BOB DYLAN’S RENALDO & CLARA

renaldoclara

De meeste soortgenoten die ik ontmoet, in de wereld of op papier, en zeker popmuziek- en filmrecensenten, houden niet van ‘Renaldo & Clara’. Of ze hebben er ronduit een afkeer van. Ze hebben er nooit van gehouden en ze zullen er nooit van houden. Ze geven er niet om. Ze vinden het een onding. Ze zeggen dat het een volstrekte mislukking is, een egotrip, alles behalve een behoorlijke film (een film zoals het hoort). Dat getuigt van verregaande luiheid, gebrek aan interesse en openheid; het getuigt vooral van domheid.

Iemand die bevooroordeeld is kan deze ongewone film niet begrijpen. Zo iemand zal zo vlug mogelijk een oordeel vellen, zal de film ‘slecht’ vinden, of ‘goed’, wat op hetzelfde neerkomt. Zo iemand zal hem niet kunnen categoriseren, hij heeft er geen genre voor binnen handbereik, geen herkenbare stijl, er zijn geen referenties naar grote voorbeelden uit de filmgeschiedenis of populaire kunsten mogelijk (toch wel hoor, die voorbeelden zijn er wel).

Maar iemand die aandachtig is en nieuwsgierig, die ogen en oren open houdt, die nadenkt, zal iets dergelijks zeker niet doen: ‘Renaldo & Clara’ is geen willekeurige, overbodige of pretentieuze aaneenschakeling van beelden. Het is een kunstwerk dat tegen de tijd inging en er nog altijd tegen ingaat en tegelijkertijd een getuigenis is van de tijd waarin het is gemaakt. Onderdompeling en transcendentie.

Bob Dylan is – zoals Buñuel – gefascineerd door het mysterie, het geheim, dat centraal staat in de poëtische ervaring en in de religieuze belevenis. In alles wat helder lijkt is er iets duisters aanwezig. Iets duisters dat zich aan het oog onttrekt door de diepte en de uitgestrektheid van alles wat licht is (door de zon belicht, enz.). Wat heeft deze duisternis te betekenen? ‘Cet obscur objet du désir’, zoals Buñuel het noemt, is een object/subject dat, als Proteus, om te ontsnappen aan de jager (een metafoor voor het bewustzijn), voortdurend van gedaante verandert. Een object dat nabij is èn onbereikbaar, zoals de sterren en de bliksem. De personages van Dylan zijn niet alleen loyaal aan hun geliefden maar zeker ook aan de sterren daar hoog boven hen. De sterren die van hen houden, hoe kan het anders, zoals in de film ‘Somebody Up There Likes Me’ van Robert Wise en het gelijknamige lied van David Bowie. De sterren die zich sneller dan het licht van hen verwijderen. En de geliefden die niet omkijken omdat ze artiesten zijn en hun liefde in waanzin is verdronken.

Dylan stelt het probleem van de roem (Robert betekent ‘schitterend door roem’), de beroemde kunstenaar, het idool. Hoe kan iemand die door massamedia en publiek tot idool of ster is uitverkoren integer blijven? Het publiek eist hem op, zijn leven wordt in beslag genomen door de openbaarbeid, door het publiek, door het spektakel. Het ‘ware ik’ verdwijnt, wordt een troebel symbool, onzichtbaar of opaak, verstart in een ‘public image’, of – wat het allerergste is in deze tijd, nu – in een ‘icoon’:

“You’re invisible now,
You’ve got no secrets to conceal.”

De transparantie van het masker, in het begin van de film. Onder het masker een ander masker, dat van de performer Bob Dylan, de clown met wit gelaat, die de dromen, fantasieën en verlangens van Renaldo ‘exposeert’ op het podium.  Exposeert, ontwikkelt : zoals je een film ontwikkelt, een rode loper uitrolt, een landkaart openvouwt, zoals een bloem ontluikt dankzij het licht van de zon. Exposeert eveneens in de betekenis van ‘verwoorden’ (denk aan exposé, maar ook aan het klassieke ‘expositio’).

