MET DAVID LYNCH IN SRI LANKA (WAAROM IK STIL BLEEF NA PASEN)

large_xDavid_Lynch__Someone_is_in_My_House__2014__lithograph__courtesy_the_artist_and_Item_Editions

Pasen is voor mij en voor velen samen met mij de mooiste feestdag van het jaar. Het is het echte begin van de lente, het einde van de grauwe dagen, van de vasten: de wederopstanding uit de dood. Je weet dat ik een diepgelovige katholieke jongen was. Van mijn achtste tot mijn dertiende, toen ik mijn geloof verloor, ging ik elke dag naar de mis. Daar en op andere plaatsen waar ik rust vond bad ik in stilte tot God. Op de dag van Pasen, als de verrijzenis van Jezus wordt gevierd, voel ik ook nu nog steeds iets heiligs. Het is soms, niet altijd, meer dan een euforisch, juichend gevoel; het is een gewaarwording die al het bestaande overstijgt. Ik noemde dat gevoel, die ervaring lang geleden al anastasis en doe het nu nog.

Om acht uur vorige zondag zette ik de radio aan en hoorde het nieuws van de aanslagen in Sri Lanka. Gevoelens van verbijstering, intens verdriet, woede, verscheurdheid overmanden me. Hoe kon ik dit verwerken? Het was Pasen en er waren in meerdere kerken op Sri Lanka tientallen mensen vermoord. Ik voelde een stekende pijn in de borst, bijna alsof mijn hart werd uitgerukt. Nu kwam het erop aan mijn kalmte te herwinnen. Ik moest mijn geliefde nog gaan wekken voor het ontbijt. Maar die kalmte kwam niet, niet echt.

Een paar dagen eerder had ik in het Bonnefantenmuseum in Maastricht de tentoonstelling Someone is in my house, een overzicht van het werk van David Lynch, gezien. In dat werk toont hij de menselijke conditie zoals die zich in Amerika voordoet. Onder groene weiden, onder zacht glooiende velden en onder de fundamenten van lieflijke en veilige huisjes gaapt de afgrond. Binnenskamers maar soms ook op straat rukken mannen maar soms ook vrouwen hun maskers af en laten hun ware gelaat zien. Achter de brave schijn van truly fine citizens gaat wreedheid en agressie schuil. De steden maar ook de dorpen puilen uit van schijnheiligheid en ingehouden geweld. Soms komt het geweld tot uitbarsting. Er wordt verkracht, gefolterd, gemoord. Change the fucking channel fuckface. Velden staan in brand, huizen vatten vuur. David Lynch plaats zichzelf ook in die arena: my shadow is with me always. Waar is de liefde naartoe? [1] Hoewel de beelden van David Lynch me daar in Maastricht wisten te verleiden en te bekoren gaven ze mij toch ook een naar gevoel. Ik was een ramptoerist, een indringer. Zoals in de meeste hedendaagse kunst is ook bij hem de schoonheid ver te zoeken, hoewel ze er tegelijkertijd ís. Het universum van David Lynch is zacht, rooskleurig en verschrikkelijk. Je krijgt er ademnood en tegelijk adem je zuivere lucht in. Als de wanhoop nabij is schater je het opeens uit. Godzijdank is er humour noir!
Omdat het mysterieuze, onheilspellende universum van David Lynch een creatie is, het resultaat van verbeeldingsontginning en taalspel, kon ik de verschrikkelijk kanten ervan relativeren. Het is immers kunst, geen werkelijkheid, meende ik. Als er al iets werkelijk aan is komt dat voort uit heel persoonlijke angsten, nachtmerries, psychotische episodes. Dit is niet dé werkelijkheid, sprak ik – nogmaals – mezelf sussend toe. Wat aantoont dat ik een romantische optimist ben. Zoals de meeste mensen kan ik de gruwelijkheid van onze soortgenoten bijna meteen vergeten en doorgaan met mijn klein melodrama op mijn piepklein podium ver weg van de zorgen en beslommeringen van degenen die ik soms mijn zusters en broeders noem en die hier op aarde hun hindernissenparcours afleggen.

