NACHTLANDEN

Twee Kantianen drinken porto

I keep hoping you’ll come back to me
Oh, let it be, please let it be
Oh my love, please end these sleepless nights for me
Felice & Boudleaux Bryant

Die laatste zenuwslopende zomerdagen boordevol angstige vooruitzichten was ik redelijk geschift. Misschien wilde ik dat wel zijn. In ieder geval zag ik zowat overal gelijkenissen, verwantschappen, analogieën. Het was nog geen betrekkingswaan en zeker geen psychose, but it was getting there. Was het een strategie om mezelf te beschermen tegen een wereld die vijandig en vreemd en kil aanvoelde? Want veel van wat als normaal werd beschouwd was in mijn wereld ongerijmd en zinloos. Wat gangbaar heette schrikte me af en ik vermeed het op dezelfde manier waarop je conflicten uit de weg gaat. Gelukkig had ik sinds die vreselijke nacht, toen Gabriella zich van haar meest empathische kant had getoond, geen ernstige angstaanvallen meer gehad.

Wat ik toch weer vooral deed was lezen, veel en aandachtig. Hoe zenuwslopend dat soms ook was. Op die manier dacht ik mijn angsten te kunnen vergeten en leek ik minder last te hebben van hypochondrie. Als het in mijn eigen boeken was onderstreepte ik hele passages, als het er van de bibliotheek waren schreef ik ze over met de vulpen, een sierlijke Sheaffer die ik van Senga had gekregen, in zo’n dik cahier met grijs stofonslag, van dezelfde makelij als die waarin Leopold Flam zijn dagboeknotities schreef, en Jacques Duchateau, in een zo goed als perfecte nabootsing van de professor, ik weet niet wat voor paralipomena. Jacques Duchateau, minzame oplichter, kunstenaar, uitzonderlijke vriend.

Na mijn verwantschapservaring met Rilke vond ik in deel zes Kants verzamelde werken – uitgeleend uit de bibliotheek in de Lange Nieuwsstraat – nog een opmerkelijke parallel. Na het ontbijt had ik in dat boek zitten bladeren, op willekeurige plaatsen een paragraaf of twee lezend. Der Streit der Fakultäten, verschenen in 1798, gaat onder meer over de invloed van de Pruisische regering op de juridische, theologische en medische faculteiten. Kant behandelt er ook de strijd tussen de filosofische en de theologische faculteit. Volgens Kant gaat het in wetenschappen niet om nut maar om waarheid. En filosofie zoekt altijd naar waarheid. Niemand leest de filosoof uit Koningsbergen voor zijn bellettrie, maar dit is een mooie, haast literaire uiteenzetting. Wat mij vooral trof was een uiteenzetting over hypochondrie, die Grillenkrankheit of hypochondria vaga. Die vond ik helemaal achter in het derde hoofdstuk van Der Streit der Fakultäten. De hypochonder is de zelfkweller, die in plaats van zich te vermannen vergeefs de hulp van zijn arts inroept. Kant heeft vanwege zijn smalle borst zelf ook een neiging tot hypochondrie: “Ich habe wegen meiner flachen und engen Brust, die für die Bewegung des Herzens und der Lunge wenig spielraum läßt, eine natürliche Anlage zur Hypochondrie, welche in früheren Jahren bis an den Überdruß des Lebens grenzte.” [1]

Verrassen deed mij vervolgens een hoofdstuk over de slaap. “Es gehört unter die krankhaften Gefühle zu der bestimmten und gewohnten Zeit nicht schlafen, oder auch sich nicht wach halten zu können; vornehmlich aber das erstere, in dieser Absicht sich zu Bette zu legen und doch schlaflos zu liegen. – Sich alle Gedanken aus dem Kopf zu schlagen, ist zwar der gewöhnliche Rath, den der Arzt gibt: aber sie oder andere an ihre Stelle kommen wieder und erhalten wach.” [2]. Het was alsof ik eigen, in verouderd Duits vertaald, proza aan het lezen was. Dat deed me heel even duizelen. Alsof ik van boven op de Carolus Borromeuskerk naar beneden keek. Want ja, ik zag nu duidelijk de verwantschap met mijn prozatekst Nachtlanden waaraan ik was begonnen in 1976 en die ik nooit had beëindigd. Het is een verslag van een queeste naar het land van de waarheid. Het land van de filosofen. De verteller daarin is fictief maar er bestaat weinig fictie zonder autobiografische elementen. Bij mij al zeker niet: ik kan maar moeilijk iets verzinnen. Nu weet ik dat die verwantschap niet hoeft te verbazen, alleen al niet omdat in Nachtlanden enige aspecten van de filosofie van Kant al dan niet bewust zijn verwerkt. In 1976 had ik mijn studie filosofie nog niet lang achter de rug. De grote filosofen lieten in alles wat ik schreef hun sporen na, hoezeer ik dat ook wilde vermijden. Inderdaad, ik wilde geen filosofie schrijven, ik wilde experimenteren met taal. Ik was op zoek naar een nieuwe literatuur. Ik wilde mij laven aan wat waanzin werd genoemd. De waanzin van het leven, zoals beschreven door onder meer Ernst August Friedrich Klingemann (Bonaventura), Lautréamont, Alfred Kubin, Jack Kerouac en Allen Ginsberg. Ik stond in Nachtlanden zelfs stil bij de stijl van Kant, bij het ordelijke karakter van zijn vertoog. De eerste zin van Nachtlanden is deze: “Uitgeput ligt hij in bed, vergeefs proberend de storende gedachtestroom te stoppen”. Kant schrijft: “Sich alle Gedanken aus dem Kopf zu schlagen, ist zwar der gewöhnlichen Rat der den Artzt gibt: aber sie, odere andere an ihre Stelle, kommen wieder un erhalten wach.” In mijn tekst dan weer: “Slapeloze, daar komt weer een andere gedachte binnen sluipen, en nog een – de ambulance! – en nog een…”.