Wie is Renaldo? Renaldo is de goede heerser zegt ons het woordenboek van voornamen. En wie is Bob Dylan? Een mythe? Een zoon van de golven, duistere zoon van de zee? Ongetwijfeld.

De film weerspiegelt een realiteit; maar de montage en zeker ook de cadrage, het ritme, de banaliteit van de ‘fait divers’, en uiteraard de muziek, maken het mogelijk door die realiteit heen te kijken, helder te zien, als een clairvoyant, zodat de ware toe-schouwer een diepere werkelijkheid te zien krijgt.  Een diepere werkelijkheid die tegelijkertijd oppervlakte is, want er is geen diepe diepte, zoals er geen oppervlakkige oppervlakte bestaat. Bob Dylan is hier – misschien tegen wil en dank, want hij is een dwarsligger – in geslaagd.  De film is integer als getuigenis, als onderzoek, als protest, als visueel gedicht. Een voorbeeld van integriteit: de vrouwen worden niet uitgebuit, verschijnen niet als louter lustobjecten. Zelfs in de bordeelscènes, als hoeren, zijn ze bovenal vrouwen van vlees en bloed en geest. ‘Renaldo & Clara’ is onder meer een hymne aan de vrouwen. Ze zijn allen even mooi, allen heten ze Clara – radiant beauty, schitterende, stralend-witte godinnen zoals in het baanbrekend werk van Robert Graves,’The White Goddess’.

Het wordt de hoogste tijd om ‘Renaldo & Clara’ opnieuw in roulatie te brengen en vervolgens op dvd/BluRay/cd aan film- en muziekliefhebbers ter beschikking te stellen. Hetzelfde mag overigens ook gebeuren met de films van Jacques Rivette en Jean Eustache. Mogelijk kunnen we dan vaststellen dat de jongere generaties minder bevooroordeeld en minder dom zijn dan de oudere?

 

 

THE MAN WHO SHOT LIBERTY VALANCE

Martin Pulaski, 1993

‘The Man Who Shot Liberty Valance’ is een van de hoogtepunten in het oeuvre van John Ford. De film behandelt de invoering van law and order in het wilde Westen. Je ziet hoe de open range, waar de wet van de sterkste heerst, ingebed wordt in de grote democratische republiek, waar het volk het voor het zeggen heeft en niet uitsluitend machtige, prominente mannen over alles beslissen. Of met andere woorden, hoe dat ruwe land onderdeel wordt van een American Dream die nooit zal worden verwezenlijkt: de Staat waar iedereen gelijk is en rechtvaardigheid heerst.

‘The Man Who Shot Liberty Valence’ is evenwel veel meer dan dat. Achter en onder de wetboeken en het prille democratische recht blijft het geweld zijn gang gaan. De rechtsorde is alleen maar mogelijk indien er naamloze revolverhelden bestaan die er niet voor terugschrikken ‘slechte mensen’ zoals Liberty Valence uit te roeien. De ware held van de film is niet Ransom Stoddard (James Stewart) maar Tom Daniphon (John Wayne), de man die Liberty Valance – vanuit een donkere hoek – over Stoddards schouder neerschiet.

‘The Man Who Shot Liberty Valance’ is eveneens een meditatie over legende en waarheid. De meeste mensen geven de voorkeur aan een verhaal, een mythe of een legende, ten koste van wat waar is. Ransom Stoddard wint het respect van het grote publiek door iets wat hij in werkelijkheid niet heeft gedaan. De western legt bloot hoe een legende ontstaat. Ook in onze tijd liggen weinigen wakker van de waarheid, of van versies van de waarheid. Velen verkiezen de verhalen die de media hun elke dag opdringen.

