DIEF IN DE NACHT

Gabriella, rechts op de foto. Fotograaf onbekend.

[Nachten aan de Kant 63]

[Wat voorafging. Ik had zitten werken aan een tekst die ik De triomf van het leven dacht te zullen noemen. Die had ik van de Engelse revolutionaire dichter Shelley gestolen. Shelley werkte aan The Triumph of Life tot kort voor zijn dood op 8 juli 1822, toen zijn boot de Don Juan kapseisde. Dezelfde boot waarin hij The Triumph had geschreven. Tegelijk moest mijn titel een verwijzing worden naar de Triumphi van de Italiaanse veertiende-eeuwse dichter Francesco Petrarca. Veel gedoe voor alleen maar een titel. Het waren koortsachtige dagen, zenuwen waren verzwakt. Onheil lag op de loer. Den boghe en mach altijt niet gespannen staen. [1] Hoewel ik me erg moe voelde had ik er Senga fragmenten uit voorgelezen. Mijn geliefde had er verrukkelijk uitgezien. Haar sensualiteit had mijn woordenvloed, die nochtans het leven moest verheerlijken, doen verbleken. Hoewel ik de ene koffie na de andere had gedronken had ik het  gevoel van uitputting maar niet van me af kunnen schudden. Zelfs de gedachte aan seks matte me al af. Toch had ik niet aan haar lokroep kunnen weerstaan. Want was eros niet de kern van ons bestaan?
Daar kwam nog bij dat ik me zorgen maakte over mijn vriend Guy in het verre Wellen. Was hij boos op me vanwege een onnozel misverstand? Kon het nog goed komen tussen ons?]


Enkele dagen later. Omdat ik me nog altijd moe voelde had ik me rustig gehouden. Overdag bij de Filosofische Kring Aurora hadden Paul en ik een tekst van Jean-Paul Dollé (1939-2011) vertaald: Le poète contre le dieu un. Ondanks de moeilijkheidsgraad van dat essay hadden we er plezier aan beleefd. Paul en ik vullen elkaar aan: hij kent het Franse filosofische jargon veel beter dan ik, ik ben dan weer beter in het schrijven van een toegankelijke Nederlandse tekst. Toch blijft het essay van Dollé ook in onze vertaling duister, raadselachtig.
Eens te meer was het voor mij een genoegen geweest om met Paul samen te werken. Ik ben altijd al een eenling geweest, iemand die in afzondering en stilte moet werken. Ik kan me maar erg moeilijk concentreren. Met Paul kan ik bij wijze van spreken uit mezelf treden en samen de weg van de taal bewandelen.

In de Dolfijnstraat was er een brief aangekomen van Guy B.. Die had ik aandachtig gelezen. Hoewel er geen moeilijke woorden in stonden vond ik hem nog mysterieuzer dan het complexe werk van de Franse filosoof. Wat was er aan de hand met mijn vriend? Was hij stilaan psychotisch aan het worden? Hij schreef dat iedereen hem haatte, hij schreef dat hij een monster was, ja, een monster omdat iedereen hem als een monster zag. Ik ben een ziekte, riep hij uit. Wat mij enigszins gerust stelde was zijn stelling dat zelfs een ziekte wil leven, dat zij, de ziekte, wellicht belangrijker is dan de zieke en de patiënt. De brief schokte me, maar ik had niet het gevoel dat mijn vriend uit het leven zou stappen. Zijn liefde voor licht en schoonheid (en ‘mooie meisjes’, waarvan hij in zijn brief wel drie of vier namen noemde, een van hen zou ik ongeveer twintig jaar later geheel toevallig ontmoeten[2]) was te groot om te kiezen voor de eeuwige duisternis.

