LABYRINT VAN HET TOEVAL

‘L’Année dernière à Marienbad’ van Alain Resnais (regie) en Alain Robbe-Grillet (scenario). Tot mijn verbazing heb ik vastgesteld dat Delphine Seyrig in 1961 ouder was dan in 1979 [1]. Zou voor sommige mensen de tijd dan toch in omgekeerde richting verlopen? Wie zal het zeggen. Alle raadsels zijn nog niet opgelost. Een aantal indrukken die deze sublieme film op me maakte, zijn me bijgebleven en zullen me bijblijven (of niet): kille zielloze mensen, strakke lijnen, gepolijst marmer, kiezelstenen, rechte paden, muren, barokke ornamenten. Trappen, trapzalen, hallen, labyrinten. Een immense leegte, nauwelijks verborgen achter de luxueuze geneugten van de bourgeoisie. Kijk daar hebben we mijn ‘Eindeloze groei van een droomarchitectuur/mijn muren’ [2]. Al deze dingen staan in die tekst, die een neerslag is van mijn barokke dagen. Nu leven we volop in de tijd van naaktheid en verlies. De tijd van wegzinken. Omgespitte aarde. Toch nog omkijken, iets vastgrijpen, denken: ‘Ik ben het niet kwijt’. Je voelt dat je bloed kouder wordt, de kleuren zijn er flets gaan uitzien, meer en meer gaat alles naar kraantjeswater smaken. Zelfs de wijn verliest zijn bouquet. Vertel me liever niets over zijn aroma, zijn neus, zijn afdronk: dat is allemaal larie. Zoek ik niet langer naar een of andere zin? Wat zou ik wel zoeken? Deze tijd – in welke richting hij gaat maakt niet uit – is die van een onmogelijke litanie. De kwalen en kwellingen zijn in aantal te groot om ze in een overzichtelijke rij te plaatsen. Het is de tijd om aan idealen te verzaken. Wat we hier doen heeft niet veel om het lijf. Ondanks onze modieuze kleren en brilletjes: niets aan het lijf, zo naakt als een pier.

Laten we voor ons vermaak even in het labyrint gaan kijken. Dat is mogelijk het hoofdthema van ‘Marienbad’. Het hotel en de tuin waar geen schaduw valt vormen een gesloten wereld waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt. Denk maar niet dat iemand een tunnel gaat graven want dan kom je bedrogen uit. Deze mensen hebben propere handen of zie je dat niet? De mondaine dame (Delphine Seyrig) kan alleen maar wegvluchten in een ander, parallel labyrint. Het eerst labyrint is waarschijnlijk dat van het leven; het tweede, waar ze alleen achterblijft met de mondaine man, haar bevrijder, is dat van de dood. Deze absurde uitweg was haar een jaar voordien, in Marienbad of in Karlsbad, wie zal het zeggen, reeds uit de doeken gedaan.
In het labyrint van de dood, als ik het zo mag noemen, worden er net als bij gewone stervelingen spelletjes gespeeld. In een spel zit altijd muziek, zeker in een kansspel. Denk maar aan John Cage. Welke geluiden zullen de elektrisch versterkte cactussen gaan voortbrengen? Dat is toch ook wel weer toevallig, dat ik nu aan John Cage denk. En niet aan John Cale, want dat had toch ook gekund. Of Brian Eno was eveneens een mogelijkheid, hij met zijn oblique strategies.
Fascinerend in ‘Marienbad’ is de speler omdat hij nooit verliest. Uiteraard, want niemand wil verliezen. Tenzij misschien als je dood bent, maar dat weet ik niet. Toen ik in de buurt was heb ik wel veel gespeeld, dat weet ik nog. Of ik nog een wil had betwijfel ik. Zijn kaartspel (dat je ook met lucifers of tandenstokers kunt spelen): vier rijen van respectievelijk 7, 5, 3 en 1 kaarten. In het totaal dus 16 kaarten, de som van de cijfers is 7. Een heilig getal. Dat hij niet kan verliezen is het fatum van deze speler. Dat hij moet winnen is zijn lot. Vloekt dat fatalisme dan niet met het toeval? Niet als je zoals Nietzsche het lot – alsof het een mishandeld paard is – omhelst. Dat de magere speler van Marienbad uiteindelijk toch zal verliezen, dat weet hij en hij zal zich daar niet tegen verzetten.

[1] L’Année dernière à Marienbad ging in juni 1961 in première. 1979 was het jaar waarin deze notitie ontstond.
[2] Een proeve van ‘ander proza’, gepubliceerd in het tijdschrift Aurora.