REFLECTIES iii

Wie van jullie een vrouw in een blauwe jurk voorbijloopt
Die nooit lang blijft en daarin op wolken en rendieren gelijkt
Die snel weer vertrekt, niet omkijkt, zoals in de mythe,
Het oude lied, waarin niemand terugkeert naar zijn bron
Die gelukkig is in vergeten en zich herinnert wat de regen
Fluisterde; de wind in de haartjes op haar geschaafde knie.

Zeg me wat jullie in haar ogen zagen en wat ze jullie zei.
Had ze pleisters op haar tenen, op andere tere plekken
Van haar lichaam en haar geest, met elkaar verstrengeld
als leven en dood, afgrond en grond, rode wijn en brood?
Was ze gewond als de sperwer die ik verzorgen moest –
Toen ik een jongen was – opdat hij weer vliegen kon?

Zag je hem aarzelen voor hij terugvloog naar zijn bron?

(Züla Kök & Bar, Stockholm)

DE SEHNSUCHT VAN HERBERT PFOSTL

 

Wankelend maar zelfverzekerd
In een van die kleine kano’s van je ziel
Oker en grijs bewaard in terpentijn
Raak je me in mijn zijn met je sehnsucht.

Je aarde waar snelle tijd niet gedijt
Heb je gemaakt van wat je kunt voelen
En zien. De pony’s van de dood
Roepen kristallen levens op en morsen troost.

Je wereld is een offerblok, een scheepskist
Waarin je alles bewaren kan wat je nodig hebt
Voor de eindeloze reis
Over de zeven zeeën van de tijd.

Alles past in wat je maakt,
Ook de wet van soldaat en schizofreen
En weinig is verschrikkelijk,
Veel aan mij en jou inschikkelijk

Alsof we beiden kronen dragen:
Ik die gretig naar je kijk,
Je blinde pony’s, je graven van papier,
En jij die je laat zien, je sehnsucht.

 

 

Enige uitleg bij dit gedicht lijkt me nodig. Deze woorden schreef ik als commentaar bij werk van Herbert Pfostl, werk dat ik nog maar enkele dagen ken, maar dat me zeer diep heeft geraakt. Hij maakt een wereld die ik zelf grotendeels heb opgegeven, zij het dat hij als ik slaap toch weer tevoorschijn komt. Herbert Pfostl gaat heel ver terug in de tijd, en brengt die naar hier, als een mythische taal, als mythische beelden. Behouden is niet altijd verkeerd. Zijn beelden zijn nodig voor een gefundeerde toekomst.

Ik maakte gisteren een ruwe Engelse vertaling van mijn gedicht. Herbert antwoordde met deze mooie woorden:

“dear martin – the poem is very beautiful.
thank you.

we are like sinking ships sending signals.
and the sinking and the signals are what is beautiful and important – not the ship.”

Je kunt Herbert Pfostls werk hier en hier lezen en bekijken. Ik hoop dat mijn woorden geen afbreuk doen aan het unieke van zijn wereld.

ELEGIE VOOR TOWNES VAN ZANDT

Zaterdagnacht, nadat onze vrienden het huis uit waren, nadat we lekker gegeten hadden, en wijn gedronken, en plaatjes gedraaid, van Bob Dylan, the Kinks, Traffic, the Rolling Stones, Irma Thomas, the Beatles, Muddy Waters, Howlin’ Wolf en vele anderen, nadat we met z’n allen hadden meegezongen op Don’t You Fret (the Kinks), nadat de Spaanse buurman had gebeld om zijn beklag te doen over het ‘lawaai’, daarna, toen we alleen achter waren gebleven, overviel mij een onuitsprekelijke droefheid. Dat heb ik wel vaker na het afscheid nemen. Ik lijd kennelijk aan wat in de psychoanalyse ‘verlatingsneurose’ wordt genoemd. Er valt mee te leven, maar het is niet gemakkelijk.