change the fucking channel fuckface

Over Sri Lanka moest ik er lang het zwijgen toe doen. Over die gruwelijke ochtend van 21 april, de dag van Pasen moest ik zwijgen. Ik kon niet anders. Wat wil je?
Een dag of zo later hoorde ik kardinaal Ranjith, de aartsbisschop van Colombo en metropoliet van Sri Lanka, gerechtigheid eisen: “Find out who was responsible behind this act.  And also to punish them mercilessly because only animals can behave like that,” zei hij. Elke mens zou echter moeten weten dat beesten zich nooit op die manier zouden gedragen. Alleen wij mensen zijn zo wreed. Worden wij beter is de vraag. Worden wij beter? Kijk eens naar de geschiedenis, of alleen nog maar naar de recente geschiedenis. Wij worden niet beter. Ik heb niet de indruk dat wij beter worden. Change the fucking channel!

David-Lynch-I-Write-on-Your-Skin-How-Much-I-love-You-lithography-2010-lithography-64-x-94-cm.-Curtesy-Item-Editions.-1200x831

[1] Ik zag slechts één werk waarop liefde ter sprake kwam (en er wordt nochtans veel gesproken op de kunstwerken van David Lynch), namelijk op de lithografie ‘I write on your skin how much I love you’ uit 2010

Afbeeldingen: David Lynch, Someone is in my house (2014); Change the fuckin’ channel fuckface (2008-09); I write on your skin how much I love you (2010)

HOTELKAMER

2012_11_PORTO_VOLLEDIG 043.JPG

Ik had in Maastricht een hotelkamer gereserveerd in een oud gerenoveerd pand aan de Maas.

Zoals altijd als ik de lobby van een hotel binnenstap aarzel ik, voel ik me ongemakkelijk, vraag ik me af wat ik daar doe.

‘Mijnheer?’ vroeg de jonge vrouw aan de balie.
‘Ik heb een kamer gereserveerd’, zei ik.
‘Een tweepersoonskamer’, voegde ik eraan toe.
‘U wilde graag een houten vloer, toch?’
‘Ja.’
‘Perfect. Wij hebben een kamer met parketvloer.’
‘Met uitzicht op de Maas?’, vroeg mijn gezellin.
‘Had u dat aangevraagd?’
‘Nee’, zei ik.
‘We hebben helaas geen kamers meer vrij met zicht op de Maas, maar u hebt een mooie, ruime kamer aan de achterkant waar het veel rustiger is. Op de derde verdieping, met uitzicht op de daken van Maastricht.’
‘Een mooi uitzicht?’, vroeg mijn gezellin.
‘Ja hoor, en het is een ruime kamer’.

‘Wacht even’, zei de jonge vrouw aan de balie, ‘er is iets mis met die kamer.’
‘De nieuwe flatscreentelevisie is vorige nacht van de muur gevallen. Ik weet niet of dat al opgeruimd is. Wilt u graag tv op de kamer?’
‘Nee, wij kijken geen tv’, zei ik.
‘Goed dan.’
‘Maar wanneer komen ze die brokstukken weghalen’, vroeg mijn gezellin.
‘Ik zal het even vragen aan iemand van het personeel.’
(…)
‘Dat zal deze middag gebeuren.’
‘Ja, maar dan zijn wij op de kamer’, zei mijn gezellin.
‘Maar misschien zijn jullie dan wel weer weg’.
‘Dat lijkt me toch geen goed idee’, zei mijn gezellin.
‘Wacht even, ik heb nog een kamer op de tweede verdieping. Dat is een heel luxueuze kamer.’
‘En het uitzicht dan?’ vroeg mijn gezellin.
‘Ook een mooi uitzicht, op de appartementen aan de achterkant. Heel rustig en heel luxueus.’
‘Goed dan nemen we die’, zei ik.