TERUGKEER NAAR MARIENBAD

alain-resnais.jpg

Alain Resnais is dood. Gisteren wilde ik een in memoriam schrijven, maar toen herinnerde ik me dat ik al een tijd geleden besloten heb dat nooit meer te doen. Er wordt te veel gestorven, niet alleen door beroemdheden en grote kunstenaars als Resnais, maar door mensen, dieren en planten in het algemeen. Het idee dat het doel van het leven de dood is, dat is zo absurd en, wat mij betreft, onaanvaardbaar. Van Alain Resnais zou je kunnen zeggen: mooie leeftijd, zo oud wil ik ook wel worden. Maar dat is onzin, alleen al omdat leeftijd relatief is. En zeker ook omdat tijd relatief is. Je zou zelfs kunnen beweren dat tijd niet bestaat, tenzij als instrument om de natuur aan ons te onderwerpen. De natuur om ons heen en de natuur in ons.

Slechts op Facebook schreef ik iets korts om mijn respect voor Alain Resnais, voor zijn films, uit te drukken. Dat doe ik nu wel vaker als iemand overleden is die me in een of ander opzicht dierbaar is of belangrijk voor me is geweest. Dit waren mijn woorden:  “Een van mijn uitverkoren films*. De tijd, de bedrieglijkheid van het geheugen. Vanwege het ‘Marienbad’ in de titel ben ik ooit helemaal naar Mariánské Lázně gelift, nog voor de val van de muur en de fluwelen revolutie. De film is daar echter helemaal niet gedraaid. En ik kwam veel te laat, alles was er vervallen, lelijk zelfs. Nu lees ik over die stad in ‘Austerlitz’ van Sebald. De tijd staat niet stil, alles hangt samen, Alain Resnais is dood.”

Wat later besefte ik dat mijn eigen geheugen me bedrogen had. Mijn reis naar Mariánské Lázně in de zomer van 1989 kwam me opeens weer helder voor de geest. Ik had helemaal niet gelift. Uitgeput van langdurig astma ten gevolge van een combinatie van overvloedig stof in een ministeriekantoor en aanhoudende hitte was ik in het gezelschap van mijn geliefde, onzeker of ik mijn bestemming wel levend zou bereiken, in Brussel op de nachttrein naar Neurenberg gestapt. Daar vertrok al vroeg in de ochtend een trein naar Marienbad. Ik herinner me die treinrit nog levendig, vooral de taferelen die zich voordeden bij de halte in de grensstad Cheb – niets prettigs. De aankomst in Mariánské Lázně was een teleurstelling, maar had ook iets vrolijks. Van het Marienbad uit de film van Resnais was niets te zien, maar de stad was wel op een heerlijke manier vervallen, iets wat me in die dagen erg beviel. We mochten voor een spotprijs overnachten in een immens herenhuis uit de negentiende eeuw, in een ruim maar muf en ook al stofferig vertrek. Toch was ik, je zou het bijna miraculeus kunnen noemen, toen ik de volgende ochtend uit bed stapte helemaal genezen.
Het ooit zo luxueuze kuuroord leek in 1989 nog sterk op de beschrijving die het personage Austerlitz in ‘Austerlitz’ van W.G. Sebald er van geeft, terwijl hij er toch al in augustus 1972 verbleef. Voor lezers die er meer over willen weten verwijs ik naar dit geweldige boek. Een beter beeld van de stad vind je nergens anders.

Wat heeft dit nu met de dood van Alain Resnais te maken? Gaat het alleen maar om de plaatsnaam? Toch niet. Er is ook het beleven van de tijd, het verleden dat heden wordt en het heden verleden, de tijd van het verval en het verval van de tijd. Er is de herinnering en hoe de herinnering je vaak bedriegt. Enigszins grappig en ook typisch is dat ik in 1989 de tijd die in de titel verstrijkt, heb genegeerd. Want het is toch vorig jaar in Marienbad, niet nu, in 1989? Mijn reis in de ruimte was dus zinloos, ik had in de tijd moeten reizen, naar vorig jaar in Marienbad.

Gisteravond zag ik nog een keer ‘Hiroshima mon amour’, Resnais’ eerste speelfilm, in samenwerking met Marguerite Duras, de vrouw van de herhaling. Wat is dat bij haar een mooi stijlmiddel, en in dit geval ook bij Resnais. En zeker de herhaling van de plaatsnamen, Hiroshima, Nevers, Hiroshima, Nevers. En wat is dit meesterwerk van Resnais een verbluffende weerlegging van de lineaire tijd. Daarna zag ik nog een documentaire over de film en over wat eraan voorafging, onder meer de indrukwekkende documentaire ‘Nuit et brouillard’ (1955) over Auschwitz, en ‘Toute la mémoire du monde’ (1956) over de Bibliothèque nationale de France. Een uurtje of zo later las ik nog wat in ‘Austerlitz’ (het is een boek dat je best traag leest). Het hoofdpersonage woont nu in Parijs. Eigenlijk zou het me niet meer mogen verbazen want het overkomt me zo vaak, maar toch verbaasde het me: een van de eerste tekstgedeelten – paragrafen zijn er niet – die ik las betreft die bibliotheek en alsof dat nog niet volstaat vermeldt Austerlitz, of de auteur, W.G. Sebald, de documentaire van Alain Resnais, ‘Toute la mémoire du monde’ en geeft er een korte beschrijving van.