Om de leegte die er was ontstaan na het vertrek van de vrienden uit Antwerpen op te vullen nam ik mijn gitaar en speelde enkele akkoorden, en begon wat te ‘zingen’, een soort van elegie voor Townes Van Zandt (jammer genoeg herinner ik me melodie noch tekst); na enige minuten sloeg het zingen om in huilen, dikke tranen rolden over mijn wangen, voor Townes Van Zandt. Terwijl echte mannen toch niet huilen! Ik heb Townes twee keer zien optreden; het waren bijzonder intense en lange concerten van een eenzame man, een van de beste liedjesschrijvers van zijn generatie, even goed als Bob Dylan of John Prine, maar weinig gekend, waarschijnlijk vanwege zijn schuchterheid en zijn alcoholisme. Ik huilde en was ook boos omdat ik de man nooit had aangesproken en hem mijn grote bewondering nooit had meegedeeld, terwijl ik daar toch voldoende gelegenheid voor had gehad. Ik had met hem zelfs een nacht kunnen doorzakken hier in Brussel; ik vermoed dat hij dat wel zou geapprecieerd hebben, want hij zag er beide keren erg eenzaam en hulpeloos uit. Maar ik heb het niet gedaan en nu is het natuurlijk niet meer mogelijk. Al zeven of acht jaar niet meer. Sinds zijn overlijden in 1997 is hij wat bekender geworden, dankzij onder meer the Cowboy Junkies, Emmylou Harris, Steve Earle en Lucinda Williams. De tranen zijn opgedroogd, maar de droefheid gaat niet weg. To Live Is To Fly blijft in mijn hoofd spoken.

Gisteravond zag ik Paul Weller live op televisie. Ik was verrast door zijn jeugdige levendigheid. Ik ben niet echt gek op zijn solowerk, en the Style Council kon mij ook maar matig boeien. Wel boeiend vond ik Setting Sons en Sound Affects van the Jam, dat was echte pop in de voetsporen van the Who, the Kinks en the Beatles. Paul Weller ziet er nog steeds goed uit, een echte mod. Sommigen noemen hem the changing man (waarom die clichés altijd?), maar eigenlijk verandert hij niet. Misschien verandert alleen zijn portret?

Omdat ik bang was dat mijn computer zou crashen heb ik zaterdag, voor het bezoek van de vrienden, snel nog zoveel mogelijk foto’s op flickr gepost, zonder echt goed op de kwaliteit te letten. Niet dat dat zoveel uitmaakt. Het is eigenlijk meer een soort van autobiografie in beelden dan een poging tot artistieke expressie. Maar moet een autobiografie in beelden ook niet aan bepaalde kwaliteiten voldoen? Ik weet het nog altijd niet goed. Moet je vooral niet zo eerlijk mogelijk zijn? Ben ik dat? Dat weet ik ook niet. Ik probeer het te zijn. Ik probeer geen mythe te creëren, maar de waarheid van een leven te tonen. Of liever een aantal elementen van dat leven. Dat leven vanuit een welbepaald perspectief bekeken. Meer de vluchtlijnen van dat leven, dan het alledaagse, hoewel je niet goed het onderscheid kunt maken. Eigenlijk zijn er geen nauwkeurig afgebakende grenzen. Ik wil eerlijk zijn en de waarheid laten spreken, maar ik wil geen exhibitionist zijn. Ik wil geen kicks krijgen van mezelf aan vreemden te tonen. Daar is het mij helemaal niet om te doen. Het gaat vooral om dat vonkje, denk ik, waar ik het een paar dagen geleden over had. Ik moet er zorg voor dragen dat het vonkje niet uitdooft. Zorg dragen, zorgvuldig zijn, geduldig… Uit het ene vonkje kan, als ik voldoende geduld heb, een veelvoud ontstaan, uit een stem, een veelvoud van stemmen. Stemmingen en ontstemmingen. Sporen en ontsporingen. Ben ik nu bezig aan een manifest? Ik denk het niet. Ik laat me gewoonweg even aan het woord.