Immanuel Kant

Na het lezen van die antropologische teksten van Kant moest ik toegeven dat het verhaal van Thomas De Quincey, The Last Days of Kant, niet eens zo overdreven of vergezocht is. Een paar jaar eerder, toen ik nog in een appartement in de Waterkrachtstraat in Sint-Joost-ten-Node woonde, had ik op een dronken avond in een euforische stemming dat verhaal van De Quincey voorgelezen aan Jacques Duchateau. Ongetwijfeld hadden we rode Libanon gerookt en behoorlijk wat rode porto gedronken. Mogelijk had Jacques me zo’n klein pilletje pervitine toegestopt. Het lievelingssnoepje van Tom Simpson, zei Jacques altijd. Ik was in die tijd in de ban van romantische schrijvers en dichters. Mogelijk ging mijn voorkeur naar opiumschuivers en gebruikers van laudanum als Coleridge en De Quincey. Hoewel ik zelf nooit opium of laudanum of soortgelijke drugs heb gebruikt. Je viel daarvan in slaap en ik wilde nooit meer slapen. In ieder geval hadden we hartelijk moeten lachen met wat eigenlijk meer een verslag is van de laatste dagen van de filosoof dan een verzameling verzinsels.

“Even in the severest winter, his sleeping room was without any fire; only in his latter years he yielded so far to the entreaties of his friends as to allow a very small one. All nursing or self-indulgence found no quarter with Kant”. [3] Mogelijk heeft De Quincey sommige van deze gegevens in Kants hierboven vermelde antropologische geschriften gevonden. Volgens De Quincey zweette Kant nooit. Hij moet ook zeer mager geweest zijn… “and possibly a more meagre, arid, parched anatomy of a man has not appeared upon this earth”. [4] Zoals ik hierboven al aangaf heeft Kant het daar zelf over in zijn uiteenzetting over de hypochondrie.

Zo ging het er aan toe in mijn werkkamer in de Dolfijnstraat aan de vooravond van een raadpleging bij dokter Verselder, cardioloog. Lange tijd lag ik die avond wakker, beklemd als ik mij voelde, mij hyperbewust van mijn hartslag en mijn ademhaling.

[Antwerpse Nachten 68]

Thomas De Quincey

[1] “Ich habe wegen meiner flachen und engen Brust, die für die Bewegung des Herzens und der Lunge wenig spielraum läßt, eine natürliche Anlage zur Hypochondrie, welche in früheren Jahren bis an den Überdruß des Lebens grenzte. Aber die Überlegung, daß die Ursache dieser Herzbeklemmung vielleicht bloß mechanisch und nicht zu heben sei, brachte es bald dahin, daß ich mich an sie gar nicht kehrte, und während dessen, daß ich mich in der Brust beklommen fühlte, im Kopf doch Ruhe und Heiterkeit herrschte, die sich auch in der Gesellschaft nicht nach abwechselnden Launen (wie Hypochondrische pflegen), sondern absichtlich und natürlich mitzutheilen nicht ermangelte. Und da man des Lebens mehr froh wird durch das, was man im freien Gebrauch desselben thut, als was man genießt, so können Geistesarbeiten eine andere Art von befördertem Lebensgefühl den Hemmungen entgegen setzen, welche bloß den Körper angehen. Die Beklemmung ist mir geblieben; denn ihre Ursache liegt in meinem körperlichen Bau. Aber über ihren Einfluß auf meine Gedanken und Handlungen bin ich Meister geworden durch Abkehrung der Aufmerksamkeit von diesem Gefühle, als ob es mich gar nicht anginge.”
Immanuel Kant, Werke im Sechs Bänden. Der Streit der Fakultäten, Von der Hypochondrie, 267-393. Herausgegeben von Wilhelm Weischedel. Insel-Verlag, Frankfurt am Main, 1964.

[2] Immanuel Kant, Werke im Sechs Bänden. Der Streit der Fakultäten, Vom Schlafe, 267-393. Herausgegeben von Wilhelm Weischedel. Insel-Verlag, Frankfurt am Main, 1964.

[3] Thomas De Quincey, The English Mail Coach and Other Essays, 1970.

[4] Thomas De Quincey, The English Mail Coach and Other Essays, 1970.