Midden in de nacht werd ik badend in het zweet wakker. Ik had gedroomd dat ik aan mijn geliefde vertelde hoe bang ik als kind was geweest voor de oorlog. En terwijl ik in mijn droom over die angst vertelde had hij zich, zoals hij in mijn kinderjaren werkelijk was, met dezelfde gruwelijke intensiteit, gemanifesteerd.

 

*Ik had het over ‘L’année dernière à Marienbad’.

OVER ECHTE EN VERZONNEN PARKEN EN TUINEN

contini

Het graf van Giorgio Bassani heb ik niet gevonden, maar op een zinderend hete middag fietste ik door de straten van Ferrara – er was nergens een levende ziel te bespeuren – tot aan het huis waar hij zijn kinderjaren heeft doorgebracht. Er hing geen plakkaat, er hing helemaal niets. Wat een verschil met Triëst waar op bijna elk huis, ik overdrijf maar een beetje, een kleine foto van James Joyce is aangebracht, samen met de vermelding wat hij op die bepaalde plek heeft uitgespookt, bijvoorbeeld waar zijn zoon Giorgio – ook toevallig – is geboren (op 27 juli 1905 in een huis aan de Piazza Ponterosso) of waar hij Engelse les gaf (in de Berlitz school), enzovoort.

Ik vond het niet erg dat de gevel van Bassani’s geboortehuis naamloos was. Het is een mooi, goed onderhouden gebouw. Waarschijnlijk wonen er mensen die met rust willen worden gelaten. Ik heb discreet een foto gemaakt van een raam in het huis. Wellicht heeft hij als jongen vaak door dat raam naar de straat gekeken. Dan zag hij daar misschien iets wat later in zijn romans terechtkwam, prachtige boeken waarin weinig verzinsels voorkomen. De tuin van de Finzi-Contini’s is echter wel een verzinsel. Ik ben er zelfs niet vruchteloos op zoek naaar moeten gaan: ik was een gewaarschuwd man. Ooit heb ik in Mariánské Lázně wel gezocht naar het verzonnen park uit L’année dernière à Marienbad (Alain Resnais, Alain Robbe-Grillet). In zekere zin heb ik dat toen wel gevonden – want kan ik het mij niet levendig herinneren? Herinner ik me niet dat ik van dat heilzame water dronk? Sliep ik niet in een oud, vervallen herenhuis aan de rand van het park. Zeker, en ’s avonds dronk ik daar hoestsiroop ter bestrijding van een weerbarstige hoest. Maar dat kan ook in Karlovy Vary zijn geweest. Je mag je geheugen nooit volledig vertrouwen. Het kan rare streken met je uithalen.

Foto: Martin Pulaski

LABYRINT EN FILM

labyrint metro londen

“In geen enkele film is de doolhof die gevormd wordt door bewustzijn en herinneringen zo krachtig in beeld gebracht en geanalyseerd als in dit meesterwerk” lees ik in een filmencyclopedie over ‘L’année dernière à Marienbad’ van Alain Resnais. Het scenario voor de film was van Alain Robbe-Grillet, de godfather van de nouveau roman. Als basis gebruikte Robbe-Grillet Adolfo Bioy Casares’ roman ‘De uitvinding van Morel’, een van mijn uitverkoren boeken. Het is een roman waarin weinig gebeurt en geen echt verhaal wordt verteld. Bioy Casares was overigens een goede vriend van Jorge Luis Borges, de bedenker van honderden labyrinten.
In het park in ‘L’année dernière à Marienbad’ werpen de menselijke figuren een schaduw maar de bomen niet.

De uitspraak uit de encyclopedie, die geheel terecht is, heeft me aan het denken gezet – over doolhoven of labyrinten. Een drietal dagen geleden gebruikte ik de metaforen ‘wespennest’ en ‘labyrint’ om mijn weblog mee aan te duiden. Aangezien ‘L’année dernière à Marienbad’ een van mijn tien favoriete films is en bovendien de enige die ik zelf heb geprojecteerd tijdens mijn zeer korte carrière als filmoperator in de bioscoop, kan dat geen toeval zijn. Voor een deel is mijn wereldbeeld gevormd door die film, en uiteraard door nog heel wat andere films. Mijn wereldbeeld is labyrintisch omdat veel van die films, niet alleen ‘L’année dernière à Marienbad’, labyrintisch zijn.