Vanwege mijn aanhoudende vermoeidheid waren we vroeg in bed gegaan. Ik had nog een halfuurtje gelezen in Ernst Jüngers Op de Marmerklippen. Bij die lectuur voelde ik mij wat ongemakkelijk: was Ernst Jünger geen halve nazi geweest? Alleszins was hij niet zoals veel andere Duitse auteurs geëmigreerd. Sommigen, zoals Walter Benjamin en Stefan Zweig, hadden vrijwillig een einde aan hun leven gemaakt. Hoe heeft een bevlogen woordkunstenaar, een verheven en elitaire man als Ernst Jünger zich kunnen verzoenen met het Duitse nationaalsocialisme, dat niet alleen vulgair en brutaal was maar vooral gewetenloos en moorddadig? Op de Marmerklippen is een onmiskenbare kritiek op elke vorm van barbarij en anti-intellectualisme. Een oorlogsverklaring aan lompheid, onderdanigheid, bruut geweld en tirannie. Sommigen beweren dat Op de Marmerklippen een sleutelroman is, dat voor de Opperhoutvester, een personage in de roman, Hermann Göring model heeft gestaan. Ik wilde er niet lang over piekeren, deed het leeslampje uit en viel meteen in slaap.

Lang na middernacht werd ik in panische angst wakker. Ik voelde een hevige pijn in de borst en kon niet meer ademhalen. Ik ging rechtop in bed zitten, slaakte een kreet. Ik was er zeker van dat mijn uur gekomen was. Ik verwachtte de dief al zo lang, nu, kort voor zonsopgang, was hij er dan toch. Senga nam me in haar armen en probeerde me te kalmeren. Gabriëlla stond meteen in onze slaapkamer, haar gelaat witter dan ooit tevoren. Zelfs haar lippen waren wit. Haar blik vulde de hele kamer met een akelig wit licht. Ze had mijn kreet gehoord en gevoeld.

Vliegensvlug trok Gabriëlla haar jeans en een trui aan en snelde naar buiten om onze huisarts, dokter DB, te gaan halen. Die woonde vlakbij. Al het wit werd donker, werd schaduw, werd zwart. De beklemming en de angst duurden ongeveer tien minuten, vertelden Senga en Gabriella me achteraf. Ik had een blauwige gelaatskleur gehad. Toen de dokter mijn pols vastnam was ik al rustiger geworden. Zijn diagnose was: oppervlakkige ademhaling, tachycardie. Paniek was nergens voor nodig, ik moest vooral kalm blijven. Hij beval me een afspraak met een cardioloog aan.

Weer bij zinnen gekomen was ik er zeker van dat ik ternauwernood aan de dood was ontsnapt. Wat was ik Gabriella dankbaar, zonder haar tegenwoordigheid van geest en snelle actie had ik het misschien niet overleefd. Dat een vrouw die ik als wereldvreemd en nogal onverschillig had beschouwd,  zo snel en duidelijk vanuit een diep medeleven, mogelijk zelfs liefde, tot actie was overgegaan heeft me niet alleen verrast maar in zekere zin ook genezen van een kwaal die ik niet had willen kennen. Welke kwaal dat was, zal later duidelijker worden.


[1] Anna Bijns
[2] Om wie het gaat kan ik hier onmogelijk onthullen. De vrouw nam lange tijd veel plaats in in mijn leven.
Eigenlijk waren het twee brieven tegelijk. In mijn dagboek vond ik nog dit daarover:
Is zijn waanzin geveinsd, zoals bij Hamlet, of is hij werkelijk waanzinnig geworden? Ach, laat mijn vrienden toch niet psychotisch worden, zij hebben dat niet verdiend. Het zijn de meisjes die Guy ongelukkig maken en hem zijn verstand doen verliezen. Zo lijkt het althans. Maar heeft hij het beest niet in hemzelf zitten? Is het niet aan hem om die demon uit te drijven? Of ermee te leren leven. Want mogelijk zou hij zonder zijn demon niet langer zichzelf zijn. Hij zou tot geen werk meer in staat zijn. Zonder zijn demon zou de stilte intreden, of de dood. En dat mag niet.