ON THE ROAD AGAIN

Ik lees af en toe een stukje in The Philosophy of Modern Song van Bob Dylan. Het hele boek in een keer uitlezen, waar ik wel zin in heb, zou zonde zijn. Een fles Heaven’s Door drink je toch ook niet in één zitting uit? Al deed ik dat tientallen jaren geleden wel eens – in gezelschap van vrienden – met Old Grand-Dad bourbon, maar dat was dan ook de uitverkoren Kentucky whisky van John Steinbeck en van tal van personages in het werk van Cormac McCarthy. Zelf heb ik al jaren geen druppel Old Grand-Dad meer aangeraakt. Al mijn drinkebroers zijn dood en ik drink alleen nog wijn en Martini Bianco, met mate. Old Grand-Dad is nu in handen van een Japanse multinational, waarvoor de in ongenade gevallen acteur Bill Murray ooit nog reclame maakte (in Sofia Coppola’s romantische komedie Lost In Translation uit 2003).

Ik las net het stuk over On The Road Again van Willie Nelson. Dat lied vind je terug op de elpee Honeysuckle Rose, de soundtrack bij de gelijknamige film van Jerry Schatzberg die uitkwam in 1980. Slim Pickens speelt erin mee. Ik ben alweer diep onder de indruk van Dylans wijze en soms grappige woorden. Van zijn proza vol onverwachte en niet te overtreffen gedachtesprongen en verwijzingen. Onder meer naar On the Road van Jack Kerouac “the iconic beat generation masterpiece” en naar Van Morrisons Hard Nose The Highway. Omdat Van per vliegtuig reist zal hij niet goed weten hoe het leven aan boord van een tourbus werkelijk is, maar hij zal er beslist al over hebben horen vertellen, aldus Dylan.
On The Road Again gaat inderdaad over het leven van reizende muzikanten, over de dagen en nachten doorgebracht in een tourbus. Het soort vehikel dat wij sedentaire mensen alleen van de buitenkant kennen (en uit de onvergetelijke rockfilm Almost Famous). Bob Dylan schrijft er uiteraard met kennis van zaken over. Je zit meteen samen met Bob en met Willie en met de hele band en nog wat groupies erbij – denk aan Kate Hudson – in die bus. Het is duidelijk dat de schrijver van The Philosophy Of Modern Song van dat leven houdt. Niemand maakt zich daar boos op je omdat je de vuilnis vergat buiten te zetten. “When you’re on the road, you’re living the life you love. “ En vooral dit: “You give pleasure to other people and you keep your grief to yourself.”

De stukken die ik al las gaan meer over Onze Held dan over de song die er het onderwerp van is. Dat is ook met On The Road Again het geval. Al krijg je meteen zin om niet alleen dàt nummer van de outlaw te beluisteren, maar zowat alles wat je van hem in huis hebt. Je zou zelfs Honeysuckle Rose nog wel een keer willen zien, met een glas Old Grand-Dad erbij, of liever nog een hele fles Heaven’s Gate.


IK ZAG BARBARA OPNIEUW

Nina Hoss en Ronald Zehrfeld in Barbara

Ik zag Barbara opnieuw. Ik kwam meer over haar te weten, over haar intrinsieke kwaliteiten, haar delicate volwassen schoonheid. Maar ook ontdekte ik – meer – van haar verwevenheid, haar inbedding in de stroom van de Europese cultuur. Ik had, zonder ernaar gezocht te hebben, enkele van haar bronnen ontdekt.
Dat zou het begin van een nieuw verhaal kunnen zijn. Je zou het ‘Barbara’ kunnen noemen, of ‘Ik zag Barbara opnieuw’. Maar je begint er niet aan. Het verhaal is er al; onnodig het nog een keer te herhalen. Er is in het leven al zoveel herhaling. Het komt erop aan die op tijd en stond te doorbreken. Je moet plaats maken voor momenten van verlichting.

