkennen. Ze ouden oog in oog staan met alligators. Filé gumbo en jambalaya eten. Met een raderboot de Mississippi bevaren, de Proud Mary, rolling on the river. In Memphis zouden ze het spook van Elvis tegen het lijf lopen, de Japanners uit Mystery Train achterna. In New York was een appartement waar Buddy woonde, die in 1992 al erg oud was, bij de verzekeringsfirma werkte hij al lang niet meer. En zijn huwelijk met het liftmeisje was uiteindelijk toch op een mislukking uitgelopen.
Foto: Martin Pulaski, Louisiana 1992