KRETEN EN GEFLUISTER

©Martin Pulaski

We zitten de hele middag al te drinken, mijn vriend Alfred en ik. Zoals wel meer van mijn vrienden en kennissen is Alfred het leven beu. Optimisten, zelfverklaarde levensgenieters en carrièreplanners hebben mij om een of andere reden al meerdere jaren geleden de rug toegekeerd. Bestel nog een glas wijn, is Alfreds leuze, want het leven is niets en de wereld heeft niets aan mijn bestaan.

Die avond in café De Kat laat ik Alfred even aan zijn lot over om Ronald dag te gaan zeggen. Ronald is een architect die in de jaren zestig zijn laatste huizen heeft ontworpen. Zijn radicale visie op architectuur, geïnspireerd door de bevindingen van Internationale Situationniste, sloeg echter niet aan in dit platte land van ons. Ik wijs – niet al te opvallend – naar Alfred en leg uit dat hij diep in de put zit. Ronald haalt de schouders op.
“Niemand mag sterven, Ronald”, zeg ik.
“Laat ze er toch allemaal een eind aan maken”, zegt Ronald. “En trek het je niet aan, als ze het willen doen ze het toch. Niemand houdt hen tegen”.

Terwijl Ronald en ik zitten te praten loopt Alfred De Kat uit en roept, met een stemgeluid dat je nauwelijks horen kan, “ik wil dood, ik wil dood”. Ik ga hem achterna, grijp hem bij de mouw en trek hem weer de kroeg in. Ondanks zijn duidelijke afkeer van alles wat hij nu een tweede keer ontwaart gaat hij gewillig op een enigszins wankele stoel zitten.
“Ik laat Lydia heel gauw een taxi bellen”, zeg ik. “Eerst bestel ik nog een rondje voor Ronald en zijn vrienden”.

“Ben jij wel van Antwerpen?” vraagt de pooier van een blondje (ongeveer negentien, groene ogen). Waarschijnlijk is hij geen pooier, maar ik vind het prettig hem zo te noemen. Had hij maar niet dat glimmend blauwzijden hemd moeten aantrekken. En dat hij het meisje behandelt alsof ze zijn poedel is kan ik helemaal niet hebben. Na een halve minuut ongeveer haat ik deze man al en heb ik zin om hem een vuistslag te geven. Jammer dat ik niet sterker ben. Ik doe niets om fit te blijven, draag een bril en ben aan de magere kant, allemaal zaken die niet in mijn voordeel zijn als het op vechten aankomt. Een goedgeplaatste vuistslag zou nochtans veel oplossen. Maar nee. Ook al omdat ze mij in de Kat voor een intellectueel houden. Van het soort dat niet vecht.
“Ik ben van Brussel én van Antwerpen”, antwoord ik zo vriendelijk als ik kan.
“Daar heb ik ook gewoond, in Brussel”, zegt het blonde meisje.
“In Brussel was alles beter dan hier”, voegt ze eraan toe.
“Overal was altijd alles beter”, zeg ik.
Ze kijkt me boos aan. Heb ik iets verkeerds gezegd?
“Ik wil zelfmoord plegen”, kreunt Alfred.
“Laat hem toch zeuren”, zegt Ronald, “het is nog te vroeg voor je taxi”.
“Overal was altijd alles beter”, zeg ik, “overal ter wereld.”.

Een Indiër met bloemen komt het café binnen. Niemand is geïnteresseerd in zijn koopwaar. Ik wel: het tafereel roept een vaag gevoel van herkenning in me op, het is alsof ik gedwongen word de man aan te spreken, om op die manier te weten te komen welke woorden en mogelijk zelfs zinnen ik zal gebruiken.
“Hoeveel voor zo’n roos?”, vraag ik.
“Een euro”, zegt hij.
“Vijftig cent”, zeg ik. Ondertussen vraag ik me af: voor wie?
“Negentig”, zegt de Indiër.
“Vijftig”, houd ik vol.
“Tachtig”, zegt de Indiër.
“Vijftig”.
“Zeventig”.
“Vijftig”.
“Zestig”.
“Vijftig”.
“O.K.”, zegt de Indiër, “vijftig cent voor deze mooie roos”.
Gesterkt door deze overwinning vraag ik me af of ik de pooier toch maar niet in zijn gezicht zal slaan. De rode roos geef ik aan Lydia. Aan wie anders? Lydia is verbaasd, of wat had je gedacht? Al die jaren dat ik in haar café kom heb ik nauwelijks het woord tot haar gericht, laat staan haar iets gegeven, en nu dit.
“Waarom geef je mij een roos?” vraagt ze.
“Omdat ze in mijn weinig gastvrije hand verwelkt”, zeg ik. “Lydia, weet je, ik woonde graag in Antwerpen. Dit is altijd mijn heilige stad geweest. Je had al veel meer bloemen van mij moeten krijgen, al was het maar om de tijd te verzachten”.

Pieter De Zwaan komt naar me toe. We begroeten elkaar.
“Je bent dik geworden”, zeg ik.
“Vind je?”, vraagt hij.
“Wel zeker”, zeg ik, “erg dik. Als ik ooit een acteur zoek voor mijn versie van Pere Ubu, weet ik bij wie ik terecht kan. À propos, ken jij die pretentieuze vent die daar zit, met dat brilletje op zijn neus? Ik heb zin om die man een pak slaag te verkopen. Vooral vanwege dat zijden hemd dan”.
“Je moet dat doen”, zegt Pieter. “Het is een klootzak. Een regelrechte chauvinist. En hij is niet eens van Antwerpen!”
“Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan”, zeg ik. “Maar kan ik die man in mekaar rammen, terwijl mijn vriend Alfred zelfmoord wil plegen? Zie de man daar zitten, Pieter.”
“Wil Alfred zelfmoord plegen?” vraagt Pieter.
“Ja”, zeg ik. “Ik breng hem meteen naar huis, met de taxi. En daarna neem ik in Berchem de junkietrein die van Amsterdam komt. ”
“Je moet nooit bang zijn”, komt Ronald ertussen “Dat is nergens goed voor. In Brussel moet je ook niet bang zijn. Je moet brutaal zijn. En brullen. Als je brult, weten ze dat je niet bang bent. Je moet brullen zoals je hier in Antwerpen hebt gedaan toen die biker je vriend omver wilde rijden”.
“Ja, dat is waar”, zeg ik, “die sonofabitch is wel even geschrokken”.
“Nooit bang zijn,” zegt Ronald nog een keer.

(Toen we van café de Volle Maan naar De Kat liepen had een macho op een Yamaha geprobeerd Alfred omver te rijden, zij het op trage wijze. Mogelijk hield hij zich wat in vanwege de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Ik ben luidkeels beginnen te brullen, verdomde klootzak en van die uitdrukkingen, je kent ze wel. Meer was niet nodig om de samoerai op de vlucht te doen slaan. Alfred had me enigszins verrast aangekeken.)

Alfred staat op, neemt een aantal briefjes van twintig uit zijn jas en werpt die op de vloer. Ik raap ze op en geef ze hem terug. Nu is het de hoogste tijd voor de taxi.

Als we aan het station van Berchem aankomen heb ik nog twee minuten voor de trein naar Brussel vertrekt. Mogelijk is Alfred vergeten dat hij dat geld in zijn jaszak heeft zitten, dus geef ik hem nog eens twintig euro, zodat hij zich tot voor zijn deur kan laten voeren. Hij geeft het geld meteen aan de taxichauffeur en stapt ook uit.
“Zal het gaan?”, vraag ik.
“Tuurlijk”, zegt hij”, het is maar een steenworp ver”.
“Een worp met de dobbelsteen”, zeg ik.
“Precies”, zegt Alfred.

Op de junkietrein zitten geen junkies, zo te zien. Er wordt zelfs geen joint gerookt. Jammer, want ik houd van die geur. Ik zet mijn koptelefoon op en luister naar Townes Van Zandt:
“To live is to fly high and low…”.

Een uurtje later hang ik op een barkruk in een proletariërskroeg nabij het Zuidstation. Het bier smaakt er bitter maar de mensen die er rondhangen zien er tevreden uit, eerder zoet dan bitter. Een paar oudere echtelieden, of stiekeme geliefden, dat kan ook, dansen op de muziek van de jukebox. “Pepito Mi Corazon”, zingt de zangeres van Los Machucambos. Ik ken dat lied. Het herinnert me meteen aan een gedicht dat ik schreef naar aanleiding van de dood van mijn vader. Daarin zie ik hem met een schipperspet op het hoofd een danspasje doen op “Pepito Mi Corazon”. En zo herinner ik me ook weer mijn vader zelf, zijn laatste jaren, toen ik tederheid voor hem ging voelen. Toen ik een zoon werd. Het wordt tijd om op te krassen. Dit is mijn verleden. Mijn ware leven is elders. Ik moet bellen naar mijn vriend. Hij mag niet sterven.

In de taxi naar huis heb ik een discussie met de chauffeur, een uitgesproken racist met een Limburgse tongval.
“Die Marokkanen moeten terug naar hun land”, zegt hij. “Ze maken hier alles kapot”.
Ik word niet boos, probeer hem zelfs enigszins te begrijpen. De man evenwel tot een inzicht brengen dat mij moreel juister lijkt, dat lukt mij niet. Om nog wat door te kunnen gaan met onze discussie zet de taxibestuurder voor mijn woning aangekomen de teller af. We praten nog een goed half uur. Mijn argumentatie is gebaseerd op één idee: als de Marokkanen weg zijn, dan zullen het de Limburgers zijn die alles verpesten. Want dat zijn ook geen echte Vlamingen, echte Vlamingen zingen namelijk niet.
“Alleen Limburgers zingen, dat weet je toch,” zeg ik. Mensen kiezen altijd een vijand uit. Dat is altijd al zo geweest. Het probleem van de vijandigheid in ons hart los je niet op met de Marokkanen of wie dan ook naar huis te sturen. Hun huis is nu hier.
“De mensen moeten met elkaar leren leven”, zeg ik, “dat geldt net zo goed voor jou als voor mij.” Maar luistert de Limburger nog? Hoort hij wat ik zeg? Hij zal denken dat het dronkenmanspraat is.
“Geloof me”, zeg ik, “net als jij heb ik van die negatieve gevoelens. Haat, intolerantie, vijandigheid. Ik ken het allemaal. Maar ik probeer er op een evenwichtige manier mee om te gaan.”
Zal hij hierover nadenken? Ik betwijfel het. Mijn ervaring is dat je een racist uiterst moeilijk op andere gedachten kunt brengen. Toch geven we elkaar de hand en wensen elkaar zonder hardheid in onze stem een mooie zondag.

Het is vier uur in de ochtend. Ik bel terstond Alfred op. Gerinkel. Zou hij slapen? Of is hij dood? Wat maakt het voor hem uit? Het leven is niets. Alleen wij die blijven zullen treuren en elkaar met schroom of tegenzin in de ogen kijken. Op reis gaan naar plaatsen waar iedereen al geweest is, en geeuwen bij al die schoonheid. Alleen wij zullen elkaar en onszelf leugens vertellen. Anders is het leven niets. Alfred kan tegen een stootje. Mijn vriend zal nog lange tijd met zijn dobbelstenen blijven werpen.

Dit is een grondig herwerkte versie van het verhaal Geeuwen bij al die schoonheid, dat ik in 2005 op dit blog publiceerde. Aan de personages heb ik nauwelijks iets veranderd, wel aan de stijl en de woordkeuze. En ik heb de verteller wat meer mededogen gegund.

De foto is van mezelf. Dit is niet in De Kat en niet in een café aan het Zuidstation in Brussel.

DE AMICALE BUSCHAUFFEUR

Een buschauffeur. Foto: MP.

Aix-en-Provence, dinsdag 24 juli 1979

Op de lange uren van vervelende schoonheid en schone verveling in Vauvenargues moet ik nog even terugkomen.