Barbara is een film van de Duitse regisseur Christian Petzold, geboren in 1960 in Noordrijn-Westfalen. Het titelpersonage wordt vertolkt door de begaafde Europese actrice Nina Hoss, heel sterk in het uitdrukken van menselijke emoties. Over die Barbara schreef ik in 2014 in mijn stuk getiteld De anatomieles van doctor Nicolaes Tulp, waarin het vooral over het schitterende boek De ringen van Saturnus van W.G. Sebald ging. In de film van Petzold komt een scène voor waarin Barbara van haar overste – en later geliefde – een ‘lesje’ krijgt over het schilderij De anatomieles van Rembrandt. In 2014 wist ik nog niet dat Christian Petzold die les bijna in zijn geheel bij Sebald had gevonden. Ik had dat werk kort na het zien van de film gelezen en had gedacht dat het om een toevallige overeenkomst ging. Ik wist in die tijd niets over de regisseur, had nooit eerder een film van hem gezien. Daar komt nog bij dat ik in die dagen wel erg geobsedeerd was door toevalligheden. Zelfs nu nog blijf ik het toeval dat ik De ringen van Saturnus las net na het zien van Barbara fascinerend vinden.
Wat ik evenmin wist was dat het scenario van de film een bewerking was van een gelijknamig verhaal van de Oostenrijkse schrijver Hermann Broch, vooral bekend van Die Schlafwandler: Eine Romantrilogie en van Der Tod des Vergil. Hoewel ‘bekend’ een relatief begrip is: leest iemand die boeken nog, ook al zijn ze in het Nederlands vertaald?
Dat verhaal had ik nochtans ergens in de jaren zeventig gelezen in de bundel Vrouwen, een vertaling door M. Coutinho van Barbara und andere Novellen, uitgegeven bij Surhkamp in 1973. Mocht de Nederlandse uitgever de originele titel hebben aangehouden, had ik me die Barbara mogelijk wel herinnerd. Waarom krijgen vertalingen vaak van die wansmakelijke titels (denk maar aan ‘Er is geen vrouw die deugt’ als vertaling van een aantal opstellen uit Schopenhauers ‘Parerga und Paralipomena’)?
Waar ik destijds bij het lezen van de verhalen van Hermann Broch werd betoverd door de stijl, viel Barbara net daardoor me nu tegen. Het is me te poëtisch, te hoogdravend; het heeft te weinig vaart. Ik weet het: dit klinkt als heiligschennis. Maar de inhoud, onder te veel mooie woorden bedolven, is bij Broch even boeiend als bij Petzold. Het is een liefdesgeschiedenis. Een ziekenhuisarts/afdelingshoofd raakt geobsedeerd door een ondergeschikte dokter, de raadselachtige vrouw die Barbara heet. Zij blijkt een communistische terroriste te zijn, lid van een cel die een putsch voorbereidt. Na een mislukte bomaanslag pleegt ze in alle stilte zelfmoord in een hotelkamer. Petzold verplaatst het verhaal naar Oost-Duitsland. Barbara is verbannen van Berlijn – waar ze in het Charité ziekenhuis werkte – naar een saai landelijk stadje aan de Baltische Zee. Meer nog dan in Berlijn lijkt iedereen er voor de Stasi te werken. Ook haar overste, de dokter die al gauw van haar gaat houden, is een verklikker, zij het tegen wil en dank. Maar was dat niet voor vele inwoners van de DDR het geval? Barbara wil aan haar verstikkende omgeving ontsnappen en naar het Westen vluchten en heeft al concrete plannen. Haar moreel besef brengt haar evenwel tot het besluit om te blijven: ze staat haar plaats af aan een meisje dat de vlucht meer nodig heeft dan zij. Deze Barbara stapt niet uit het leven maar blijft. Mogelijk heeft Petzold – of is het toch Barbara? – zich de woorden van Albert Camus herinnerd: il faut penser Sisyphe heureux.

Waarom blijft Barbara me nog altijd achtervolgen? Moet ik toch mijn versie van haar verhaal schrijven? Waar ik vandaan kom was zij een heilige. Zou ik dat gegeven kunnen gebruiken? Elk verhaal, elke tekst is een autobiografie. Elke autobiografie is een verzinsel, zoals Barbara, de aardse en de heilige.

DE VOORTREFFELIJKE VRIEND

Jeanne Hébuterne


[Nachten aan de Kant 32]

Ik moest weer een keer naar de flat in de Vinkenstraat. Voor de gelegenheid had ik mijn nieuwe regenjas van de Wolmolen aangetrokken, een vrouwenmodel en wat te klein maar wel mooi en – in onze situatie van groter belang – goedkoop. Giuseppe had mij gezegd dat hij een tijdje alleen wilde zijn, om te studeren; hij had rust nodig. Toch moest ik hem zien. Ik moest met hem praten. Ik had best wat vrienden maar alleen met Giuseppe was het soort diepgravend gesprek nodig waar ik nu naar verlangde. Gelukkig was Giuseppe opgetogen met mijn onverwacht bezoek. Toch bleef ik gespannen: zou ik niet weer een allergieaanval krijgen van het opgehoopte huisstof en de huidschilfers van de poezen van Giuseppe? Als ik onrustig ben en mijn zenuwstelsel verstoord is ben ik er meer vatbaar voor dan anders. De voorbije weken had ik mijn zenuwen zowel ’s nachts aan de kant als overdag in mijn werkkamer erg op de proef gesteld.

Giuseppe had bier voor ons ingeschonken en zat nu tegenover me. In zijn ogen zag ik die blije tristesse die zo typerend voor hem was. In zijn blik lag een onbereikbare verte en tegelijk kwam hij als hij je aankeek heel dicht bij je. Altijd weer vroeg ik me af of iemand met dergelijke eerlijke ogen wel geschikt was om op ons ondermaanse slagveld te overleven. Leven zonder meer, dat wel, maar vechten om wat je nodig hebt om het te behouden en te verrijken, dat mogelijk niet. Een moment viel ik ten prooi aan herinneringen aan de Schippersschool in Eisden. Ik dacht terug aan de twee zorgeloze jaren die ik daar in het mijnwerkersdorp dichtbij de Maas had doorgebracht. Giuseppe’s vader was er directeur geweest. Giuseppe – die drie jaar jonger was dan ik – leerde ik pas later kennen. De directeur was een zachtaardige en bescheiden man die zich liet manipuleren door een brutale vent, de internaatbeheerder, mijnheer Peyskens. De enige man die mij ooit een slag in het gezicht heeft gegeven. Giuseppe’s vader had dezelfde ogen als zijn zoon.