Joseph Severn, 28 January, 1821, 3 o’clock morning, drawn to keep me
awake. A deadly sweat was on him all this night. [Keaths on his death-bed]

WOLF TUSSEN MENSEN (EEN VERZAMELING)

Berlijn, 14 augustus 2008. Foto: Martin Pulaski.

Bij de werken van Anselm Kiefer in Hamburger Bahnhof

Ook deze zomer ontsnapt weer aan het reservoir
De zelfgenoegzame zanger. Zijn verdronken lied
Uit negentienzevenenzestig dat je meezong
Als je wandelde bij de rivier en droomde –
Van Istanbul, een huis daar, waar jij in rijkdom sliep.

Jaren later zoek je de zomer op in gidsen
Waarin gevaren wordt, gevlogen, per trein gereisd
Via tunnels, vulkanische resten, bergwanden.
Zinnen, woorden, mythologieën vervoeren je
Van Astridpark naar warme Gendarmenmarkt.

In de Hoofdstad wordt weer geleefd als vroeger.
Perfect zijn de verbindingen van A naar B naar C.
Exquis dineren met greco di tufo en grappa
Onder Italiaans maanlicht in de Auguststrasse.
Aan de overkant lonkt restauratie, toekomstkunst.

Zondagmorgen aan Bodemuseum wat boeken:
Fontane ingebonden, in kleine letters de goede Hesse.
Voor de ware verzamelaar insignes, spelden, petten.
Van betekenis bevrijd, in bittere rook voltooid.
Freedom’s just another word, roept een button.

Verderop na de lunch volg je de geletterde gids.
Kijk, hier woonde de Wolf, staat er geschreven.
En daar dook hij onder. Ginds stond zijn bunker.
Daar, ja daar, werd zijn gebeente gevonden,
Dat van zijn Eva, zijn getrouwen, hun kinderen.

Alles brutaal opeengehoopt in een onmogelijke sage
Van een totaalkamp, een ondoorgrondelijke mythe.
Haar donkere hiërogliefen ouder dan het Wonder.
Het vuurwerk doofde, het brandhout raakte op.
Doden blauw van kleur losten op in nacht en nevel.

Op het Museumeiland loop je voorbij aan
Babylons rivieren, waar achter gouden poorten
Lelieblanke maagden wachtten. Maar herinner je
De psalm die pop werd voor extasejongeren
In tribale tenten bijeengekomen – voor wie?

Je keerde terug naar Anselm Kiefers Duitsland,
Zijn vocabulaire, zijn loden boeken, zijn sterren
En sperma. – Onverzadigd uit de jaren tachtig gekomen
Met Dada!, en Neu! En Kraftwerk! en Bauhaus!
Ging je op zoek naar – een handvol vrome leugens.

Of hoe wil je de uitgewoonde woorden noemen
Op bijschriften die je verklaren wat Anselm Kiefer ziet?
Hoe kun je zeggen wat daarna waar is in jou
En wat waar is in de van geruchten gonzende wereld
Lang nadat het gebrul en gebral als op bevel verstilde?

Als je zelf alleen maar een boom bent die omvalt.
Als je zelf alleen maar een tak bent die breekt.
Als je zelf alleen maar een blad bent dat wegwaait
Naar Berlijn, naar Istanbul, naar een Civitas Solis,
Naar waar het echte leven is en geen mens ooit omvalt.

7 februari 2022

[Bewerking van Een bleke zomer in Berlijn, 27 augustus 2008.]

Op de foto zie je een foto die Herbert Tobias maakte van fotomodel en latere actrice en chanteuse Nico.