De bus naar Aix-en-Provence was dan toch nog niet aangekomen. Hij had nu al op zijn minst een uur vertraging. Waren de uren ervoor, achteraf gezien, nog verrukkelijk geweest dan sloeg de verveling nadat we uit Le Moulin de Provence waren vertrokken pas echt toe. We waren op het plein op een stenen bank naast de treurige fontein gaan zitten. Al gauw verhuisden we vanwege de schaduw naar de drempel van een klein huis. We zwegen en wachtten in de slechts nu en dan onderbroken haast volmaakte stilte. Ik stelde me voor dat dorpelingen ons reeds als een van hen waren gaan beschouwen. Met het huis achter me, tegen de gevel waarvan ik met mijn rug leunde, was ik onderhand vertrouwd. Hoeveel jaren wonen we hier al niet! Straks komen vrienden op visite. We hebben Old Grand-Dad, Cuervo Gold en allerlei hapjes in huis gehaald. Platen die ik onze gasten zeker wil laten horen zijn Armed Forces en Rust Never Sleeps. Wat hoor ik? Stilte? Nee, toch niet. Het is de fontein. Waar blijft die verdomde bus?

Toeristen komen ons inlichtingen vragen, alsof we van hier zijn. Waar vind je in dit oord een café of een bar? Dat weten we beslist heel goed, we zijn er al twee keer iets gaan drinken, Chez Jo, een eindje verderop, altijd rechtdoor, voorbij het kerkje. Eten kun je er wel alleen maar op zaterdag, voeg ik eraan toe. En dan alleen nog maar pizza.

De inwoners van Vauvenargues kennen geen haast. Het lijkt altijd zondag. Waarom ook niet? Het leven heeft hier alleen maar zin als het in traagheid wordt geleefd. De dorpelingen leven, denk ik, in een oudere tijd. Er bestaan wel al kranten en de radio is reeds uitgevonden. Een enkeling heeft een televisietoestel. De geschiedenis is aan hun tijdperk voorbijgeraasd. Maar ook dat tijdperk is gedoemd te verdwijnen. Nu kunnen zij nog zeggen dat ze alle tijd van de wereld hebben, maar hoe lang nog? Ook op de weinige kinderen die hier leven zal als zij groter worden de tijd zwaar gaan wegen; ook voor hen zullen haast en spoed het alfa en omega worden, de kringloop van de seizoenen een bijkomstigheid. Feesten zullen geen andere functie meer hebben dan die van het consumeren.

Oude vrouwtjes zitten met hun breiwerk, of groenten schoonmakend, of andere huiselijke taken verrichtend, in de schaduw voor hun woningen. Ze babbelen met elkaar, over niets bijzonders zo schijnt het. Maar wat weet ik ervan of een onderwerp bijzonder is of niet.

In Vauvenargues wonen ook enkele jonge, hippe mensen. Zij lijken al in ‘onze tijd’ te leven. Als ze wegrijden in hun beschilderde wagen wuiven ze naar ons, een teken van herkenning, van samenhorigheid. Complicité, noemen de Fransen dat. Gaan ze misschien naar Aix? Hadden we niet beter gevraagd of we konden meerijden?

Daar is dan ten slotte toch de bus. Alles komt nu tot leven in Vauvenargues. Deze plotse beweging, dit ontwaken uit een soort van lethargie, deze mengelmoes van geluiden, dat heeft allemaal iets van een ritueel. Het is een feestelijk moment. Wat doet het goed eindelijk verlost te zijn van dat folterende gekabbel van de fontein. Op den duur werd dat geruis nog kwellender dan het getik van de eikenhouten staande klok in het huis van de drie vrouwen, mijn grootmoeder en twee tantes, in Merksem, als ik daar als kleine jongen soms bleef overnachten.

De buschauffeur is van de amicale soort. Opgewekt en vriendelijk, zelfs tegen ons, vreemdelingen. Waarschijnlijk uit het dorp afkomstig. De bus rijdt niet één maar twee keer door de hoofdstraat van het dorp. De eerste keer heeft de chauffeur al iedereen begroet, de tweede keer doet hij het nog eens over. Voilà, la deuxième fois, voegt hij er nog aan toe. Bij de tweede doortocht stopt hij bij de zaak van Jo, ‘om zijn schulden te gaan betalen’. Erg lang duurt dat niet. We vervelen ons nu niet meer zo. Weg is de fontein.

Tijdens de rit naar Aix voert de chauffeur een nogal melancholisch gesprek met een oudere dame die achter hem heeft plaatsgenomen. Het is zonneklaar dat zij elkaar al lang kennen. Ze hebben het over het Vauvenargues van vroeger, toen ze nog jong waren. Jadis…  Mais il est bien court, le temps des cerises. Hoewel ze beseffen dat ze oud geworden zijn klagen ze niet. Al is het met nogal wat tegenzin aanvaarden ze dat het leven zijn gang gaat, zoals de seizoenen. Beiden vinden ze dat Vauvenargues erg groot is geworden, er zijn zoveel mensen komen wonen die ze niet eens kennen. Hoezeer is toch alles veranderd, madame.

Deze bus stopt niet aan vaste haltes. Je hoeft maar een teken te doen en je mag al afstappen. Alles is goed voor onze vrolijke, nostalgische bestuurder.

Bijna in Aix aangekomen heeft de man een conversatie met een jongere vrouw, een aantrekkelijke Provençaalse, die onderweg is opgestapt. Hij heeft het met af en toe een zucht over zijn boulot, de godganse dag met die bus rijden. Ik ben een automaat geworden, zegt hij, toujours les mêmes gestes. Toch laat zijn glimlach hem nooit in de steek. Zouden zelfs vermoeide automaten in deze in warme zonnegloed badende streek gelukkig zijn?

Baigneuses devant une tente, Paul Cézanne, 1885

[Nachten aan de Kant 54]

ZERO DE CONDUITE: ALL IN YOUR MIND

porto november 2012 (2)

Zéro de conduite is een (meestal) thematisch programma gewijd aan pop/cultuur op Radio Centraal in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds. Een muzikaal evenement van ongeëvenaarde kwaliteit! Stem af op Radio Centraal 106.7 FM: uniek in het zich steeds verder uitdijende universum. Het motto is atmosphère, zoals uitgesproken door Arletty in Hôtel du Nord, de meesterlijke film van Marcel Carné.
Je kunt Zéro via streaming beluisteren. Hier vind je meer informatie over Radio Centraal en andere radiomakers.

Alles wat in deze uiterst moeilijke tijd gebeurt is uitzonderlijk, ook deze aflevering van Zéro de conduite, die vanwege de gekende voorzorgsmaatregelen op voorhand werd ingeblikt. Omdat mijn kennis van programma’s voor montage van muziek en stem en dergelijke eerder beperkt is, krijg je vandaag alleen maar songs te horen, non-stop, geen uitleg erbij. Wie meer over de liedjes en de performers wil weten, kan natuurlijk hier terecht. Het onderliggende thema vanavond is melancholie. Ik heb al lang het gevoel dat melancholische muziek troost biedt. Vermoedelijk ben ik niet de enige die daar zo over denkt en de muziek op die manier ervaart. Als ik klassieke muziek zou draaien, zou ik voor Gustav Mahlers Kindertotenlieder gaan, in het geval van jazz zou ik voor Kind of Blue van Miles Davis kiezen. Maar ook al ben ik geen schoenmaker blijf ik toch bij mijn leest: bij wat ik bij gebrek aan een betere uitdrukking populaire muziek noem.

In zekere zin is het thema dus troost. Weemoed, verdriet, de nabijheid van de dood – maar dan in muziek omgezet, in kunst gesublimeerd. Ik wil echt wel benadrukken dat wij ons niet overgeven aan mistroostigheid en al zeker niet dat wij plezier beleven aan de kwellingen, het verdriet en de pijn van andere mensen. Het feit dat op een empathische manier over pijn en verdriet wordt gezongen, dat lijden sublieme muziek wordt, daar gaat het om. Dat is iets magisch.

Zowat alle liedjes die vanavond de revue passeren bezitten de kracht om ons de ellende waarin we ons bevinden al is het maar voor even te helpen vergeten. Een mooi voorbeeld is I Feel Too Young To Die uit The Carlton Chronicles van South San Gabriel, de band van Will Johnson. Alle songs op die elpee zijn geschreven vanuit het standpunt van de kat Carlton. Ze zijn stuk voor stuk aangrijpend, ze maken je zeker wel verdrietig maar doen ook goed omdat je terwijl je luistert het verdriet van Carlton kunt voelen en het voor een deel van hem overnemen. Je voelt mededogen. De melancholie en het verdriet van anderen meebeleven en begrijpen, geeft je een positief gevoel. In de versie van Sea of Heartbreak door Rainer Ptacek willen we geloven dat als hij zingt: Oh what I’d give just to sail back to shore / Back to your arms once more dat het hem zal lukken. Het verdriet is zo groot dat het niet anders kan dan dat er een groot geluk op zal volgen. De smeekbede Polly Come Home van Robert Plant en Alison Krauss (oorspronkelijk een song van Gene Clark) is zo aangrijpend dat je erop vertrouwt dat Polly terug zal keren.

The River van Brian Eno en John Cale heeft een beetje een omgekeerd effect. Het nummer straalt zoveel gelukzaligheid uit dat je er tranen van in de ogen kunt krijgen. Geluk kan iets droevigs hebben, kan een vorm van melancholie zijn. De rivier is in deze song een pastorale plek, maar in werkelijkheid is ze is net zo goed een oord van tragische gebeurtenissen. Elke zijde heeft een keerzijde en er zijn altijd schakeringen. Dat geldt net zo goed voor melancholie en troost, verdriet en geluk.

Deze aflevering van Zéro de conduite is opgedragen aan David Roback, die op 24 februari overleed. Als hommage lassen we enkele songs in van bands waar hij een rol in speelde, waaronder Rain Parade, Opal en Mazzy Star.

Met veel dank aan Jay Van Loon, zonder wiens hulp dit programma niet tot stand had kunnen komen. Veel luisterplezier!

jewish school for girls in auguststrasse - all the girls were killed by the nazis - berlin september 2015

All In Your Mind – Beck – Sea Change – Beck – 3:06

I See A Darkness – Bonnie “Prince” Billy – I See A Darkness – Will Oldham – 4:50

I Feel Too Young to Die – South San Gabriel – The Carlton Chronicles: Not Until the Operation’s Through – Will Johnson – 4:57

At My Window Sad And Lonely – Billy Bragg & Wilco – Mermaid Avenue – Wilco, Woody Guthrie – 3:28

Miss The Mississippi And You – Sid Selvidge – The Cold Of The Morning – B. Haley – 3:13

Black Eyed Dog – Nick Drake – Made To Love Magic – Nick Drake – 3:35

Something On Your Mind – Karen Dalton – In My Own Time – Dino Valenti – 3:23

When The Sun Comes Up – Bert Jansch and Beth Orton – The Black Swan – Bert Jansch – 3:54

Carolyn’s Song – The Rain Parade – Emergency Third Rail Power Trip – David Roback – 4:05

Holocaust – Kendra Smith ft Steven & David Roback – Rainy Day – Alex Chilton – 3:56

Fell From The Sun – (Opal) – Early Recordings – Kendra Smith – 4:37

Disappear – Mazzy Star – Among My Swan – Hope Sandoval and David Roback – 4:05

Still – Great Lake Swimmers – Lost Channels – Tony Dekker – 2:51

Sea Of Heartbreak – Rainer Ptacek With Joey Burns & John Convertino – Roll Back The Years – Don Gibson – 4:20

Polly Come Home – Robert Plant & Alison Krauss – Raising Sand – Gene Clark – 5:39

The River – Brian Eno & John Cale – Wrong Way Up – Eno, Brian & Cale, John – 4:20

Down Where The Valleys Are Low – Judee Sill – Heart Food – Judee Sill – 3:52

Tennessee Blues – Bobby Charles – Bobby Charles – Bobby Charles  – 5:01

Just Someone I Used To Know – Emmylou Harris – Thirteen – Jack Clement – 3:01

Long Time Gone – The Everly Brothers – Songs Our Daddy Taught Us – Trad. arr. Frank Hartford – 2:27

Time Changes Everything – Bill Monroe & His Blue Grass Boys – Anthology – Tommy Duncan – 2:15