Ik vertelde mijn vriend over het memorabele concert van Patti Smith en haar band dat ik op televisie had gezien en over the J. Geils Band. Giuseppe had net Wave, de nieuwe elpee van Patti Smith, aangeschaft en daar luisterden we naar. Ik herkende enkele nummers die ze in Rockpalast had gebracht: Frederick, Dancing Barefoot en So You Want To Be A Rock And Roll Star. Het klonk allemaal wat braver en meer gepolijst dan de live-uitvoeringen die ik kort tevoren had gehoord. In de hoestekst schreef Patti Smith over het nummer van The Byrds dat ze er in de sixties niet gek op was geweest. “It seemed to say that in this field of honor, sooner or later, everybody gets hurt and I just didn’t believe it.” Op de hoes trof ik merkwaardige foto’s aan van de in 1978 vermoorde paus Albino Luciani en van Jeanne Hébuterne, de geliefde van Modigliani. I Did You No Wrong van the J. Geils Band onderbrak mijn kortstondige dromerij. Giuseppe had Ladies Invited van de beste band uit Boston op de platenspeler gelegd. Hij gaf me de hoes door. Volgens mijn vriend waren de ogen en de lippen die daarop te zien waren die van Faye Dunaway. Met haar had zanger Peter Wolf destijds een relatie gehad. Uitstekende plaat, afgrijselijke hoes, vond ik. En wat was er met Faye Dunaway gebeurd? Had zij na Chinatown nog iets noemenswaardg gedaan? The Eyes of Laura Mars was niet meer geweest dan veredelde kitsch. Ik vroeg me af of we ons misschien vergist hadden in haar acteertalent. Had haar schoonheid ons niet verblind?

Giuseppe was een nog grotere boekenliefhebber dan ik. Ook nu weer glunderde hij toen hij me zijn nieuwe aanwinsten liet zien: Robert Musils Der Mann ohne Eigenschafte, Virginia Woolfs Schrijversdagboek, enkele romans van Dostojewski, James Joyce, Thomas Hardy en Katherine Mansfield, de verzamelde gedichten van D.H. Lawrence.

Omstreeks middernacht was Giuseppe’s voorraad bier op. We besloten naar de Pallieter aan het Mechelseplein te lopen, het stamcafé van de studenten van Studio Herman Teirlinck. Als je mooie narcistische meisjes en jongens wilde observeren was dit de juiste plek. Ze kwamen er hun pas aangeleerde kunstjes tonen en wilden dolgraag een gesprek met je aanknopen over Konstantin Stanislavski, Peter Brook of Lee Strasberg. Niet vanavond echter. Giuseppe herinnerde me aan een brief van me waarin ik het over de vriendschap bij Aristoteles had gehad. Het was de mooiste brief die hij ooit van iemand had ontvangen, zei hij. Ik had daarin verwezen naar de uitspraak van Aristoteles dat een vriend een tweede ik is. Aristoteles maakt een onderscheid tussen drie soorten vriendschap: vriendschap gebaseerd op nut, op genot en wat hij de volmaakte vriendschap noemt, die tussen goede mensen, mensen die elkaars gelijken zijn op het stuk van voortreffelijkheid (wat ook als deugd wordt vertaald). “Hun vriendschap,” schrijft Aristoteles in de Ethica, “duurt dan ook voort zolang zij goed zijn; en voortreffelijkheid is duurzaam.” “Zo’n vriendschap is vanzelfsprekend duurzaam, want daarin zijn alle kenmerken verenigd die vrienden moeten hebben.” [1]
Giuseppe zei me dat ik zijn enige vriend ben. Het zou verschrikkelijk zijn mocht aan onze vriendschap een einde komen, voegde hij er nogal onheilspellend aan toe. Ik verwees opnieuw naar Aristoteles. Waren wij niet allebei voortreffelijke mensen? Waar moesten we dan bang voor zijn?