OVER LEZEN IN TIJDEN VAN COVID-19 (2021)

Vanwege de letterlijk hartverscheurende omstandigheden die het leven van Agnes en mezelf in het voorjaar ontwrichtten, had ik weinig tijd om iets anders te doen dan voor mijn geliefde te zorgen. Af en toe las ik wel wat, maar dat was eerder sporadisch en niet echt met mijn hoofd erbij. Vanaf juni kwam ik wat literatuur betreft opnieuw op gang. Lezen gaat bij mij altijd samen met schrijven. Het lukte mij opnieuw om wat ‘op papier’ te zetten. Ik nam de draad van Nachten aan de Kant (of ook Antwerpse Nachten) weer op, met een zonnige onderbreking in de vorm van herinneringen aan een verblijf in de Provence.

In die eerste maanden heb ik vooral genoten van de bitterzoete autobiografie van Bulle Ogier, J’ai oublié. Het enige boek waarover ik dit jaar een stuk schreef. Daarin onder meer dit: “J’ai oublié heeft mij zin gegeven om alles wat ik het voorbije jaar op Netflix – en andere streaming-diensten – heb gezien, meteen te vergeten. Wat was de cultuurwereld die Bulle Ogier beschrijft rijk in vergelijking met de opgewarmde, smakeloze kost die ons nu wordt voorgeschoteld.”
In dezelfde periode las ik De opgang van Stefan Hertmans, zijn beste fictie tot nu toe. In dat boek trekt hij al zijn registers open; zijn schrijfkunst, inzichten en kennis bereiken daarin hun zenit. Erg mooi en goed geschreven vond ik Al het blauw, van Peter Terrin. Herkenbaar en toch bevreemdend. Hoewel de plaatsen van handeling naamloos blijven lijken we ze toch goed te kennen.

Van mijn vriend en geestverwant Pascal Cornet, die ik jammer genoeg nog altijd niet in het echte leven heb ontmoet, las ik twee delen van zijn voortreffelijke en diepgravende autobiografie. Hij heeft ze in eigen beheer moeten uitgeven. Zijn er dan geen uitgevers meer die een originele stem herkennen? Het beste en welsprekendste boek over kunst was Funny Weather van Olivia Laing. Ik weet niet weer hoe ik haar heb ‘ontdekt’. Mijn keuzes zijn nogal willekeurig; ze hangen meestal van het toeval af. Soms laat ik mij iets aanbevelen of laat ik mij leiden door een recensie. Olivia Laing schrijft in een subjectieve stijl over Patricia Highsmith, Jean-Michel Basquiat, David Bowie, Agnes Martin, vrouwelijke schrijvers die drinken, Patti Smiths ‘Land’, Wolfgang Tilmans, etc.

In literair opzicht zal 2021 voor mij altijd het jaar van Joan Didion blijven. Al is altijd een relatief begrip. Ik ben haar werk veel te laat beginnen te lezen, daartoe verleid door de schitterende documentaire ‘Joan Didion: The Center Will Not Hold’ van Didions neef, Griffin Dunne. Tot voor enkele dagen was ik nog verdiept in Blue Nights, over de dood van haar dochter Quintana en haar eigen aftakeling. Nu is ze er zelf ook al niet meer. Over schrijven deed ze deze opmerkelijke uitspraak: “In many ways writing is the act of saying I, of imposing oneself upon other people, of saying listen to me, see it my way, change your mind. It’s an aggressive, even a hostile act. You can disguise its qualifiers and tentative subjunctives, with ellipses and evasions —with the whole manner of intimating rather than claiming, of alluding rather than stating—but there’s no getting around the fact that setting words on paper is the tactic of a secret bully, an invasion, an imposition of the writer’s sensibility on the reader’s most private space.” [Uit ‘Why I Write’, terug te vinden in de verzamelbundel ‘Let me tell you what I mean’.]