Alone And Forsaken – Hank Williams – Alone and Forsaken – Hank Williams – 2:01

Old Joe’s Dulcimer – Richard Farina & Eric Von Schmidt – Farina & Von Schmidt –  – 2:58

Tell Old Bill – Dave Van Ronk – Down In Washington Square: The Smithsonian Folkways Collection– Williams C. Mitchell – 4:31

Waiting Around To Die – Townes Van Zandt – Townes Van Zandt – Townes Van Zandt – 2:43

Train Leaves Here This Morning – Dillard & Clark – The Fantastic Expedition Of Dillard & Clark – Bernie Leadon, Gene Clark – 3:52

Guilty – Bonnie Raitt – Bonnie Raitt Collection – Randy Newman – 3:00

I Think It’s Going To Rain Today – Judy Collins – In My Life – Randy Newman – 2:52

Sail Away – Randy Newman – Sail Away – 1972 – Randy Newman – 2:52

All I Think About Is You – Nilsson – Knnillssonn – Harry Nilsson – 4:05

À quoi ça sert? – Françoise Hardy – Comment Te Dire Adieu ? – Françoise Hardy – 3:31

Leaving Song – Meg Baird – Don’t Weigh Down The Light – Meg Baird – 1:03

Leavin’ – Shelby Lynne – I Am Shelby Lynne – Shelby Lynne – 3:12

keats house2

Research & samenstelling: Martin Pulaski
Foto’s:  Melancholie in Porto, Berlijn en London (Keats House)

NACHTEN AAN DE KANT 11: JE KUNT NIET MEER NAAR HUIS

GB portret 001

Eind maart 1978. Guy Bleus is teruggekeerd naar Wellen. Zijn kort verblijf hier heeft me nieuwe moed gegeven. Het is goed te voelen en te weten dat je niet alleen bent in dit barre land. Het is niet zo dat wij over alles hetzelfde denken of als dubbelgangers op elkaar lijken, maar er is een duidelijke zielsverwantschap. Dat heb ik maar met enkele mensen. We leven voor een deel in dezelfde innerlijke wereld, we hebben voor een deel dezelfde passies, vooral die met betrekking tot muziek en literatuur, we kunnen elkaar begrijpen. We zijn een beetje dromende kinderen gebleven, we proberen de werkelijkheid te dromen en in die gedroomde werkelijkheid te overleven. Het is echter heel goed mogelijk dat onze levenswijze gedoemd is om te mislukken. Het komt eropaan te volharden, maar dat werkwoord laat al aanvoelen hoe moeilijk die opdracht is.

Gisteren heeft Guy bijna in een opwelling de wand van onze grote woonkamer/keuken beschilderd. Zijn bewegingen leken daarbij op die van een balletdanser. Guy had de elpee Golden Hits of the Shangri-Las opgelegd om hem tijdens zijn werk te begeleiden en te inspireren. (Of gebruik ik niet beter het woord spel voor dat bijna dansend en zo muzikaal schilderen?) Wat een sublieme songs dat toch zijn, die gouden hits van the Shangri-Las, boordevol passie, melancholie en tragiek. Speciaal was ook dat de meisjesgroep uit twee paar tweelingen bestond, Mary en Betty Weiss en Margie en Mary Ann Ganser. Onze lieveling is Mary Weiss: zij heeft de mooiste stem en ziet er als een onschuldige en dus gevaarlijke engel uit [1].
Zelfs al is er geen enkele overeenkomst met het werk van bijvoorbeeld Giotto, noem ik de wandschildering van mijn vriend graag een fresco. De sporen van I Can Never Go Home Anymore, een van de droevigste nummers van the Shangri-Las, zijn er nog duidelijk op te zien. Het lijkt wel of de muziek die woorden zelf op de muur heeft geschreven. Het is duidelijk dat de tekst, de melodie en het ritme van dat lied Guy’s belangrijkste inspiratiebron waren. De woorden die je op het fresco ziet dansen en zingen; je hoort er bastonen en een koor in, en daar bovenop de gekwelde New Yorkse stem van Mary Weiss.
Na een tweetal uren was de hele wand gevuld met niet alleen die herkenbare woorden maar ook met vreemde tekens, die niets anders zijn dan woorden uit Guy’s droomtaal, die mogelijk zijn werkelijke vocabulaire is. Hier staat nu een kunstwerk dat tegelijk de tijd aanduidt en hem overstijgt. De drie minuten en twaalf seconden van het mini-melodrama I Can Never Go Home Anymore; de maanden en jaren eenzaamheid van een moeder en een van huis weggelopen tiener; de ontroostbaarheid van allen die zich in dat verhaal herkennen. Do you ever get that feeling and want to kiss and hug her? Do it now / Tell her you love her. Don’t do to your mom what I did to mine. She grew so lonely / In the end. Angels picked her for a friend.

golden hits of the shangri-las

Een kunstcriticus zou van actionpainting kunnen gewagen. Ik zie evenwel geen verwantschap met Jackson Pollock, behalve in het fysieke aspect van de totstandkoming van het werk (of spel). I Can Never Go Home Anymore wil ik graag een brief noemen. Niet alleen omdat Guy Bleus zulke mooie brieven schrijft, kleine kunstwerken op zich, maar ook omdat er op het fresco een brief is afgebeeld en er – op mijn verzoek – een brief van Arthur Rimbaud aan Paul Demeny in is verwerkt: Car Je est un autre. Si le cuivre – s’éveille clairon, il n’y a rien de sa faute. Cela m’est évident : j’assiste à l’éclosion de ma pensée : je la regarde, je l’écoute : je lance un coup d’archet : la Symphonie fait son remuement dans les profondeurs, ou vient d’un bond sur la scène.

We denken na over samenwerking aan een project dat we voorlopig Schrifturen noemen. Het is allemaal nog niet zo duidelijk hoe we dat precies gaan aanpakken. Mijn probleem is dat ik nogal veel interessante invallen en ideeën heb, maar ervoor terugdeins om ze uit te werken. Om van mijn droom realiteit te maken. Ik vind dat we het woord Shangri-La moeten gebruiken en denk ook aan het Orgone [2] van Wilhelm Reich.

AMVK Shangri-La 001

Gisteravond zijn Guy en ik naar de Kant gegaan. Eerst naar de King Kong in de Keizersstraat, waar we bij de jukebox ruby port hebben zitten drinken. De zoete drank roept bij ons associaties op met songs die nooit zullen gaan roesten: Ruby Don’t Take Your Love To Town in de versie van George Jones; Ruby van Ray Charles; My Little Ruby van Chan Romero; Ruby Baby van Dion DiMucci; en natuurlijk Ruby Tuesday van the Rolling Stones. In de Cereus ben ik erg dronken geworden van de whisky. Hoewel ik helemaal geen muzikant ben heb ik kennelijk nogal wild piano zitten spelen. Dat heb ik in Bilzen in 1968 in het huis van Paul Vrijens ook een keer gedaan. Op de een of andere manier heb ik toen een twintigtal luisteraars wel urenlang kunnen boeien met mijn improvisaties en ‘covers’ van liedjes uit We’re Only In It For The Money van the Mothers of Invention. Gisteravond oogstte ik geen bijval. Eenmaal thuis ben ik om een mij onbekende reden woedend geworden. Guy lag reeds in bed toen hij me hoorde brullen. Hij is meteen opgestaan om te zien wat er aan de hand was. Senga zat te huilen in een van die lelijke zeteltjes van de huisbaas, een altijd lachende politieagent die hier aan de overkant woont. Senga is toch niet dood, vroeg Guy, terwijl hij nochtans goed kon horen dat ze geluid voortbracht. Met wat goede wil kon je er He Cried van the Shangri-Las in horen. Ik zat een heel eind bij Senga vandaan, op de grond bij de kolenkachel, niet langer woedend maar diep bedroefd. Guy is van oordeel dat ik een bruut ben en dat ik dat altijd zal blijven. Mogelijk omdat ik hem in Tongeren tijdens een repetitie voor mijn toneelstuk De droom eens een pianokruk naar het hoofd heb geslingerd omdat hij de rol van het lijk niet met de nodige ernst wilde spelen. Gelukkig heeft de pianokruk zijn hoofd niet geraakt. Ik was boos maar ik wist ook wel dat een echt lijk niet meer kan acteren. Als je een zwaar voorwerp naar iemands hoofd gooit moet je er altijd voor zorgen dat je ernaast mikt.

Begin april 1978. Ik ontving ik weer zo’n mooie brief van Guy Bleus. De naam Shangri-la orgonen bevalt me best, schreef hij, hierover zullen we bij mijn volgend bezoek even spreken, nu ben ik (weer!) ziek, ’n grieperige toestand met duizeligheid, weinig eetlust, moe, enz. Het tikken van deze brief valt me erg zwaar, er hangt een zekere onverschilligheid over me, zelfs i.v.m. het gedramatiseerde leven… waarschijnlijk door m’n onrustige jeugd; het ergst zijn de herinneringen die steeds kwellen; de nachten met m’n vader of grootvader in het café, en ik moest telkens vragen om naar huis te komen, en zij bleven en bleven hangen en met zichzelf… Waarom herhaalt zich alles?

En zo komen we alweer bij Henrik Ibsen’s Spoken uit. Hoe onze persoonlijke geschiedenis, ons verleden, ons elke dag blijft kwellen. Hoe herinneringen aan hoe wij ons gedragen hebben tegenover onze ouders, zoals het meisje in I Can Never Go Home Anymore tegenover haar moeder, ons met schuldgevoelens kunnen blijven opzadelen. Het doet ons beseffen hoe moeilijk het is vrijheid na te streven. Soms lijkt het erop dat we helemaal niet vrij zijn, dat we maar speeltjes zijn van het lot of van toevallige omstandigheden. Ons leven wordt op die manier een droom die wij niet zelf dromen. Of een nachtmerrie.

[1] Mary Weiss: I did purchase a gun once, a little Derringer. I bought a gun after somebody tried to break into my hotel room. There were these glass panels on the side of the door and all of a sudden I see this arm coming through. Not only was I scared to death, but there were large amounts of money in the room. You’re on the road with no protection. But, I was a little kid. I didn’t know. Back then, you could walk in anywhere and buy a gun. But the FBI came to my mother’s house and said, “Will you please tell your daughter she’ll be arrested if she gets off the plane with her gun?”
Uit: Mary Weiss Remembers… An interview that Mary Weiss gave to Norton Records’ Billy Miller and Miriam Linna in 2007

[2] Orgone was closely associated with sexuality: Wilhelm Reich, following Freud, saw nascent sexuality as the primary energetic force of life. The term itself was chosen to share a root with the word orgasm, which both Reich and Freud took to be a fundamental expression of psychological health. This focus on sexuality, while acceptable in the clinical perspective of Viennese psychoanalytic circles, scandalized the conservative American public even as it appealed to countercultural figures like William S. Burroughs and Jack Kerouac.
Wikipedia

Afbeeldingen: Guy Bleus omstreeks 1981; Golden Hits Of The Shangri-Las; Shangri-La door Anne-Mie Van Kerckhoven.

IN DE ARMEN VAN DE RIJKE AARDE

kinderjaren 2 001 (5)_edited

Een ervaring is voor jou alleen maar echt als je ze in woorden hebt uitgedrukt. De ervaring moet op een wit blad of op een scherm bewezen worden. Als dat niet lukt ben je ongelukkig. Het lijkt er dan op dat je niet leeft, niet hebt geleefd. Maar als je schrijft leef je niet, dan schrijf je.

Er kunnen weken, zelfs maanden voorbij gaan zonder te schrijven. Wat hebben al die woorden nog voor zin? Elk argument is goed om de woorden uit de weg te gaan. Alleen al denken aan een zin, en dan ook nog eens aan een paragraaf, maakt je moe, geeft je goesting om weer te gaan liggen. Je wordt er moedeloos van. Je wordt moedeloos van het niet-schrijven dat niet-leven is, en je wordt moedeloos van het schrijven dat eveneens niet-leven is.