Giuseppe had onlangs in Playboy een interview met Sartre gelezen. Dat ging onder meer over diens amfetaminegebruik, wat Giuseppe fascinerend vond. Zelf keek ik ook wel op naar schrijvers die peppillen slikten, al was daar op zich geen enkele verdienste aan. Jack Kerouac, Tennessee Williams, Truman Capote… En waren Bob Dylans beste songs niet tot stand gekomen onder invloed van benzedrine? Giuseppe drong erop aan dat ik eindelijk Les Chemins de la liberté eens zou lezen. Ik was er al meermaals in begonnen maar had het boek nogal dor en langdradig gevonden. Veertig jaar later heb ik die trilogie nog steeds niet uitgelezen.
Mijn vriend vond dat het nu maar eens tijd werd dat ik ook een roman ging schrijven, die experimentele teksten in Aurora waren een doodlopend straatje. Ik betwijfelde of ik dat wel kon. Je moet dan een plan, een ontwerp maken en je daar vervolgens al schrijvend nauwgezet aan houden. Je moet personages bedenken, ze een innerlijk leven geven, een bepaalde manier van spreken, van zijn, je moet hun karakters uitdiepen en laten zien hoe ze zich in hun relaties met anderen en met de wereld ontwikkelen. Hoe ze betere mensen worden, of ten onder gaan. Je moet allerlei soorten mensen observeren, met ze praten, naar ze luisteren. Ik geloof niet dat ik dat allemaal kan. Ik kan alleen maar schrijven wat ik moet, vanuit spontane opwellingen en onbewuste verlangens. Mijn geschrijf heeft een neurotische inslag, ik moet het doen om niet gek te worden. Of om me niet te vervelen. Al is het geen tijdverdrijf maar een innerlijke noodzaak. Omdat ik me in mijn schrijven soms laat gaan, waar die peppillen zeker een rol in spelen, heb ik achteraf een hoop werk om ballast te verwijderen, ik moet zoveel schrappen en herschrijven, structuur aanbrengen. Om een roman te maken moet je met die structuur beginnen.

Zo werd het zonder dat we het door hadden weer erg laat. Giuseppe wilde per sé de rekening betalen en gaf me meer dan voldoende geld voor een taxi. Ik zou toch dat hele stuk naar huis niet te voet afleggen?


[1] Aristoteles, Ethica, VIII-IX. Vertaald door Christine Pannier en Jean Verhaeghe.

Faye Dunavay in The Eyes Of Laura Mars

POP 1974: FAIR PLAY

1974-albums 006vanmorrison

Inmiddels is het 1974. Wat gebeurde er in onze kleine wereld? Mijn heerlijkste muzikaal moment van dat jaar was een ontmoeting met Kevin Ayers, die ik in zijn hotelkamer in Brussel samen met mijn vriend Marc D. interviewde voor Humo. De dag ervoor, 15 augustus, zagen we hem eerst playback zingen in Nederland (voor een BRT-programma) waarna we op kosten van het Island platenlabel samen delicieus gingen eten. Kevin Ayers maakte me wegwijs in de wijnkaart, ik was een amateur, hij een kenner. Gewürztraminer bleek zijn uitverkoren wijn te zijn, naast champagne. Door Kevins toedoen ben ik een wijndrinker geworden. De zanger voelde zich wat ziek toen we hem interviewden: de drie uur dat we bij hem waren bleef hij in bed. Wat niet belette dat hij er goed uitzag én boeiende verhalen vertelde, onder meer over zijn idyllische jeugd in Maleisië, the Soft Machine, William Burroughs en zijn eigen droomtheorie uiteenzette. Om mij voor te bereiden op het interview had ik al zijn elpees uitgeleend uit de Mediatheek in de Passage 44. Ik kende zijn werk nu van binnen en van buiten. The Confessions of Dr. Dream was een hoogtepunt, vond ik. Speciaal voor de begenadigde zanger ging ik dat jaar nog een keer naar Jazz Bilzen, waar Rod Stewart en the Faces toen top of the bill waren. Ik was niet meer in Bilzen geweest sinds 1969 – dat leek net geen eeuwigheid geleden.
Mijn carrière als popjournalist was van korte duur. Een artikel waarin ik beweerde dat Mick Jagger en Keith Richards Brian Jones laffelijk hadden vermoord en dat Their Satanic Majesties Request het meesterwerk van the Rolling Stones was werd niet gepubliceerd. Dag Humo!

marc+ik-1974

Ik vond een concrete notitie terug in verband met 1973. Goat’s Head Soup van The Rolling Stones hoorde ik voor het eerst in café De Fiets, samen met mijn vrouw en onze vrienden en huisgenoten Jan D. en Nicole H. Geen idee waar dat café zich ergens bevond. In de buurt van het Sint-Jansplein? Zoveel is uit het geheugen verdwenen. Zo was ik ook vergeten dat het met Jan en Nicole was dat ik in 1973 the Rolling Stones zag optreden in het Sportpaleis in Antwerpen, mijn eerste Stones-concert en meteen een hoogtepunt in mijn leven als concertganger. Waarom ik naar Antwerpen ging terwijl ze een dag later in Brussel zouden optreden is mij een raadsel.

1974 lijkt op een in nevelen gehuld landschap, tegelijk aantrekkelijk en angstaanjagend, maar vooral mysterieus. Vanaf 1972 was ik een dagboek gaan bijhouden maar voor deze muzikale herinneringen bieden die weinig steun. In het dagboek vind ik eerder zweverige notities van filosofische aard terug; voor het merendeel zijn het beschrijvingen van dromen. Maar ook nogal wat psychologische beschouwingen over mijn huwelijk en verslagen van een aantal mystieke ervaringen. Leopold Flam had ons gestimuleerd om onze dromen te noteren; daarin had ik mij bekwaamd. Ik had ook wat opgestoken uit het Book of Dreams van Jack Kerouac, maar Ti Jean noteerde zijn dromen veel beknopter dan ik. Bij mij werden het korte, surrealistische verhalen.