‘What a dump’, zei mijn levensgezellin toen we de kamer betraden.
‘Mooi toch’, zei ik.
‘We hebben uitzicht op een afvalcontainer,’ zei ze.
‘Nu je het zegt. Maar dan moet je wel naar beneden kijken. Dat doe je toch zelden?’, zei ik.
‘De spiegel hangt verkeerd, omogelijk om daar in te kijken’, zei ze.
‘Ach, we zijn hier maar een nacht,’ zei ik.
‘De douche heeft geen deur, het water loopt zomaar de badkamer in,’ zei ze.
‘Is dat niet normaal in Nederland?’, zei ik.
‘En de kamer is ruim,’ zei ik.
‘Vind je,’ zei ze.
‘Een stijlvol bed toch’, zei ik.
‘Komt waarschijnlijk van het Leger Des Heils,’ zei ze.

Nog voor we de volgende ochtend onze kamer verlieten was de spiegel van de muur gevallen, de badkamer ondergelopen en had ik mijn hoofd twee keer tot bloedens toe gestoten aan een van de glazen designblinden. Gelukkig was het water koud geweest, zodat we geen douche hadden kunnen nemen, zodat het hele hotel niet was weggespoeld en meegesleurd door de sterke stroming van de Maas. Woelig en grauw door de hevige wind die ’s nachts was gaan waaien, en de genadeloze regen die elk spoor van leven van de straten had geveegd.

Ω

Foto: Martin Pulaski, 2012.

SIN CITY

dav

Telkens als ik ‘Christine’s Tune’ (“her number always turns up in your pocket / whenever you are looking for a dime”) en ‘Sin City’ hoor, of eigenlijk om het even welk ander nummer uit ‘The Gilded Palace Of Sin’ van The Flying Burrito Brothers ben ik weer negentien, aan boord van het schip van mijn ouders, de Rocco. De plaats van handeling is Neerharen, nu een deelgemeente van Lanaken, een grensgemeente met veel drugsproblemen. Mijn schoonzus is er al een hele tijd geleden gestorven van een overdosis Rohypnol. Mijn broer heeft haar op een zondagochtend dood aangetroffen op de keukenvloer.

Op de achtergrond zie ik een groot wit huis, waar de uit het verre Antwerpen afkomstige sluismeester woont, op wiens dochter Henriette ik als kleinere jongen zo verliefd was.

Het is inmiddels 1969, midzomer, ik ben met enkele elpees uit Maastricht teruggekeerd, waaronder deze vreemde ‘Gilded Palace Of Sin’. Vreemd omdat ik ze in het bakje ‘underground’ heb gevonden in platenwinkel ‘De Harp’, de plek in Maastricht waar ik me meestal ga bevoorraden. Dat gebeurt niet zo vaak, omdat mijn budget beperkt is, en een elpee kost 19,90 Nederlandse gulden wat, als ik met nog goed herinner ongeveer overeenkwam met 299 Belgische franken. Ik spaar wat geld door ’s zaterdags autostop te doen van Tongeren, waar ik op internaat zit, tot Neerharen, ongeveer dertig frank toch telkens. Soms stop ik muntstukken in de jukebox in een kroeg in Tongeren, om naar the Bee Gees, the Equals of Julie Driscoll te luisteren. Op ‘Massachussetts’ kon je heerlijk slowen. ‘This Wheel’s On Fire’ was niet alleen van Bob Dylan, maar ook ongelofelijk psychedelisch en zeer aanstekelijk om op te grooven.

De busrit van Maastricht naar Lanaken is goedkoop. Het loont de moeite niet om er met de fiets naartoe te rijden, want die moet je ergens in een fietsenstelling onderbrengen, en dat kost zelfs meer. Het goedkoopste is te voet, dat is ongeveer een uur lopen. Maar we zijn ongeduldig, we willen onze nieuwe aanwinsten horen.