Je zou willen verdwijnen in het moment, in het daaropvolgende moment, in elk ogenblik van de tijd. Jezelf worden in wat je omringt en omvat. Zonder meer. Zonder woorden, zinnen, paragrafen. Zonder doelstellingen, ambities, zonder hunkering, zonder behoefte aan bijval. Het aaneenrijgen van woorden is altijd een vraag om liefde. Wat zou je graag door het leven gaan zonder naar liefde te verlangen. Is het mogelijk alleen maar liefde te geven? Is het mogelijk zonder liefde te krijgen en zonder liefde te geven te leven?

De bomen staan nu zo in de belangstelling. Je hebt kort na je begin vier jaar lang tussen de bomen geleefd. Je hebt er god gevonden en ook weer verloren. Je kende de namen van de bomen. Je was een gevangene van de bomen. Nog steeds ruik je hun geur, alle schakeringen ervan. De geuren die elk seizoen anders waren ruik je nog. Hoewel de bomen je gevangen hielden riepen ze dromen en verlangens bij je op. De bomen maakten je gelukkig. Ze waren de taal van de aarde, maar dat besefte je toen nog niet. Was er nog een andere, bedachte taal nodig? De bloemen in de lente waren gedichten. Als je terug zou keren naar de bomen, naar de bloemen in het bos, zou je wellicht gelukkig zijn. Weg van de woorden, weg van de vergezochte taal met al haar noodlottige stijlmiddelen. Voor altijd tussen de bomen. In de armen van de rijke aarde.

Afbeelding: Marina B. in de bossen van Rekem, omstreeks 1962

ZERO DE CONDUITE: HERINNEREN EN VERGETEN

IMG_20190621_183813

“Voortdurend laat een blad los uit de rol van de tijd, valt eruit, fladdert weg – en fladdert plotseling weer terug, in de schoot van de mens. Dan zegt de mens ‘ik herinner mij’ en benijdt het dier, dat onmiddellijk vergeet en ieder ogenblik werkelijk ziet sterven, in nevels en duisternis terugzinken en voor altijd uitdoven.” Dat schrijft Nietzsche in zijn essay ‘Over nut en nadeel van de historie voor het leven’. Is het niet waar? Zijn we niet het gelukkigst als we in het moment leven? Als er geen tijd, geen verleden bestaat? Als we ons niets herinneren en evenmin aan de toekomst denken? Heel vaak brengen herinneringen droefheid met zich mee. We herinneren ons fouten, vergissingen, verkeerde keuzes, maar ook extatische momenten die voor altijd voorbij zijn. Toch kunnen, zoals iedereen weet, herinneringen ook zoet zijn. Zonder ons geheugen en onze herinneringen waren we geen mensen. Om te kunnen bestaan en zeker om te kunnen werken, om het nieuwe in de wereld te brengen, hebben we zowel herinneringen – die van onszelf en die van anderen – als vergetelheid nodig.
Ik heb de songs van vandaag nogal willekeurig, zonder veel na te denken, gekozen. Ik heb ongeveer vijf uur muziek beluisterd en wat ik mooi vond en de thema’s verleden/vergeten/gisteren goed verwoordde, zowel muzikaal als tekstueel, heb ik aan mijn lijst toegevoegd.
Ik geef toe dat deze liedjes het allemaal minder filosofisch uitdrukken dan Friedrich Nietzsche, Marcel Proust, Virginia Woolf en andere denkers en schrijvers maar desondanks zit dat melancholische gevoel dat met het voorbijgaan van de tijd en de herinneringen aan mooie dagen en ogenblikken van romance en ware liefde gepaard gaat er zeker wel in. Mogelijk is melancholie, of noem het depressie, het gevolg van een overvloed aan herinneringen? Ik herinner me dit en ik herinner me dat; het wordt op den duur een lawine die je dreigt te bedelven. Het is genoeg geweest. Ik wil dat het ophoudt, gedaan met voelen, gedaan met denken. Terwijl elke herinnering toch ook het begin kan zijn van een grootse roman, van een betoverende film, van een tijdloos kunstwerk.
Gelukkig zou ik die mensen durven noemen die talloos veel mooie herinneringen hebben en die de donkere momenten in hun verleden voldoende kunnen vergeten, niet alleen om vandaag ten volle te kunnen leven, maar ook om plannen voor de toekomst te kunnen maken. Gelukkig zou ik die mensen durven noemen voor wie de toekomst een open boek is. Wat ben ik zelf ook graag in verwachting van iets of iemand…

Veel luisterplezier!

casablanca

As Time Goes By – Harry Nilsson – As Time Goes By – The Complete Schmilsson in the Night – Herman Hupfeld – 3:26

Lulu – Natalie Merchant – Natalie Merchant – Nathalie Merchant – 4:18

Berlin – Lou Reed – Berlin – Lou Reed – 3:25

Sylvia Said – John Cale – Fear – John Cale – 4:09

Memory Motel – The Rolling Stones – Black And Blue – Keith Richards/Mick Jagger – 7:09

Songs Of Yesterday – Free – Free – Rodgers/Fraser/Kossof – 3:37

A New Day Yesterday – Jethro Tull – Stand Up –  Ian Anderson- 4:12

Yesterday And Today – Yes – Yes – Jon Anderson – 2:52

Good Times – Eric Burdon & The Animals – Winds Of Change – Jenkins/ McCullock/ Burdon/Weider/ Briggs – 3:01

Remember A Day – Pink Floyd – A Saucerful Of Secrets – Richard Wright – 4:33

1 Hour And A Half Ago – The Rain Parade – Emergency Third Rail Power Trip – D. Roback/S. Roback – 4:15

A Summer Long Since Past – Virgina Astley – From Gardens Where We Feel Secure – Virginia Astley  – 4:38

Long Years Ago – Shirley Collins – False True Lovers – Traditional – 2:39

Trying So Hard To Forget – Fleetwood Mac – Mr. Wonderful – Green/Adams – 4:45

Seems So Long Ago, Nancy – Leonard Cohen – Songs From A Room – Leonard Cohen – 3:41

Bob Dylan’s Dream – Bob Dylan – The Freewheelin’ Bob Dylan- Bob Dylan – 5:04

Did She Mention My Name – Gordon Lightfoot – Did She Mention My Name – Gordon Lightfoot – 2:33

Summertime Is Past And Gone – Bill Monroe & His Blue Grass Boys – The Essential Bill Monroe – B. Monroe – 2:56

I Forgot To Remember To Forget – Charlie Feathers – Wild Side Of Life: Rare And Unissued Recordings Vol. 1 – Feathers/Kesler – 2:20

Did She Ask About Me – Ivory Joe Hunter – Complete Goldwax Singles Vol. 3 – C. Taylor – 2:36

Long Ago – Bobby Patterson – A Road Leading Home: Songs by Dan Penn – Dan Penn – 2:51

When I Did The Mashed Potato – Larry Bright – The Del-Fi & Donna Story – Unknown  – 2:55

When My Blue Moon Turns To Gold Again – Elvis Presley – The King Of Rock ‘n’ Roll: The Complete 50s Masters  – Gene Sullivan/Wiley Walker – 2:22

Forget Marie – Lee Hazlewood – Cowboy in Sweden – Lee Hazlewood – 1:59

Sometimes She Forgets – Steve Earle – Train A Comin’ – Steve Earle – 3:03

Have You Forgotten – Red House Painters – Songs For A Blue Guitar – Mark Kozelek – 6:31

Souvenirs – John Prine – Diamonds In The Rough – John Prine – 3:38

Journey Through The Past [Previously Unreleased Version] – Neil Young – The Archives Vol. 1: 1963-1972 –Neil Young – 2:24

Expecting To Fly – Buffalo Springfield – The Archives Vol. 1: 1963-1972 – Neil Young – 3:48

Better Days – Graham Nash – Songs For Beginners – Graham Nash – 3:52

The Beauty Of The Days Gone By – Van Morrison – Down The Road – Van Morrison – 5:50

I’ve Forgotten What It Was In You (That Put The Need In Me) – Maria McKee – Maria McKee –Maria McKee  – 3:41

You Can’t Put Your Arms Around A Memory – Ronnie Spector – The Very Best Of Ronnie Spector –  Johnny Thunders – 3:57

Yesterdays Tomorrows – Tindersticks – The Hungry Saw – Stuart Staples, David Boulter – 3:47

Each Today Is Yesterday’s Tomorrow – Moondog – Moondog 2 – Louis Hardin – 1:40

Just A Memory – Elvis Costello & The Attractions – Get Happy!! [Bonus] – Elvis Costello – 2:17

I’ll Remember – The Kinks – Face To Face – Ray Davies  – 2:28

Selective Memory – Eels – Daisies Of The Galaxy – E – 2:45

Φ
Samenstelling, research, presentatie en techniek: Martin Pulaski

TRISTESSE ANDERLECHTOISE

DSC_0224.JPG

“…aangezien elektrische stroom kostbaar is en een in zijn eigen autonomie ingesponnen mens het best zonder dat licht kan stellen, heb ik lange nachten.”
Hermann Broch, Huguenau of de zakelijkheid

Als ik vanuit mijn werkkamer naar buiten kijk zie links van me de bomen van het Astridpark en een stukje van het stadion van Anderlecht. Aan dat stadion heb ik me jarenlang geërgerd omdat het zoveel ruimte van het park in beslag neemt. Maar die ergernis is langzaam weggeëbd. Eerst is er berusting voor in de plaats gekomen, daarna heb ik mij stilzwijgend met de mastodont verzoend. Voor mij mag het hele Astridpark nu voetbalstadion worden. Dan kan ik er ooit misschien nog eens een keer naar U2 gaan kijken, of naar Lady Gaga.
Het stadion is zowat het enige wat in deze buurt nog enige aantrekkingskracht uitoefent. Ik heb nooit van voetbal gehouden – maar ik ben er ook niet tegen. Dat zou absurd zijn. Soms gebeurt het zelfs dat ik opga in een match. Dan voel ik mij een echte Belg, een Rode Duivel, of afhankelijk van waar ik mij bevind nog iets anders, vorig jaar in Parijs bijvoorbeeld was ik nog een Portugees. Als het stadion er niet zou zijn zou deze buurt helemaal doodbloeden.  Nu zijn er nog wat supporterscafés en als er een match is staan er kraampjes met frieten en Anderlecht-parafernalia. Voor de rest is er niets en zeker niets dat me uitnodigt tot een wandeling. Ik zou op zijn minst een uur per dag moeten wandelen, niet alleen voor het heil van mijn lichaam maar zeker ook voor dat van mijn geest. (Het is zelfs dom onderscheid te maken tussen die twee). Waar echter kan ik naartoe? Het Pajottenland is pittoresk, maar om daar te geraken moet ik langs drukke steenwegen lopen en dan nog eens de ziekmakende Ring oversteken. Al die razende monsters daar beneden, meestal met maar één inzittende. Een ding is zeker: mocht ik er ooit een eind aan maken zou het niet daar zijn. Het is er veel te afzichtelijk. Stel je voor dat er leven is na de dood en dat je je alleen maar je allerlaatste indrukken zou herinneren, tot in de eeuwigheid. Geen sprake van. Als ik ooit zelfmoord zou plegen zou het op een van de Bovenwindse Eilanden zijn. Ik vermoed namelijk dat het daar mooi is. Maar vrees niet: ik wil vooral leven. Gisteren hoorde ik nog een mooi liedje, ‘Live Til You Die’ van Emitt Rhodes. Die titel is mijn levensmotto. Ik kan dan wel somber en melancholisch zijn – en dat duurt nu al een zestal maanden – , ik kan ook tevreden zijn met kleine dingen. Ik moet deze kamer niet eens verlaten. Nu zie ik bijvoorbeeld de oranje en bruine dakpannen van het huis aan de overkant van de straat en de grijze duif op datzelfde dak, die daar rustig zit. Te wachten wilde ik schrijven. Maar ik denk niet dat ze wacht, ze zit alleen maar. Kijk, nu is ze weg. Waarom zou ik hier dan niet gewoon maar wat zitten, zonder meer. Ach ja, omdat mijn huisarts me aanraadt om een uur per dag te wandelen. En hij heeft natuurlijk gelijk. Soms zie ik op Instagram foto’s van mensen die wandelingen maken. ‘My daily walk’ staat er dan onder. Je ziet beelden van het mooiste dat de aarde te bieden heeft: bloemen, bomen, schilderachtige paadjes, zachtaardige dieren, een rivier… Wat ben ik dan jaloers. Als ik wil gaan wandelen in een betoverende omgeving moet ik eerst een kwartier naar de metro door fijn stof lopen. Dan op de metro stappen, hopend dat niemand zich opblaast, en vervolgens is het nog bijna een uur tot Hermann-Debroux, waar mijn gezonde wandeling eindelijk kan beginnen. Het is goed mogelijk dat de zon schijnt als ik hier buitenkom en dat het regent als ik in metrostation Hermann-Debroux boven de grond kom. Of dat ik onderweg ergens moet uitstappen omdat die hele Hermann-Debroux in rook is opgegaan. Ik vraag me altijd af naar wie dat station is genoemd. Waarschijnlijk naar een schepen of een voorzitter van iets. Een zakkenvuller, zoals de mensen zeggen. Waarom niet naar Hermann Hesse, of liever nog naar de geniale schrijver Hermann Broch? Wie nooit iets van hem gelezen heeft raad ik ten stelligste de slaapwandelaarstrilogie aan (bestaande uit ‘Pasenow of de romantiek’, ‘Esch of de anarchie’ en ‘Huguenau of de zakelijkheid).