Zolang je niet helemaal volwassen bent – en dat was ik zeker niet – geniet je met hart en ziel van muziek, daarna neemt dat plezier zienderogen af. Dat was althans bij mij het geval. Is er iets in het leven aangenamer dan met een vriend naar een geliefkoosd album luisteren? Mogelijk beleef je er net iets minder genot aan dan aan seks, maar het is subtieler. Er moeten dan wel langspeelplaten uitkomen die de kracht hebben om je uit het alledaagse reilen en zeilen weg te rukken en hun eigen universum binnen te voeren. Elk onderdeel van een geslaagde langspeelplaat moet aan de juiste voorwaarden voldoen om er iets magisch van te maken. Er moet samenhang zijn tussen de songs, ook als het niet om een conceptalbum gaat; het geheel moet tot de verbeelding spreken. In ideale omstandigheden, liefst met een vriend of vriendin, vergeet je dan wie je bent, waar je bent, je vergeet alles, er is alleen nog maar de ruimte van de muziek. Soms kon ik ook op mijn eentje op die manier van een volledig album genieten, eerst kant A, dan kant B, maar die tijd is lang voorbij. Als ik alleen ben zegt pop mij nog maar weinig.

In 1974 begon ik stilaan genoeg te krijgen van de meeste nieuwe popmuziek. De dood van Gram Parsons betekende voor mij het voorlopige einde van mijn fascinatie voor country; blues had ik nog niet (her)ontdekt; rock begon mij te bombastisch te worden; ik had een afkeer van wat jazzrock werd genoemd; de Duitse variant van rock had mij onverschillig gelaten (door de schuld van bepaalde tijdschriften, vooral Humo, dat erg conservatief was). Er bleef bijgevolg niet veel over. Ik begon meer naar jazz en klassieke muziek te luisteren. Meestal zat ik met mijn hoofd in de boeken en schreef aan mijn thesis (dat heet nu, geloof ik, masterproef). Eerst had ik mijn zinnen gezet op het werk van Henry David Thoreau. Ik hield van zijn Walden en vond veel inspiratie in On the Duty of Civil Disobedience. Mijn promotor, Leopold Flam, vond dat ik me op zijn dagboeken moest concentreren, maar die wekten vooral slaap bij me op. Ik dacht veel na over mijn gezin en over opvoeding. Over de rol van de vader, het patriarchaat. Zo kwam ik ertoe over het gezin te gaan schrijven en het matriarchaat te verheerlijken.
Lezen en luisteren gingen voor mij niet samen. Soms was er ’s morgens als ik brieven schreef wel muziek, wat ik toen bijna elke dag deed. In mijn brieven kwamen dan flarden uit de liedjes die ik hoorde. Dat was al sinds midden de jaren zestig zo en is blijven doorgaan tot ik geen brieven meer schreef. Het serieuze werk gebeurde en gebeurt nu zeker in volstrekte stilte.
Wat ik las stond in het teken van mijn thesis. Voornamelijk Deleuze-Guattari, Nietzsche, Ronald Laing en David Cooper. Daarnaast Walt Whitman, Alan Ginsberg, dagboeken van Anaïs Nin, verhalen en gedichten van Apollinaire, Rilke, de eeuwige Edgar Allan Poe, Jean-Paul Sartre, L’homme révolté van Albert Camus.

1974denuil-5b

In mijn dagboek van 1974 vind ik nog een stukje dat veel zegt over die tijd. Onze vrienden R. en L. waren naar Canada gevlucht; het gerecht zat achter R. aan, hij zou zeker in de gevangenis terechtkomen (wegens dealen van softdrugs). Ze woonden nu in Vancouver. Ik had maandenlang op tapes mijn beste elpees voor hen opgenomen. In mijn dagboek vond ik dit:
“Of ik ga even naar buiten, op onze binnenplaats, om een luchtje te scheppen, en ik kijk omhoog naar de majestueuze lucht vol zacht-spelende witte wolken die niemand toebehoren maar er voor iedereen zijn… R. en L. in Vancouver en wij hier in Brussel: boven onze hoofden dezelfde lucht, dezelfde wolken. En de sterren vannacht, dezelfde sterren. Ik zal ernaar kijken, jij misschien ook, R., en hun nooit aflatende schittering zal ons met elkaar verbinden, voor eens en altijd, dit mag ik nooit meer vergeten.” (…) “Niet alleen de sterren verbinden ons met elkaar, de muziek doet dat ook – en op welke wijze! De waarheid van ons bestaan wordt ons keer op keer in het oor gefluisterd door de geest van de muziek. Maar weinigen schijnen dit te horen, dit zacht gefluister. Muziek wordt meer en meer functioneel, wordt techniek, de ziel gaat verloren, er moet iets worden bereikt, ja, zelfs de muziek wordt een middel.”