Het aantal meesterwerken waarin de protagonisten ronddwalen in letterlijke of figuurlijke doolhoven kan ik niet op tien vingers tellen. Toch zal ik me, omdat ik het niet kan laten, aan een korte opsomming wagen:
‘The Shining’ van Stanley Kubrick bevat zowel het innerlijke labyrint van de schrijver als het uiterlijke labyrint in de tuin, en het huis waar de schrijver gek in wordt is ook een labyrint; ‘Satyricon’ van Fellini is een afdaling in het labyrint van de onderwereld; ‘Barbarella’ van Roger Vadim toont de toeschouwer een labyrint vanuit de hoogte gezien, met Barbarella op de rug van een Engel; ‘Zabriskie Point’ van Antonioni is een trip door en boven een labyrint in Death Valley, waar zich tevens de ‘absolute’ liefde voltrekt; in ‘L’avventura’, ook van Antonioni, verdwijnt Monica Vitti op een eiland dat een waar labyrint is; in ‘Rear Window’ van Hitchcok is het gebouw met de vele kamers aan de overkant het labyrint, samen met James Stewart krijgt de toeschouwer een idee van wat zich in die kamers afspeelt; in ‘The Searchers’ van John Ford worden sneeuwlandschappen, de woestijn en vooral Monument Valley als labyrinten voorgesteld; in ‘Der Engel über Berlin’ van Wim Wenders wordt Berlijn een labyrint genoemd, “waar je ook gaat, je stuit altijd op de Muur” zegt Curt Bois in deze film uit 1987, maar ook nu de muur al lang is afgebroken stuit je er nog op; Hitchcocks ‘Vertigo’ is een spiraal, maar een spiraal is in zekere zin ook een labyrint. Hier beëindig ik mijn opsomming, want is niet elke film een labyrint?
Of zoals Anton Haakman schrijft in ‘Achter de spiegel’: “Een doolhof van optische illusies, dat is natuurlijk een uitstekende aanleiding voor het illusionistische medium film om zichzelf te kijk te zetten – en dat is uiteindelijk het enige waartoe ieder medium tot in de perfectie in staat is.”

Volgens de verteller in Borges’ ‘De twee koningen en de twee labyrinten’ is het bouwen van een labyrint waarin zij die er binnengaan verdwalen een onbeschaamdheid “omdat de verwarring en het wonder onder de bedrijvigheden vallen van een God en niet van de mensen.”

Foto: Martin Pulaski

 

HERINNERING AAN CHEB

trein 3

De trein lijkt wel door modder te moeten ploeteren, door velden met rode bieten. Een paardentrein met zestien uitgeputte paarden ervoor gespannen. Paarden die hun laatste zweet uitzweten, die erbij neervallen, met de muil opengesperd.

Tegenover me zit een man met vier zware koffers, een groot aantal kartonnen dozen en allerlei pakjes en zakjes. Aan de grens, in Cheb, stapt de douane op. Een streng kijkende dame met een pet op en lederen handschoenen aan komt ons coupé binnen. Ze is nog jong, niet lelijk, en ziet er sterk uit. De man tegenover me wordt bevolen zijn koffers te openen. Kleren vliegen in het rond. De vrouw met de handschoenen stelt vragen die ik niet begrijp. Hoe zou ik ook, ze spreekt vermoedelijk Tsjechisch. De man geeft antwoorden, die naar het mij voorkomt haar geen voldoening schenken. Hij moet ook de dozen openmaken, nog meer koffers, er komt een transistorradio te voorschijn, allerlei andere elektrische toestellen, strijkijzers, jam, pariserworst, oploskoffie. Al spoedig is het hele coupé met kleren, rommel, apparaten gevuld, stof vliegt in het rond, ik krijg er een flinke niesbui van. Nu moet de Tsjech uitstappen. Ik help hem bij het uitladen van zijn bagage, geef hem koffers en dozen aan door het raam. Het is allemaal loodzwaar. Wat zal er met de arme man gebeuren? De trein zet zich in beweging, richting Marianske Lazne. Wat staat mij in dit land te wachten? En in Marienbad, een plaats die alleen maar in een boek en een film zou mogen bestaan? Zal ik achter het geheim komen van de truc met de lucifers?Is er wel een geheim? Heeft de toekomst nog verrassingen voor mij in petto? Als ik de kleine dingen niet uit het oog verlies, zal dat wel zo zijn.