Ik zet mijn draagbare, geelkleurige Philips platenspeler buiten en ik haal de plaat zeer voorzichtig uit de prachtige hoes – nu, in 2007, nog altijd een van mooiste hoezen die ik ken – en leg ze op het ‘draaitafeltje’. Het volume zet ik vanzelfsprekend op maximum. Dat moet zo van Jimmy Miller, de producer van the Rolling Stones. En dan weerklinkt wat in België nooit eerder geklonken heeft, weerklinkt over het kanaal en de oever en de weide en de populieren daarachter, en tot aan de legerbrug, dan weerklinkt in Neerharen, dan weerklinkt voor iedereen die het horen wilt in dat stukje Maasvallei de allermooiste muziek die op het einde van de jaren zestig werd gemaakt, de ‘Cosmic American Music’ van the Flying Burrito Brothers, met de ongeëvenaarde samenzang van Chris Hillman en Gram Parsons.

gilded palace of sin

Ik had de elpee gekocht omdat ik een grote fan van the Byrds was en met name van Chris Hillman. Hillman was tot voor kort de bassist van the Byrds geweest – zijn muzikale rol op ‘The Notorious Byrds Brothers’ kan niet voldoende benadrukt worden – en schreef tevens een aantal van hun mooiste songs, waaronder ‘Time Between’. Gram Parsons kende ik nog niet zo goed. Hij had the Byrds pas vervoegd ten tijde van ‘Sweetheart Of the Rodeo’, ook een baanbrekende elpee die in 1968 verscheen. In een bespreking had ik gelezen dat hij Roger McGuinn, de ‘leider’ van the Byrds, in de richting van de ‘country and western’ muziek had gestuurd, terwijl ze kort daarvoor nog space rock en psychedelische pop speelden en de hipste groep van de VS waren. Wie wilde er niet uitzien zoals McGuinn met zijn space age-brilletje? Zelfs John Lennon had de mode overgenomen, en na een tijd herkende je in elke vreemde stad waar je kwam je ‘soortgenoten’ niet alleen aan hun haardracht maar ook aan de vorm van hun bril. Maar ‘country & western’? Dat was toch iets voor het klootjesvolk, zoals Armand de gewone mensen noemde, en de gewone mensen waren degenen die gewoonweg niet blowden zoals hij. Zowat iedereen die dacht niet tot het klootjesvolk te behoren noemde het klootjesvolk toen nog het klootjesvolk, dat was politiek correct. Nu kan dat niet meer. Ik hield niet van country, ik had er een afkeer van. Maar die zonnige avond in Neerharen weerklonk ‘The Gilded Palace Of Sin’ over het kanaal en over de velden en de weiden en drong door tot in mijn hart, tot in mijn ziel – en ik was bekeerd. Voortaan zou ik het woord verkondigen: country is de echte rock, is de echte soul, is de echte blues. Ik overdreef een beetje in mijn bekeringsijver, maar in zekere zin komt het daar wel op neer.

byrds sweetheart

Een week later ben ik een elpee van Hank Williams gaan kopen en toen begreep ik het helemaal. Dit was de blues voor arme blanke mensen, ook voor schippers en hun kinderen. Dat was geen racistisch idee, maar het genre was gewoon anders, niet beter en niet slechter, dan de zwarte blues – waar ik overigens al jaren tevoren voor gewonnen was. Ray Charles was in mijn kinderjaren een van mijn helden, maar ja, hij heeft ook country opgenomen, en van de allerbeste. Ik denk aan ‘Born To Lose’, ‘Crying Time’ en ‘I Can’t Stop Loving You’.  Gram Parsons en Chris Hillman raakten echter nog iets in mij wat Hank Williams en Ray Charles niet deden: ze spraken niet alleen mijn gevoelens, mijn ‘ziel’ aan, maar ook mijn intellect. Zij vertelden verhalen waar ik me in kon herkennen, en naarmate ik ouder werd nam die herkenning toe. Drugs, vrouwen, religie, domme hippies, noem maar op. Al de kwalen van de wereld, zelfs de oorlog, kwamen aan bod. In ‘My Uncle’ riepen ze de Amerikaanse jongens op om naar Vancouver uit te wijken; in die Canadese stad zouden ze niet naar Vietnam worden gestuurd.