Mogelijk door de opkomst en groei van extreemrechts en de populariteit van allerhande fascisten en volksmenners in dit land en elders in Europa en de Verenigde Staten, ben ik mij wat gaan verdiepen in nazi-Duitsland. Onthullend vond ik vooral LTI, De taal van het derde rijk, van Victor Klemperer. Ik zag veel overeenkomst met de taal die we op sociale media lezen en met die van nogal wat nationalistische politici. Een uitdrukking als ‘dor hout’ voor oudere en zwakkere mensen, om maar één voorbeeld te geven, is ronduit nazistisch. Meeslepend en aangrijpend was voor mij de fictie van Hans Fallada. Zijn Alleen in Berlijn (Jeder stirbt fur sich allein) is een waarschuwing voor wat ons opnieuw te wachten staat. Je ziet de voortekenen overal. Het spinnenweb, het debuut van Joseph Roth, is even onheilspellend, al behoort het niet tot zijn beste werken.

Om mij te ontspannen las ik nogal wat biografieën. Jennifer Otter Bickerdike’s You are beautiful and you are alone is een uitstekende biografie van fotomodel, actrice, zangeres en songschrijver Nico. In de zeer leesbare maar weinig opzienbarende biografie The double life of Bob Dylan – 1941-1966, alweer een lijvig boek over Dylan van de betweter Clinton Heylin, vind je weinig nieuwe informatie. Mijn probleem is dat ik, eens voorbij pagina 30, boeken bijna altijd uitlees. Er zijn ergere problemen, ook al is tijdschaarste er een van.

Opnieuw stelde ik vast dat ik te vaak online zit te lezen en dat ik die teksten, hoe magnifiek ze soms ook mogen wezen, meestal meteen weer vergeet. Mijn voornemen is om dat minder te gaan doen. Mijn andere voornemen is om opnieuw gedichten te gaan lezen. Toen ik jonger was, was ik verslaafd aan poëzie. Nu blijven die mooie dunne boekjes gesloten. Wat een verloochening is van bijna alles waar ik sinds mijn vijftiende voor sta. Je moet je leven veranderen. Maar kun je dat nog? Je hebt zo weinig zelf in handen.



Boeken 2021 (geen chronologische lijst)

Joseph Roth, Tarrabas

Joseph Roth, Het spinnenweb

Elena Ferrante, Het verhaal van het verloren kind. Napolitaanse romans 4

Stefan Hertmans, De opgang

Annie Ernaux, De jaren

Bulle Ogier, J’ai oublié

Herman Melville, Moby Dick (vertaald door Barber van de Pol)

Margot Vanderstraeten, Mazzel Tov

Peter Terrin, Al het blauw

Tommy Wieringa, De heilige Rita

Sylvie Simmons, I’m your man. The life of Leonard Cohen

Olivia Laing, Funny Weather. Art in an emergency

Victor Klemperer, LTI. De taal van het derde rijk

Hermann Broch, Barbara. Novelle

Joan Didion, Where I was from

Joan Didion, Play it as it lays

Joan Didion, South and West

Joan Didion, De verhalen die we onszelf vertellen

Joan Didion, The year of magical thinking

Joan Didion, Blue Nights

Haruki Murakami, Eerste persoon enkelvoud

Tracy Thorn, My rock ‘n’ roll friend

Jennifer Otter Bickerdike, You are beautiful and you are alone. The biography of Nico

Clinton Heylin, The double life of Bob Dylan – 1941-1966. A restless, hungry feeling

Pascal Cornet, De elfde teen

Pascal Cornet, Populierendreef 29

Hans Fallada, Alleen in Berlijn

Hans Fallada, Wat nu, kleine man

Robert Walser, De bediende

Burhan Sönmez, Labyrint
James Salter, De kunst van fictie

Dave Eggers, Het Alles

Harrie Lemmens, Licht op Lissabon. Stadsverhalen

HET MYSTERIE KNUT HAMSUN

no-nb_sml_ 172

De voorbije weken schreef ik in een reeks die ik geestelijke genealogie noem reeds korte beschouwingen over Edgar Allan Poe, Louis Paul Boon, Franz Kafka en mijn ‘angst voor poëzie’. Dit is het vijfde deel.