Mijn oplossing is: af en toe een reis maken. Op de plaats van bestemming wandel ik dan ongeveer vijf uur per dag. Zo haal ik mijn schade in en zie ik ook de schoonheid van de grotere wereld. Dan hoef ik mij niet tevreden te stellen met een dakpan of met een boek van een van de vele Hermannen. Zeker is het nooit mijn ambitie geweest duivenmelker te worden. Mijn vader was duivenmelker. Kort voor zijn dood heeft hij al zijn duiven een voor een de strot omgewrongen.

DSC_0242.JPG

Foto’s: Martin Pulaski, Anderlecht, 2008

VERDWIJNEN

2013_06_LONDEN 033.JPG

Ziektes, ziektegeschiedenissen, angst voor aftakeling, voor geheugenverlies (verlies van het verleden, van de herinneringen, van de doden die in mijn herinneringen voortleven): niets nieuws in mijn bestaan. Ik ben er in zekere zin mee geboren, zeker ben ik er volwassen mee geworden; die angsten, of liever, die ene grote angst, de angst voor het geleidelijk aan of plots verdwijnen in het grote niets, is altijd op de achtergrond aanwezig geweest, zoals het geruis, niet van de wind, maar van het verkeer op de ring rond Brussel (waarbij de wind wel een rol speelt). Het is geen hoofdthema in mijn leven, maar zeker wel een ‘schaduwhoofdthema’, iets wat op een dubbelganger lijkt, een William Wilson waar ik voortdurend strijd mee moet leveren. Vaak als ik in de spiegel kijk, en dat doe ik wel af en toe want narcisme is me niet geheel vreemd, zie ik hem terugkijken en dan denk ik, wat lijkt hij op me.

Het is een angst die niet alleen mijn eigen verdwijnen betreft, maar ook van degenen die ik liefheb, degenen die ik bewonder, degenen voor wie ik tedere gevoelens koester, voor wie ik empathie voel. Het is een angst voor het verdwijnen van de mooie dingen in de wereld, van wat ik altijd mooi gevonden heb, wat mijn geheugen vastgehouden heeft maar wat desondanks teloorgaat, hele stadswijken, oude straten en pleinen waar platanen al sinds mensenheugenis voor lommer zorgden, frivole huizen aan zee in een voor de rest leeg landschap, als je de natuur, de duinen, het strand leeg zou noemen, wat eigenlijk verkeerd is, oude dorpscinema’s, zoals cinema Eden in Lanaken, of kleine en minder kleine bioscopen in de steden (alleen al een opsomming van de verdwenen Antwerpse cinema’s zou me zeer waarschijnlijk met immense droefheid vervullen), voor het verdwijnen van goed gemaakte, beklijvende films, kunstzinnige films, van boeken die er toe doen, die zelf uitroepen dat ze tot een canon behoren (niet omdat een recensent, antiquair of filoloog het beweert), van dichters die gedichten lezen en niet op de hoeken van de zo al schreeuwerige straten staan te schreeuwen, van de muziek van Bach en Brahms, van muziek zoals die gemaakt werd door Fred Neil, Tim Buckley, Billie Holiday en Howlin’ Wolf, van sneeuwmannen, van schrijfmachines zoals te zien in ‘The Trial’ van Orson Welles, van de General Marine and Shipbuilding Company, van glazen flessen, van het bruin tafelbier van Piedboeuf, van parelmoer, van de Grote Winkler Prins Encyclopedie, van postzegels, van bananenboten, van straatzangers, van bars die de hele nacht open blijven, van Barbarella, ja, kijk, van alle mooie mensen, dieren en voorwerpen die hier ooit geweest zijn en waarvan de meeste al niet meer bestaan, tenzij in musea en in (nog niet vernietigde) films en foto’s, of als woorden in verhalen, boeken, memoires, in melancholische mijmeringen zoals deze hier.

Deze lawineachtige zinnen schreven zichzelf nadat ik – net voor het middagmaal – toevallig een fragment van een dagboeknotitie uit 5 juni 1980 had gelezen; onder meer ten gevolge van deze woorden: “Zo lees ik op mijn huid de taal van het menselijk verval – de ondergang van al het levende.”

LEUGEN, WAARHEID, MELANCHOLIE

MelencoliaDurer.jpg

Er zijn geen leugens onder de zon. Ga ze ook maar niet zoeken in een ander vuur of onder een steen, in de schaduw van een olm, een belfort. Ga ze zeker niet zoeken in de doolhoven van industriezones noch in een kluis in een huis aan een donker meer in een buitenland. Dat is tijdverlies, zelfs als je ervan uitgaat dat de tijd niet bestaat, dat hij alleen maar een concept is, een manier van denken, deel van een wereldbeeld.

Er is alleen maar waarheid en niets dan de waarheid. Of ik je dat nu zweer of niet verandert niets aan de situatie. Wat je om je heen ziet – verlaten en drukke straten, pleinen, vogelnesten, bijenkorven, flatgebouwen, metrostations -, dat is niemandsland. Een land zonder koning, zonder onderdanen, zonder zonde, zonder genade, een land vooral zonder schaamte. Waar zelfs de strengste wetten in het onbekende ontstaan en er weer terugkeren – het nog niet bekende dat even waar is als het bekende, alleen weet niemand in het niemandsland het al. Of daar lijkt het toch op, maar het is ook waar dat er altijd bevoorrechten zijn, dat er altijd een voorhoede is. Aan wat die hoede voorafgaat weet ik ook weer niet en ik ken ook geen mens die het wel zou kunnen weten. Wat ik wel denk te weten is dat allen, zoals dieren, aan die wervelwind van wetten onderworpen zijn, dat niets door hun mazen kan glippen. Ook degenen die niet uit de boot vallen raken in hun netten verstrikt.

Alles wat zich voordoet en niet voordoet is waar. Elke citroenschil, elke schimmel, elke dromedaris, elke droom, elke splitsing, elke wonde is waar. Er is alleen maar waarheid. Er zijn geen leugens onder de zon. Zo is het en zo zal het worden. Zet nu maar een punt achter al dat zoeken en nauwgezet en goedbedoeld onderzoeken. Je nieuwsgierigheid zal wel ergens anders, in een ander niemandsland, wortel schieten.

Vorige nacht werd ik wakker en raakte maar moeilijk weer in slaap. Terwijl mijn vrouw lindethee voor me maakte sloeg ik nog even ‘Het boek der rusteloosheid’* van Pessoa open, een bijna ideaal slaapmiddel. Daar las ik dit:

“Waarom schrijf ik tegenstrijdige en niet met elkaar te verenigen processen van dromen en dromen leren? Waarschijnlijk omdat ik er zozeer de gewoonte van heb gemaakt het verkeerde als het ware te ervaren en wat ik droom even duidelijk waar te nemen als wat ik zie, dat ik het menselijke en volgens mij valse onderscheidingsvermogen tussen waarheid en leugens heb verloren.”

De eerste zin begreep ik niet. Het zal wel aan mijn slaapkop liggen, dacht ik, maar nu ben ik wakker en ik begrijp hem nog niet. Het is me echter om de tweede zin te doen. Nu heb ik die, geruime tijd geleden, al meermaals gelezen en is de gedachte mij misschien bijgebleven. Maar alleszins heb ik er bij het neerschrijven van het bovenstaande niet aan gedacht. De trigger voor de tekst was Martin Scorsese’s film ‘The Wolf Of Wall Street’: die gaat in zekere zin ook over de waarheid. Alles wat je in zijn film ziet is waar, hoe overdreven het soms ook lijkt.

Mijn blog bestaat nu bijna acht jaar. Waarom heb ik hem ‘hoochiekoochie’ genoemd? Had ik een slaapkop, was ik beneveld of was het een kater? Niet dat ik het een slechte naam vind, maar ik besef nu heel goed dat hij de lading niet dekt. Melencolia, de gravure uit 1514 van Dürer indachtig, zou veel beter geweest zijn. Maar wellicht bestaan er duizenden blogs die ‘melencolia’ heten. Zelfs hoochiecoochie bestond in 2006 al, vandaar de afschuwelijke maar gelukkig ook kafkaiaanse K. Overigens zou ‘melencolia’ nooit kunnen aanzetten tot dansen terwijl hoochiekoochie, in weerwil van de occasionele zwartgalligheid, bijna niets anders beoogt te doen.

*Zoals ongeveer alles van Fernando Pessoa een boek dat niet af is, wat een modern kunstwerk betaamt. Een boek, een kunstwerk, dat pretendeert af te zijn, voltooid, is volgens Adorno een leugen. Ook dat is waarheid.

Beelden: Melencolia, Albrecht Dürer, 1514.

Ω
Een fragment uit mijn dagboek: “Strijd tegen de leugens zeg ik, maar wat is dan de waarheid? Hoe vind ik de waarheid? Berusten in de inertie, is dat de waarheid aanvaarden? Toegeven dat alles voor niets is geweest… Dat mijn leven (en tegelijk zoveel andere levens) overbodig is… Ik neem aan dat dàt niet de waarheid is.” (5 mei 1980).

Dat was toen, dit is nu. Want ja, ook dat is waarheid.

 

MELANCHOLIE VAN HET GEMIS

IMG_6294.JPG

Eind mei hadden we, al liftend, onze bestemming bereikt: een vredig dorp in een wondermooi en geurig landschap in de omgeving van Arles. Een dag later, zonnig en zacht, onze zintuigen als herboren, fietsten we langs een kanaaltje en lachten zomaar wat voor ons uit, om niets, om alles. Zelfs de krekels vervulden me met een diep gevoel van geluk en voldaanheid.

Ik herinner me nu ook weer de vriendelijke, joviale buschauffeur die grapjes maakte die we niet begrepen evenals de manier waarop hij jouw sensuele aantrekkelijkheid in zich opnam. Hij reed met ons naar je school in een ander dorp, een vijftal kilometer verderop. Je zou er een gesprek hebben met je nieuwe directeur, een sympathisant van een rechts-nationalistische partij. De man bekeek me minachtend en eiste je meteen helemaal op. Hij gaf ons zelfs niet de gelegenheid om afscheid te nemen. Ik keek nog om, maar je liep al van me weg, je rug donker in het felle zonlicht. Ik droeg een boekentas vol zware stenen, en mijn schoenen waren van lood. Zo verliet ik het schoolgebouw: ik wist dat ik nooit iemand zou ontmoeten met wie ik dit verdriet zou kunnen delen.

Toen ik de fietsen, roestig en vuil, naar het fietsenkerkhof bracht lag het landschap van de Provence er laf en kleurloos bij. Mijn zintuigen hadden geen zin meer.