Toen ik ‘The Gilded Palace Of Sin’ terug in de hoes stak, was ik een andere jongen. Waren de Rolling Stones nog wel mijn helden? Brian Jones? Was ‘Beggar’s Banquet’ echt zo origineel? Ik wist het niet meer. En dan was er bovendien ‘Nashville Skyline’ van Bob Dylan die dezelfde richting uitging als Parsons en Hillman: Nashville. What the fuck was happening? Ik kon niet meer volgen. Was al die ‘underground’-muziek dan voor niets geweest? ‘Music From Big Pink’! Ik bezat nog niet veel elpees, maar ik had aan wat ik bezat toch al wel een fortuintje uitgegeven, en in die periode honderden keren gelift van Tongeren naar Neerharen. Gelukkig was ik nooit verkracht door een naar country luisterende trucker of zo. Waren die nu allemaal waardeloos geworden? Cream, Fleetwood Mac, HP Lovecraft, Blue Cheer?

The ‘Gilded Palace Of Sin’ liet me onder meer – al liftend – in Amsterdam belanden, waar ik the Flying Burrito Brothers zag optreden in het prestigieuze Concertgebouw (waar ongeveer iedereen zat te blowen), helaas een paar weken nadat Gram Parsons de band had verlaten. We logeerden bij een student die zware ruzie had met zijn vriendin. De gesprekken – de volgende dag – gingen vooral over de censuur in België, die toen woedde ‘dank zij’ een ‘socialistische’ minister van cultuur (hier moet ik veel ironietekens gebruiken). Wij waren al op straat gekomen in Brussel, waar ik inmiddels was gaan samenwonen met mijn vriendin, om te betogen tegen allerlei repressieve maatregelen van de Belgische staat. Onder meer hadden we een Amerikaanse legertank bezet die tentoongesteld stond, als was het een kunstwerk van een omgekeerd seniele Panamarenko, op het De Brouckèreplein (wat toen nog een echt plein was). Het is de enige keer in mijn leven geweest, totnogtoe, dat een flik mij met een matrak heeft weten te raken.

Door ‘The Gilded Palace of Sin’ raakte ik bevriend met Jos, die weliswaar ook van the Eagles hield (die ik verafschuwde) – maar voor wie Gram Parsons en Neil Young echt wel de allergrootsten waren. De synthetische klanken van de jaren tachtig heeft hij niet overleefd. Hij is door de onbewuste bemiddeling van Gram Parsons tot aan zijn dood mijn beste vriend gebleven. Met mijn andere vriend uit de jaren zeventig, Marc D., die ik op de filmschool in Brussel had ontmoet, discussieerde ik  tijdens wandelingen in het Zoniënwoud over CSNY (waar hij zielsveel van hield), the Band, Gram Parsons en Creedence Clearwater Revival aan de ene kant en Soft Machine, Kevin Ayers, Silver Apples en United States Of America aan de andere kant. Over het verschil tussen ‘echte’ rock & roll en ‘underground’ muziek. Ik kon moeilijk een keuze maken, ik hield van de twee kanten van de medaille. Altijd heb ik een verzoener willen zijn. Pas op vrij late leeftijd heb ik begrepen dat je dan de meeste vijanden maakt. Je moet kiezen voor het ene of het andere, wordt gezegd. Ik ben anders. Ik hield van ‘The Gilded Palace Of Sin’ en van ‘White Light, White Heat’. En zo ben ik nog steeds. Further along we’ll understand why. En Lou Reed (the Velvet Underground, Loaded) is dan fel gemaquilleerd op het podium gestapt met ‘Rock and Roll’. Werd op dat ogenblik niet alles duidelijk?