Omstreeks 1975-76 begon ik Knut Hamsun te lezen. Het was in de tijd dat ik bij boekhandel Corman in Brussel werkte. De filiaalhouder, Charles Paron (1914-1986), zelf schrijver, verhalenverteller én maoïst, sprak vol bewondering over Hamsuns avonturenroman Zwervers (1927). Ik had de naam Knut Hamsun ook al in The Books In My Life van Henry Miller aangetroffen. In dat boekenboek schrijft Miller: “Hamsun, as I have often said, affected me as writer. None of his books intrigued me as much as Mysteries.  (…) the men I concentrated on were Hamsun first of all, then Arthur Machen, then Thomas Mann.” [1] Het duurde een tijdje eer ik een Nederlandstalige editie – in een vooroorlogse spelling – van dat werk te pakken kreeg. Al gauw raakte ik in de ban van August en Edevart, de weerbarstige en komische avonturiers die in Hamsuns mooiste roman tot leven kwamen. Niet veel later las ik de meeste van zijn in het Nederlands vertaalde boeken. De meeste ‘nieuwe’ vertalingen verschenen in de jaren ’70 bij uitgeverij De Arbeiderspers. Voor een vertaling in hedendaags Nederlands van Zwervers moesten we tot 2013 wachten.
Op latere leeftijd sympathiseerde de Noorse schrijver helaas met het nazisme, maar van die verwerpelijke ideologie – bijvoorbeeld van antisemitisme of van geloof in de suprematie van het ‘Arische ras’ – heb ik in zijn romans weinig of geen sporen aangetroffen. Een monster als de Noorse terrorist Anders Breivik zal in Hamsuns werk zeer waarschijnlijk geen inspiratie hebben gevonden voor zijn wandaden, eerder integendeel. De Nobelprijswinnaar bereikte de gezegende leeftijd van 92 jaar. Mogelijk was hij al seniel toen hij een bloed en bodem-aanhanger en bewonderaar van Goebbels en Hitler werd. Mogelijk verkeerde hij in de waan dat zij Nietzscheaanse übermenschen waren. Zelf heeft hij echter in zijn autobiografie, Langs overwoekerde paden (1949), ontkend dat hij aan waanzin ten prooi was gevallen. Zijn bewondering voor de kopstukken van het Derde Rijk heeft hoe dan ook een gitzwarte schaduw over zijn literair werk geworpen, wat naoorlogse potentiële lezers zeker zal afgeschrikt hebben.

Hamsuns personages zijn bijna altijd outsiders, tragikomische en vaak ook hypersensitieve figuren die niet thuishoren in de moderne wereld van consumptie en arrivisme – in de burgerlijke maatschappij. In Hitler-Duitsland zouden dergelijke antihelden meteen zijn opgepakt en opgesloten.
Knut Hamsun kreeg als kind van arme boeren weinig scholing: hij was een autodidact. Net als Haruki Murakami [2] was hij als knaap een verstokte lezer. Dat lezen en zijn avontuurlijk bestaan hebben hem ertoe aangezet zelf te gaan schrijven. Zijn eerste roman, Honger (1890), was meteen een baanbrekend werk en vind je nog steeds terug in veel lijsten van de honderd beste romans. Alleen al door de verhaaltechniek die stream of consciousness wordt genoemd was het boek radicaal anders dan wat er tot dan toe aan fictie was gepubliceerd en is het een voorloper van het twintigste-eeuwse modernisme.
Boeken van Hamsun die ik, als me voldoende tijd rest, zal herlezen zijn Honger, Pan, Mysteriën en Victoria. Zwervers wellicht niet, dat meesterwerk heb ik nog niet lang geleden opnieuw verslonden.
Ik blijf Charles Paron en Henry Miller dankbaar om mij de weg naar dit unieke oeuvre te wijzen.

[1] Henry Miller, The Books In My Life, New Directions, 1969, p. 40.
[2] Haruki Murakami, Romanschrijver van beroep, 2015/2019.

no-nb_bldsa_HA 057