Ω

Foto: © Martin Pulaski

RUSTIG SLAPEN IN EEN GENADELOZE WERELD

STOCKHOLM 017.JPG

Tawny port op een regenachtige zaterdagavond in de late zomer schenkt je enkele ogenblikken breekbare rust. Later de waterachtige smaak van de groenten op je bord. Herinner je je nog hoe jaren geleden, bij je moeder, alles zoveel krachtiger smaakte en echt lekker was?

Je leest wat in een roman, maar zonder veel aandacht te geven aan de woorden en zinnen. Althans: ze roepen niets bij je op. Je bent te moe van te veel afkeer en verwensingen en gruwel. Moe, maar dan lig je toch nog uren wakker, en daarna volgen er nachtmerries over mensen die je in werkelijkheid of in je verbeelding hebben bedrogen of verraden.

Er zijn dagen dat je vergeet hoe teder en vriendelijk en liefdevol sommige mannen en vrouwen voor je zijn.  Dan is alles in jou gesloten, als een auto in een garage, een auto die aan herstel toe is en al met een laag grijs stof bedekt.

Maar werpt het geen positief licht op je karakter, op je moreel bewustzijn dat je niet goed slaapt? Want in zekere zin zou je kunnen zeggen dat rustig slapen in een genadeloze wereld iets is om je voor te schamen. Zoals in een park zitten met je arm om een geliefde gelegd en zo, in die innigheid, het leed van de bedelaar een beetje verderop vergeten.

Toch ook dit nog: wat is er mis met de trage stilte, die misschien wel op het vallen van plataanbladeren lijkt, trage stilte waarin je enkele momenten van geluk kunt beleven? Als je de warme rode lippen van je geliefde kust.

Ω

Foto: How, Stockholm, 16 8 2013, Martin Pulaski

ZERO DE CONDUITE: VROLIJKE MELANCHOLIE


jukebox londen 2

Zéro de conduite is een programma op Radio Centraal in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 ’s avonds. Heerlijk als je druk bezig bent in de keuken, of bij het aperitief, en later aan tafel bij de linzensoep! Stem af op 106.7 FM. Je kunt het programma eveneens via streaming beluisteren. Hier vind je meer informatie over de radio.

Vandaag ook weer geen afgelijnd thema (wellicht heb ik sinds 1982 alle mogelijke thema’s al tientallen keren gehad), maar onderliggend is er wel melancholie, die bijna altijd troost biedt. Vrolijke melancholie, een mooi muzikaal oxymoron toch? Vanwaar echter melancholie en behoefte aan troost? Troost lijkt me voor de hand te liggen. Mensen zijn eenzame wezens, zwak, kwetsbaar, slachtoffer van geweld, oorlog, onderdrukking, liefde en chagrijn, armoede en ziekte. De schaduwzijdes van al het verrukkelijke dat het leven ons biedt. Ik ben in dat opzicht niet zo anders dan andere mensen, al ben ik gelukkig niet arm, niet al te ziek en niet vreselijk eenzaam.
Melancholie is altijd een ondertoon in mijn leven geweest, ik heb haar gekoesterd, of zij mij, dat weet ik niet zeker. Als je verjaart komt die ondertoon bijna noodgedwongen bovengronds – ouder worden is geen prettig gebeuren, zeker niet als je de jeugd zo verheerlijkt als ik altijd heb gedaan. En zoals misschien elke kunstenaar en schrijver wel doet. ‘Forever Young’, was de leuze, maar dan stel je vast dat het niet meer is dan dat: een leuze, een motto. Tenzij het om een jeugdige geest zou gaan.  In dat geval is het het motto de waarheid.

Een verjaardag is een moment van somberheid, helder besef van je sterfelijkheid, maar tegelijk vier je het leven, vier je dat je aanwezig en tegenwoordig  bent – ook tegenwoordig van geest, dat je kunt lachen en dansen en vrienden ontmoeten, dat je kunt liefhebben en luisteren, en zien en ruiken en voelen. Dat je kunt reizen en dat je openstaat voor het oude en het nieuwe. Zoals dit programma nog een keer zal moeten bewijzen, want het moet een mix worden van heel oud en heel nieuw.

Veel luisterplezier.

Strangers When We Meet – David Bowie  – Buddha Of Suburbia

On My Own – Low – The Invisible Way

Down to Go – Phosphorescent – Muchacho

Sorrow – The National – High Violet

I’ve Been Riding with the Ghost – Songs: Ohia – Magnolia Electric, Co.

The Velocity Of Saul At The Time Of His Conversion – Okkervil River – Down The River Of Golden Dreams

Ennui – Lou Reed – Sally Can’t Dance

Allegro molto –  Lynn Harrell, Stephen Kovacevich – Brahms: Cello Sonatas 1 & 2, Handel Var. Op. 24

Don’t Forget Me (ft. John Lennon) – Harry Nilsson – Pussy Cats

The Train From Kansas City – The Shangri-Las- Myrmidons Of Melodrama

That Teenage Feeling – Neko Case –  Fox Confessor Brings The Flood

Looking Glass Blues – Charlotte Gainsbourg – IRM

Cold Molly – Mark Lanegan & Duke Garwood – Black Pudding

Turn You Inside-Out – R.E.M. – Green

Home I’ll Never Be – The Low Anthem – Oh My God, Charlie Darwin

Black Train – The Gun Club – Fire Of Love

Can We Really Party Today? – Jonathan Wilson – Gentle Spirit

Song For Adam – Jackson Browne – Saturate Before Using

Penthouse In The Woods – Scud Mountain Boys – The Essential Scud Mountain Boys

I Don’t Know You  -New Riders Of The Purple Sage (ft. Jerry Garcia) – New Riders Of The Purple Sage

Call The Doctor – J.J. Cale – Naturally

See That My Grave Is Kept Clean – Kelly Joe Phelps – Roll Away The Stone

Trials, Troubles, Tribulations – Valerie June – Pushin’ Against a Stone

The Stonecutter Boy – Anne Briggs – The Bird in the Bush

Abschied – Nico – Desertshore

Andante – Pieter Wispelwey – J.S. Bach, Gamba Sonatas

Time Of No Reply – Nick Drake – Way To Blue (An Introduction To Nick Drake)

Sweethearts On Parade – M. Ward – Transistor Radio

Ant Farm – The Eels – Electro-Shock Blues

When The Angels Will Put Out Their Lights – South San Gabriel – Dual Hawks

The Desperate Kingdom Of Love – PJ Harvey – Uh Huh Her

Ω

Research & presentatie: Martin Pulaski
Foto: jukebox in Spanish Bar, Londen, MP

SUSPICIOUS MINDS

 

landschap-umbrie

Je weet wat er met the Long Ryders is gebeurd, je kent het leven van August Strindberg en kan het navertellen (wat geen zin meer heeft: iedereen vindt het in Wiki), je herinnert je tientallen steden en nog veel meer hotels – maar wat gebeurt er op dit ogenblik in je stad, in je straat, in het appartement beneden? Je weet het niet. Je weet niets. Je denkt – soms, in een optimistische bui – dat je dichterlijk op de wereld verblijft maar je stelt vast dat je stilaan blind en doof wordt. Misschien is dat altijd al zo geweest, leefde je in je eigen wereld, als een goedaardige psychopaat. Of – mogelijk – niet eens goedaardig, zelfs.

Hoe zou je dan een gedicht kunnen schrijven? Als je niets ziet van de kleuren in de ogen van een beminde vrouw of een kind, als je hun haren niet uit elkaar kunt houden, alsof ze allemaal in de war zitten, als je in je eigen stad verdwaalt, alsof je in een droom een donker spook najaagt dat meteen in een vriend verandert en dan in een wolf in de Ardennen en dan in een volgeling van L. Ron Hubbard?

Je moet over woorden en namen als riesling, zeeduivel, existentie, Santa Cruz nadenken: ooit verwezen ze naar universums, nu zijn het schimmen op de rand van je afgrond, schimmen al enigszins in de nabijheid van je – voorbarig – afscheidnemende verwanten. Je roept uit dat het allemaal zo erg nog niet is; dwaze gebaren gaan daarmee gepaard, ijl gelach, speurtochten diep in een of andere koelkast waarin nog wat drankjes moeten staan.

Je zegt tegen de weinige mensen die je ontmoet dat ‘Suspicious Minds’ je favoriete song is, maar je weet meteen dat je overdrijft. Alle liederen op ‘The Freewheelin’ Bob Dylan’? Of ‘La maman et la putain’, wow! – terwijl dat toch zo’n vervelende praatfilm is. De mooiste stad van de wereld is New York, maar in werkelijkheid zit daar in je dromen een donker spook je op de hielen (de zolen van je Campers kleverig van bloed en Campari). Picasso was een knoeier, toch, met al die gekke kleuren. En Karel Appel!

De mooie dagen hebben we gehad. Nooit meer zal de Titanic zinken, nooit meer de Mount Everest door Edmund Hillary en de Sherpa Tenzing Norgay worden beklommen (drie dagen voor je derde verjaardag), nooit meer met vlug in elkaar geknutselde sleeën, alsof het kunstwerken waren van Vic Gentils, over het oppervlak van het Albertkanaal gegleden, nooit meer zal je overweldigd worden door de barok van Ben Hur, El Cid en Cleopatra.

Zelfs de zon schijnt het te laten afweten. Alsof je donkerste dagen aangebroken zijn. Alsof wat ooit alles was nu niets meer is. Maar misschien is dit maar een moment van zinsverbijstering, veroorzaakt door een drietal glazen rode wijn. Een gevolg van enkele te hoge toppen, te ijzingwekkende vergezichten, te vergevorderde liefdes, te witte, extreem romantische sneeuw in sensationele streken.

Foto: M.P., Umbrië

MELANCHOLIE VAN HET MOGELIJKE

mijmering,lagos,portugal,algarve,herinneringen,individuele geschiedenis,vertellen,tijd,nuances,vergetelheid
Lagos, Portugal, 22 september 2012.

Ik zit op het terras van ons appartement in Lagos. Om me heen rust en bladeren en bloemen (van de meeste ken ik de naam niet eens).  Geluid van kabbelend water, een lichte bries, wegdrijvende wolken na een onweer. De lucht diepblauw, een weerspiegeling van de Atlantische Oceaan. Het regenwater droogt op, het groen is veelsprekender dan de voorbije dagen, nu het verzadigd is. Een echte dichter zou woorden vinden voor al die tinten van groen, blauw en van van geel en oker (van aarde, tegels). Maar een armoedetaal heeft eveneens haar charmes. Of niet soms?

Ik sprak de voorbije dagen veel over films en boeken en over mijn individuele geschiedenis. Het is merkwaardig hoe vooral het verleden tijdens een reis in een ander daglicht komt te staan, een helder daglicht, met veel schakeringen, nuances. Veel wat vergeten was steekt weer de kop op, de details zijn niet langer onbelangrijk, je geleefde leven niet van zin verstoken. Van de meeste van die vertelde geschiedenissen over ooms, tantes, schooldagen, eerste liefjes, vriendschappen, opstandigheden, teleurstellingen, armoedige reizen, momenten van geluk en verandering, herinner ik me nu alweer niets meer. Momenten van helderheid zijn opnieuw wazig, mogelijk belangrijke gebeurtenissen in een donkere, modderige poel van vergetelheid verzonken. Wat jammer, ik had alles moeten noteren – terwijl ik vertelde. Maar nee toch: dan zou ik helemaal niets hebben verteld. Die verhalen komen er alleen vanzelf, als je omgeven bent door wat je niet kent, als het verre nabij is en je je veilig voelt, ver weg van bijna al degenen die je kunnen begrijpen, verstaan, van bijna al degenen die je pijn zouden kunnen doen of misverstaan.

Bovendien is niet een moment uit je persoonlijke geschiedenis van enig belang in het licht van de eeuwigheid. Is het niet best om alles op die manier te bekijken en zodoende een zorgeloos leven te leiden? Natuurlijk wel, en iedereen zou dat vermoedelijk ook doen – maar het behoort helaas niet tot onze mogelijkheden. Of misschien wel tot onze mogelijkheden, maar door de omstandigheden waarin we elke dag verkeren blijven onze mogelijkheden altijd maar dromen, potentiële situaties die we voor ons uitduwen, die we nooit echt kunnen verwezenlijken, niet echt kunnen beleven. Altijd is er die afstand tussen wat we in het dagelijks leven zijn en wat we daar voorbij, in een parallelle wereld, zouden kunnen zijn, wat we zouden kunnen worden.