Voilà, hier stop ik, om het kort te houden. Want wij hebben niet meer het geduld om ons lang met één ding bezig te houden. De wereld zit propvol ‘amusement’ en je moet alles een keer proberen. Zo is het, helaas en zelf heb ik ook geen geduld meer. Wat me nog van het hart moet is dat ik aanvankelijk als een paria beschouwd werd toen ik met ‘The Gilded Palace Of Sin’ op de proppen kwam. Jongen, dat was toch geen ‘underground’, dat waren allemaal smartlappen! Hetzelfde had ik eerder meegemaakt met ‘White Light White Heat’. Als ik die plaat oplegde was na vijf minuten iedereen de deur uit. Ik heb zelden zulke hatelijke gezichten gezien als toen ‘Sister Ray’ die mensen hun oortrommeltjes raakte.  Maar daarover – of over iets anders leuks – een volgende keer.

the white house in neerharen

Foto’s:
Boven – de jonge Martin Pulaski dansend op ‘Christine’s Tune’ uit ‘The Gilded Palace Of Sin’. Het schip ligt aangemeerd aan de kleine kade in Neerharen.
Onder: het huis van de sluismeester, waar Henriette woonde.

DEZE TREIN STOPT HIER NIET LANGER

kinderjaren 2 001 (4)

Ik droomde over mijn vader, mijn moeder, mijn broer, mijn oude schoolvrienden. Heftige emoties hadden me in hun greep. Je moet naar hen toe, je moet het hen zeggen. Wat? Wat er in je hart omgaat… De landschappen die ik zag tijdens mijn reis lagen te zuchten onder een genadeloze zon. Of hevige regen veranderde akkers en boomgaarden in bruine modderpoelen. Vaak kon ik niet verder. Veel wegen waren versperd. Iedereen scheen de aarde te hebben verlaten en toch waren overal werken aan de gang. Onzichtbare arbeiders hadden diepe gaten in het asfalt geboord. Maar nu hing de stilte van een sneeuwvlakte boven afgronden. Mijn vijanden konden me niet van mijn plan afbrengen om mijn moeder op te zoeken. Maar ik kon haar niet vinden. Mijn vader was ver weg in een vergeten land. Wat ik hem nooit gezegd had. Mijn liefde voor hem. Wat hij nog steeds voor me betekende. Donkere en dreigende schaduwen waar ik zijn gezicht zocht. Nergens zijn stem of de geur van zijn lichaam, die ik me zo goed kon herinneren. Tabak, aftershave, brillantine. In Limburg reisde ik door kleine dorpen, duizenden kilometers van elkaar verwijderd en op geen enkele kaart aangeduid.
Het openbaar vervoer was een chaos. Bussen en treinen brachten me overal en nergens heen. Mijn naam was Niemand, maar zonder muziek van Ennio Morricone op de achtergrond. De namen van mijn oude schoolvrienden zaten wel nog diep in mijn geheugen gegrift. Hen moet ik zien. Ik huur een hotelkamer in Maastricht. Ik nodig hen uit. We gaan drinken, lachen. Maar hoe kon ik hen bereiken? Ik had geen adressen en ik was vergeten hoe ze eruit zagen. Ik voelde me uitgeput, een oude kerel. Veel te oud voor de reünie die ik voor ogen had gehad. Iedereen zou me uitlachen als ik met zulk voorstel op de proppen zou komen. Of moest ik toch Ivo maar eens aanspreken. Hij is de geknipte persoon om een reünie te organiseren. Of zou ik aanbellen bij de ouders van Josiane. Ik kom in vrede, ik heb jullie mooie dochter goed gekend. Neen. Ze zouden me niet geloven. Ze zouden allerlei dingen zoeken achter de woorden die ik zou uitspreken. Bijvoorbeeld achter het voltooid deelwoord ‘gekend’. Met tranen in de ogen dacht ik terug aan de tijd toen ik Josiane’s blonde haren streelde. Waar ben je? Waar is iedereen naartoe? Ik moet dringend bij mijn broer op visite, voor het te laat is. De tijd staat niet stil. Het begin van de wereld snelt naar het einde van de wereld.
Deze trein stopt hier niet langer, mijnheer. Neen, dat station is al een tijdje geleden afgebroken. Het spijt me zeer, ik kan u niet helpen.

Foto: Marina B.