Ja, we weten al heel gauw dat we nooit zullen worden wat we eigenlijk zouden willen en moeten worden. Meestal durven we dat zelfs niet onder ogen zien. Meestal denken we dat het leven is wat het is. Dat is de diepe melancholie die aan ons bestaan ten grondslag ligt. Een melancholie die ons in staat stelt om zoveel genuanceerde verhalen te vertellen over wat wij hebben beleefd, over onze individuele geschiedenis, over belangrijke films, onvergetelijke muziek, over boeken die de tijd maar blijven trotseren.

 

CINDERELLA’S BALLROOM, MELANCHOLIE, NOSTALGIE

1979-1980-aurora 10 kleur 001_edited c

Op mijn vorige tekst, over de Cinderella’s Ballroom facebook-groep, kwam een aantal verhelderende en vooral eerlijke commentaren van drie kritisch ingestelde leden van de groep ([uzine], Pan en Max Borka). Ik dank hen daarvoor en ga kort in op hun opmerkingen.  Een filosofisch, sociologisch of politiek essay wordt dit geenszins.

“Een eigen leven” – waar Max en [Uzine] het over hebben – is inderdaad bijzonder relatief. Ik denk dat het concept ‘vervreemding’ nog altijd geldig is. Meer zelfs, het is razend actueel. En dat ‘identiteit’ in twijfel mag getrokken worden, lijkt me ook bijna vanzelfsprekend. Nogal wat mensen meten zich een ‘identiteit’ aan waarvan ze denken dat die cool is, maar die dat daarom net niet is. Ik bedoel: een coole identiteit bestaat niet. Dat heeft niet alleen met twitteren en dergelijk nuttige nonsens te maken, maar met ongeveer alles waarvan men denkt dat het door de media en door de anderen zal worden opgemerkt als ‘anders’, als ‘uniek’, als ‘authentiek’. Die houding heet geloof ik narcisme. Ze is me niet helemaal vreemd.

Als ik het – in mijn reactie op Max Borka’s commentaar –  over ‘achterhaalde’ muziekvormen (of liederen, of elpees) heb, dan is dat een subjectieve uitspraak, maar wel gebaseerd op jarenlange vertrouwdheid met allerlei soorten populaire muziek. Dus toch een beetje een vaststelling gebaseerd op ervaring; een empirische vaststelling zou ik bijna durven zeggen. (Omdat ik moe was toen ik op de hierboven genoemde commentaren reageerde heb ik alleen maar David Bowie, Television en Suicide tijdsbestendig genoemd. Er zijn nog wat meer.)

Met nostalgie is evenmin iets mis als met melancholie. Ik geloof nogal in een positieve melancholie. Die hoor ik in – bijvoorbeeld – veel muziek van Brian Eno, Eels, Alexander Spence, Madredeus, Hope Sandoval en lees ik onder meer bij Cesare Pavese, Geerten Meijsing en Fernando Pessoa. Gelukkig maakt melancholie je niet, en sommigen gaan er dood aan – maar het is een mooie levenshouding, vind ik.  Psychologen, beoefenaars van een vak waar ik niet hoog mee oploop, stellen melancholie nogal eens gelijk aan klinische depressie. Historisch gezien is dat niet juist. Het feit dat iemand zwartgallig is, graag aan galgenhumor doet of van de regen houdt, betekent nog niet dat hij zelfmoord wil plegen. Een melancholicus, zoals Kafka er een was, lijdt vaak aan een diep en onvervuld verlangen. Is dat niet door en door menselijk?

Met nostalgie is niets mis als ze niet een allesbepalende levensstemming wordt. Vaak heeft nostalgie te maken met ontevredenheid met het nu, met de wereld en de maatschappij waar we nu in leven. Zeer waarschijnlijk wordt er in tijden van crisis meer aan nostalgie gedaan dan in voorspoedige periodes (zoals de jaren ‘zestig). Vandaar wellicht het succes van Cinderella’s Ballroom. Er ontstaat tevens een probleem als iemand zich te zeer identificeert met een boeiende periode in het verleden. Dan vind je op den duur niets meer boeiend wat daarna nog gebeurt. Zo iemand ‘blijft steken’ en is bijgevolg ongelukkig (al weet hij het misschien niet). Vergeet echter niet wat Simone Signoret schreef: nostalgie is niet meer wat ze geweest is.

Ik vind de Cinderella’s Ballroom facebook-groep een boeiend fenomeen, omdat ik in de periode waar het om gaat een tweede jeugd beleefde: ik was 27 in 1977 en had mijn buik vol van de toen populaire muziek: Yes, Pink Floyd, Emerson Lake & Palmer en Genesis. Daar zat geen sprankel meer in van de spirit die Muddy Waters, Hank Williams, Little Richard, Gene Vincent en Elvis hadden opgeroepen.  Op een dag kort nadat ik van Brussel naar Antwerpen was verhuisd  hoorde ik ik op de radio, radio Caroline als ik me nog goed herinner, the Clash, the Sex Pistols, the Stranglers, Mink DeVille, etcetera. Een nieuwe adem en tegelijk een terugkeer naar de bron. Voor mijn verjaardag kreeg ik van mijn vriend Willy, al lang niet meer onder ons is, ‘Never Mind The Bollocks’ cadeau.  Kort daarna kwam ik voor het eerst in Cinderella’s Ballroom. Ik herleefde. Dat heeft enkele jaren geduurd, daarna is weer een andere periode begonnen. En daarna weer een andere. Niet allemaal even boeiend of ingrijpend – wel altijd met hoogte- en dieptepunten. Ik heb in mijn leven heel wat zulke boeiende momenten en periodes gekend. Daar ga ik nu niet dieper op in. Hier op hoochiekoochie heb ik er al meer over geschreven.

Tot slot nog dit: [Uzine], ik ben het volledig eens met deze vaststelling van jou: “Soit, een stinker die ik nu al voel aankomen, dan weer, is dat er binnenkort spotlights op die groep worden gezet, door journalisten en trendwatchers etc. Zo van die beschouwende flutartikeltjes in de weekendbijlage of andere weekbladen die nog nauwelijks gaan over het bijzondere dat die mensen toen deelden qua esprit en instelling. Maar bon zo consumeert onze maatschappij zichzelf al langer.”

Mensen zijn altijd bijzonder, of ze nu ‘gewoon’ zijn of ‘cool’. Cinderella’s Ballroom was niet zozeer ‘the place to be’, maar een bijzondere plek waar bijzondere mensen kwamen. Alleen het water was er koel, maar dat dronk niemand. Nu weer op zoek naar andere bijzondere plekken dan maar.

 

PROZAC, VOETBAL EN DE ZIN VAN MELANCHOLIE

bettyelavette

As soon as you’re born
word je gedefinieerd. ‘Men’ deelt je in in groepen, gewichten, lengtes, strontkleur, pipikaka, haargroei, liggen als een big of rechtop lopen als een homo sapiens, ‘men’ deelt je in in types, categorieën, soorten. Blijf vooral niet liggen als een big, dan loopt het verkeerd met je af. Leer heel gauw lopen en praten en schrijven. Lezen is niet zo belangrijk. Voetballen, vechten, al de andere onzin die we allemaal kennen. Ik ben nu ingedeeld, en niet voor de eerste keer, bij de ‘depressieven’. Vroeger waren wij de romantici, die meestal aan tbc leden, nu is het een psychisch probleem. Waar het op neerkomt is dat we anders zijn. We moeten ‘geneesmiddelen’ nemen om hetzelfde te worden als de rest. Vroeger zong ik mee met The Kinks, ‘I’m not like everybody else’, maar dat doe je niet meer op mijn leeftijd. Je luistert, bereidwillig, alsof je meespeelt in een eenvoudig spel. Mens Erger Je Niet, of iets dergelijks uit lang vervlogen tijden. De dokter zegt, ik zou het maar eens proberen met antidepressiva. Goed, dat probeer je dan, hoewel je eigenlijk op voorhand al weet dat je niet ‘depressief’ bent, omdat je die categorie niet aanvaardt, en dat bijgevolg dat geneesmiddel niet zal genezen. Sindsdien – twee of drie jaar geleden, misschien wel langer – heb ik al tientallen antidepressiva geprobeerd. Negentig procent wekte braakneigingen op, of deed me naar het toilet snellen om echt te kotsen. Trek had ik niet meer. Of ik at de hele tijd zoete koekjes, tot ik tien kilo zwaarder was geworden en dacht, nu is het genoeg geweest. Ik verdraag geen antidepressiva, net zoals ik geen antibiotica verdraag. Antibiotica zijn tegen het leven, antidepressiva tegen melancholie. Melancholie is een sterke kracht in je – je kan en mag die niet onderdrukken. Het is beter om er naar te luisteren. Melancholie kan je net redden van de middelmatigheid, het ongeluk, de zelfmoord. Melancholie is als zodanig al het medicijn.

Toch wilde ik naar mijn werk kunnen gaan, zijn als de anderen, mijn collega’s, mijn kennissen, sommige van mijn vrienden. Om die reden nam ik het enige middel waar ik niet  van moest kotsen: Fluoxetine, beter bekend als Prozac. De eerste weken voel je niets, daarna ontstaat een soort van euforie, je denkt dat je veel meer aan kan dan je kunt. Maar daardoor put je je reserves uit, en al snel word je moe. Van wat ben ik nu toch zo moe, denk je eerst. Je legt niet meteen het verband. Maar een mens denkt na en legt al snel wel verbanden. Je bent moe omdat je je reserves gebruikt voor taken die niet van tel zijn in je leven – in het leven dat je waarachtig wilt leven. Je put je uit om geld te verdienen. Om de leugen in stand te houden. Welke leugen? De leugen van de welvaart in het Westen. Bij ons is het allemaal veel beter. Vreemd is ook dat je van Fluoxetine heel veel zin krijgt in alcohol, in mijn geval in Duvel. Zo word je geleidelijk in plaats van iemand die aan een ‘depressie’ lijdt een ‘alcoholicus’: je moet elke dag je twee Duvels hebben, bovenop je Prozac.

Vanavond was er geen drank in huis. Ik begaf me door de sneeuw naar een nachtwinkel, net voorbij het Constant Vanden Stockstadium. Onderweg snelden tientallen gedachten door mijn hoofd. Waarom houd ik niet van voetbal? Waarom ben ik geen supporter van Anderlecht? Ik herinnerde mij een match in Barcelona, we waren uitgenodigd door de burgemeester, ereplaatsen – maar het was de koudste nacht van mijn leven en zelden heb ik er zo naar verlangd dat de tijd heel snel voorbij zou gaan, ondanks de schoonheid van het spel, het enthousiasme van de vrienden, het extreme groen van het gras, de schoonheid van de voetballers… Eens in de nachtwinkel wist ik niet goed meer wat ik moest hebben. De kou en de sneeuw hadden mij gegeven wat ik nodig had. Waarom dan nog Duvels, waarom nog medicijnen?

Wat je nodig hebt zijn je vrienden, je geliefden, je broer, de wereld om je heen, de echte wereld, niet die op televisie. Je wilt omhelsd worden, gestreeld, gekust. Degenen die om je geven mogen de geur van je gevangenschap ruiken, want hoelang zit je al niet in een kooi? Geen enkele pil, geen enkele pils, geen enkele Duvel zal de tralies buigen of breken. Je moet gewoon het slot openen met je sleutel.

Foto: Martin Pulaski, zelfportret met Bettye Lavette t-shirt.

MAN IN HET DONKER (EN HET LICHT)

murakami

Ik wil geen negatief klinkend jaaroverzicht schrijven. Maar ik wil toch beginnen met de waarschuwing dat ongeveer alles wat ik in 2008 beleefde in het teken stond van neerslachtigheid, melancholie, burn out, chronische vermoeidheid en de vloek van antidepressiva. Mijn geheugen is erdoor achteruit gegaan. Zowel synthetisch als analytisch denken valt me moeilijk. Ik ben bang voor cijfers, maar dat heb ik altijd wat gehad. Faalangst gecombineerd met perfectionisme. Ik wil zoveel mogelijk meemaken, bijwonen, zien, maar ik kan om een mij onbekende reden nog maar moeilijk de deur uit. Mijn levensgezellin stimuleert me daarin, zij is er nauwelijks in geïnteresseerd om – vooral ’s avonds – nog buiten te komen. Net als ik houdt ze van het leven en de kunst maar het werk slorpt het leeuwendeel van haar energie op.

In weerwil van die donkere schaduwen die op mijn levenspad vielen heb ik ook helder licht gezien, momenten van schoonheid beleefd, en fijne, lieve mensen ontmoet of er onrechtstreeks mee gecommuniceerd. De vriendschap is gebleven, ik haat niet, ik verkies nog steeds de liefde boven de oorlog. Ik ben vaak in mijn kamers gebleven maar heb ook korte, intense reizen gemaakt. In het zonlicht viel alle ellende van me af. Ik was dan soms opnieuw in de wereld, tegenwoordig, verzoend met mijn omgeving en met mezelf. Aan de Atlantische oceaan voelde ik een soort extase bij het zien van die immense hemel, met slechts hier en daar een wolk. En zover je kon zien alleen maar zand, water, schelpen. In de verte twee wandelaars. En ver achter mij mijn vrouw die rustig op een bank zat te lezen in een boek van Murakami.

Haruki Murakami heeft mezelf ook genoegen gedaan. Ik denk dat hij de beste schrijver van deze tijd is, maar ik kan er moeilijk over oordelen, omdat de tijd van het vele lezen voor mij voorbij schijnt te zijn. Wat ik doe is terugdenken aan de boeken die ik vroeger heb gelezen. Soms neem ik er nog eens een ter hand en lees een fragment. Hölderlin, TS Eliot, James Joyce, Cesare Pavese. Altijd kleine stukjes. Gewoon een boek vasthouden, er eens aan ruiken, is al een plezier. Ik las voor het eerst een boek van Richard Rorty, ‘Contingentie, ironie & solidariteit’: het maakte grote indruk op me. Hij is een filosoof die ik over het hoofd heb gezien toen hij nog leefde.  Mijn vriendin Inge wees me op het bestaan van Richard Yates. ‘Revolutionary Road’, een roman uit 1961, is droevig maar mooi een honderd procent echt. Er wordt veel in gedronken. Gelachen heb ik vooral met Hanif Kureishi. In zijn roman ‘Something To Tell You’ herkende ik heel veel van mezelf. Kureishi schrijft over mijn generatie, of liever, over de kleine minderheid van mijn generatie die het in het midden van de jaren zestig aandurfde een ander leven te gaan leiden, voor nieuwe muziek, film, theater en mode te kiezen. Want vaak wordt gezegd, die of die generatie, en dan worden daar alle positieve eigenschappen aan toegeschreven van die enkelingen die op hun tijd vooruit waren. Het spijt me als dit verwaand klinkt, maar zo is het nu eenmaal.

Ik heb nog andere mooie, ontroerende boeken gelezen, waaronder ‘Grijze Dagen’ – de titel zegt al veel – van Philippe Claudel, het zeer poëtische maar beangstigende ‘The Road’ van Cormac McCarthy, een geniale schrijver die dankzij de broers Coen ook in dit land wat meer aandacht kreeg, een aantal romans van de onvolprezen Joseph Roth (met dank aan Bart D., om mij hier op te wijzen), ‘Het duister zichtbaar’, een boek over depressie, van William Styron, ‘Party tijdens de blitz’ van Elias Canetti, ‘Kitchen’ van Banana Yoshimoto, een Japanse schrijfster die ik op het spoor kwam dankzij mijn Portugese vriendin Cristina, Rilkes ‘Brieven aan een jonge dichter’, ‘Poe – A Life Cut Short’, een korte maar uitstekende biografie van Edgar Allan Poe door Peter Ackroyd, een meester in het genre. Deze zomer had ik het genoegen een van mijn literaire helden, Paul Auster, in levenden lijve te zien in het Paleis voor Schone Kunsten, waar zijn film ‘The Inner Life Of Martin Frost’ werd vertoond. Ik zou het nooit geweten hebben als Valérie er me niet over had aangesproken. Paul Auster heeft prachtige ogen en een heel mooie vrouw, Siri Hustvedt, die er gelukkig ook bij was. Na afloop was er een signeersessie, maar ik had geen zin om in die lange rij te staan voor een handdruk, een handtekening (en een glimlach van Siri Hustvedt). Ik ben wel meteen haar boek gaan kopen en heb het ook gelezen. ‘The Sorrows of An American’ is zeer mooi geschreven, maar de plot bracht me soms in de war. Overigens is het hoofdpersonage net als in Kureishi’s laatste roman een psychoanalyst. Net wat ik nodig heb. Vanzelfsprekend heb ik Paul Austers ‘Man in the Dark’ in een ruk uitgelezen, en nu ben ik alweer vergeten waar die roman eigenlijk over ging. Dat geheugen! Maar ik val in herhaling.

De mooiste, rijkste, heerlijkste boeken die ik het voorbije jaar heb gelezen zijn twee klassiekers: ‘Middlemarch’ van George Eliot en ‘Lucien Leuwen’ van Stendhal. Hieruit mag duidelijk blijken dat ik geen recensies lees, maar me wel laat adviseren door vrienden. Oh, ja, een erg boeiend boek is ook ‘Things the Grandchildren Should Know’ van Mark Oliver Everett, beter bekend als zanger/songschrijver van Eels.

Tussen dat lezen door at ik aardappelen, soep, vis, brood, dronk wijn en luisterde naar muziek. Meer daarover in een volgende aflevering.

LEVEN EN DOOD VAN EEN CACTUS

Met pijn in het hart heb ik een meer dan twintig jaar oude cactus in kleine stukken gezaagd; een levend wezen dat ik tot levenloosheid heb herleid. De cactus nam geen water meer op, en verschrompelde. Ook zonder mijn ingreep was hij ten dode opgeschreven. Het onderste gedeelte van de plant, die bijna dezelfde lengte had als ik, was zwart geworden en krom getrokken, maar de bovenkant was (en is) nog mooi groen. Misschien kan ik die groene stukken opnieuw aan het groeien krijgen.
Het is vreemd dat een voorwerp, een ding, je emoties zo sterk kan raken. Natuurlijk houdt dat verband met het verdwijnen, met het sterven en de ontbinding. Een cactus opruimen is misschien wel netjes, maar je beseft tegelijk dat alle leven eindig is en moet verdwijnen. De meeste dingen rondom ons blijven echter langer dan wij, de boeken, de beelden, muziek. Het huis waarin ik woon is in geen al te beste staat, maar ik twijfel er niet aan dat het hier nog zal staan als ik al lang vergeten zal zijn. Er zullen ooit, liever laat dan vroeg, nieuwe huurders komen die niets over me weten, over de gelukkige momenten, over het verdriet, over de honderden teksten die ik hier schreef en de zogenaamd onvergetelijke boeken die ik hier las. Het is goed mogelijk dat die nieuwe huurders niet meer zullen lezen, niet meer geïnteresseerd in film zullen zijn, en ook de zachtheid van de huid zullen hebben afgezworen. Want liefde is niet nuttig en brengt weinig op, tenzij in de prostitutie, zullen zij misschien zeggen. Ik mag hier niet te lang over nadenken, of er zit meteen al een alien in mijn kamer, een slijmerig wezen met scherpe tanden en kleine, lelijke ogen.

Enkele dagen geleden zag ik ‘Umberto D.’ van Vittorio De Sica. Dat had ik beter niet gedaan. Het is een onuitstaanbaar droeve film, met slechts enkele lichtpunten in – en de louterende schoonheid van de beelden, gelukkig. Een gepensioneerde ambtenaar komt niet rond met zijn pensioen en kan de huur van zijn kamer niet meer betalen. In heel Rome is er geen mens die hem kan of wil helpen. Hij heeft maar een vriend, zijn hond Flike, een buitengewoon welopgevoed beest. Er is ook nog het hulpje van de hospita: kennelijk heeft zij enige compassie met de oude Umberto D. Maar zij komt vooral af en toe in zijn kamer omdat ze door zijn raam naar de soldaten aan de overkant kan gluren. Twee van die jonge mannen zijn haar minnaars. Van welke van de twee ze zwanger is weet ze niet, maar ze maakt er zich weinig zorgen over. Op het einde van de film wil de hopeloze, gebroken Umberto D. samen met zijn hond onder een trein springen, maar Flike’s levenslust is te groot: hij doet de poging mislukken. Hoe het dan verder zal aflopen met die twee zullen we nooit weten.

Ik weet niet waarom ik die twee voorvallen hier vertel. Het zullen de donkere dagen zijn, de melancholie die me maar niet los wil laten. En melancholie voedt zich met melancholie, zwartgalligheid wil meer zwartgalligheid, geestespijn wil de donkere wijn van het verdriet drinken. Ik vermoed dat zelfs enkele bloemen van het kwaad me nu zouden kunnen bevallen.

Maar dit is slechts een winter. Er komen altijd weer mooie dagen. Spoedig zal het weer lente zijn en voor het zover is zal ik vrienden en geliefden ontmoeten. Ik zal de wijn drinken van het plezier en me laten ontroeren door de mooiste muziek die ik ken, zoals nu al door Neil Youngs in 1968 opgenomen ‘Sugar Mountain’. En ik zal terugdenken aan de mooie momenten van 2008. Ik leg me nog niet neer in de sneeuw en ben evenmin zinnens een paard te omhelzen in de straten van Turijn.

 

OP REIS GAAN NAAR HET ZUIDEN IS NIET GOED VOOR JE

hemelsblauw

In november zijn de dagen hier van een trieste eentonigheid. Met moeite raak je uit je bed, met tegenzin sta je onder de douche, poets je je tanden. Zelfs de koffie smaakt niet. Je vroegere gezwindheid heeft plaats gemaakt voor stramme leden. Eer je de ingang van metrostation Bizet hebt bereikt lijkt er een uur verstreken. In de metro lees je niet meer. Je wacht tot je er bent. Er. Op je werk zit je te werken, te geeuwen en te wachten op de avond. Om je heen hoor je gepraat, maar je begrijpt er niets van. Waar hebben ze het over? Michelangelo, warme woonkamers, de prijs van aardgas, kleine wijzigingen aan adviezen en rapporten? Je vreest dat je doof wordt, wat vreselijk zou zijn, want stemmen van zangers en zangeressen zijn je enige troost. Als je thuiskomt leg je meteen een plaat op. Je zou de volumeknop naar rechts willen draaien, maar dat past niet meer bij je leeftijd. En wil je de jonge benedenburen storen? Maar luide muziek zou heerlijk zijn, zou je even met dit donkere novemberland kunnen verzoenen. Led Zeppelin, the Who, Jimi Hendrix Experience, the Gun Club, the Clash.

Op reis gaan naar het Zuiden is niet goed voor je. Wat mis je, elke keer meer, het zinderende licht. Het blind en doof makende licht. Het licht dat liefde aan je onttrekt en ze aan de aarde schenkt. Je mist het zo erg dat je hier niet meer kan wennen, niet meer kan wonen.

Ω

Foto: Martin Pulaski.

DE MELANCHOLIE VAN THOMAS CHATTERTON

dichter,zelfmoord,melancholie,henry wallis,thomas chatterton

Thomas Chatterton (1856) door Henry Wallis. Dit is waarschijnlijk niet de eerste keer dat ik dit portret van de dode dichter hier publiek maak. Ik kan er maar niet genoeg van krijgen.
“De jonge George Meredith stond model voor de gestorven dichter, liggend in zijn zolderkamertje in Brooke Street” schrijft Peter Ackroyd in het voorwoord van zijn schitterende roman ‘Chatterton’.