Wat gebeurde er in onze grote wereld? Turkish Airlines-vlucht 981 stort neer nabij Parijs. De Anjerrevolutie in Portugal. Het einde van het kolonelsregime in Griekenland. Nixon treedt af. Haile Selassie wordt afgezet. In België oprichting van het Anti-Fascistisch Front. Rubik’s Kubus.
Dood: Duke Ellington, Jan Arends, Georges Pompidou, Marcel Pagnol, Darius Milhaud, Mama Cass Elliot, Achilles Mussche, Harry Partch, Anne Sexton, Harry Carney, Ed Sullivan, Ivory Joe Hunter, Holger Meins, Vittorio De Sica, Nick Drake.

Films: Scènes uit een huwelijk, Ingmar Bergman. Les valseuses, Bertrand Blier. The Parallax View, Alan J. Pakula. The Godfather, Part 2, Francis Ford Coppola. Chinatown, Roman Polanski. Alice in den Städten, Wim Wenders. Il fiore delle mille e una notte, Pier Paolo Pasolini. Bring Me the Head of Alfredo Garcia, Sam Peckinpah. Céline et Julie vont en bateau, Jacques Rivette. Effie Briest, Rainer Werner Fassbinder. Lacombe Lucien, Louis Malle. Lenny, Bob Fosse. Il Portiere di notte, Liliane Cavani. Sweet Movie, Dušan Makavejev. Thieves Like Us, Robert Altman. A Woman Under the Influence, John Cassavetes. Edvard Munch, Peter Watkins. Jeder für sich und Gott gegen alle (Kaspar Hauser), Werner Herzog. Le fantôme de la liberté, Luis Buñuel. The Taking of Pelham One Two Three, Joseph Sargent. Je tu il elle, Chantal Akerman. Mes petites amoureuses, Jean Eustache. Glissements progressifs du Plaisir, Alain Robbe-Grillet.

De bands, zangers en zangeressen die in 1974 voor mij nog meetelden zullen wel geëxcelleerd hebben. Dat zie je aan mijn lijst: bijna uitsluitend Grote Namen. Kimono My House van the Sparks, was niet zo groot, maar het was de favoriete plaat van mijn zoontje. Ik geloof dat hij This Town Ain’t Big Enough for Both of Us fonetisch uit het hoofd kende. Van Morrison gaf me de mogelijkheid een glimp op te vangen van een andere werkelijkheid. Soms brachten zijn songs mij in extase. Net als van Can’t Buy a Thrill kon ik van de songs op Pretzel Logic lijfelijk en intellectueel genieten. Zowel John Cale als Lou Reed bleven een grote rol spelen in mijn muzikale wereld. Voor Bowies Diamond Dogs heb ik nooit iets gevoeld. Voor It’s Only Rock and Roll van the Rolling Stones weinig. Van On the Beach en Grievous Angel ben ik pas enkele jaren later echt gaan houden. In 1974 had ik het een beetje gehad met die softies.

1974-albums 004johncale

  1. Van Morrison – Veedon Fleece / It’s Too Late To Stop Now
  2. Randy Newman – Good Old Boys
  3. Bob Dylan & the Band – Planet Waves / Before the Flood
  4. Steely Dan – Pretzel Logic
  5. John Cale – Fear
  6. Robert Wyatt – Rock Bottom
  7. Brian Eno – Taking Tiger Mountain By Strategy
  8. Roxy Music – Country Life
  9. Lou Reed – Rock ‘n’ Roll Animal / Sally Can’t Dance
  10. New York Dolls – Too Much Too Soon
  11. Gram Parsons – Grievous Angel
  12. Neil Young – On the Beach
  13. Kevin Ayers – The Confessions of Dr. Dream and Other Stories
  14. Kevin Ayers, John Cale, Nico, Brian Eno – June 1, 1974
  15. Captain Beefheart & His Magic Band – Unconditionally Guaranteed
  16. Todd Rundgren – Todd
  17. Traffic – When The Eagle Flies
  18. John – Desitively Bonnaroo
  19. Ry Cooder – Paradise and Lunch
  20. Joni Mitchell – Court And Spark / Miles of Ailes
  21. Richard & Linda Thompson – I Want To See The Bright Lights Tonight
  22. Eric Clapton – 461 Ocean Boulevard
  23. J. J. Cale – Okie
  24. Sparks – Kimono My House
  25. Jackson Browne – Late For the Sky
  26. Frank Zappa – Apostrophe (‘)
  27. John Lennon – Walls and Bridges
  28. Nico – The End
  29. Big Star – Radio City
  30. Bad Company – Bad Company
  31. Ann Peebles – I Can’t Stand the Rain
  32. Al Green – Al Green Explores Your Mind
  33. Little Feat – Feats Don’t Fail Me Now
  34. Gene Clark – No Other
  35. The Doobie Brothers – What Were Once Vices Are Now Habits
  36. Leonard Cohen – New Skin for the Old Ceremony
  37. Labelle – Nightbirds
  38. Etta James – Come a Litte Closer
  39. Pharoah Sanders – Love In Us All
  40. Willie Nelson – Phases and Stages
  41. Leo Kottke – Dreams And All That Stuff
  42. Bob Marley & The Wailers – Natty Dread
  43. David Bowie – Diamond Dogs
  44. The Rolling Stones – It’s Only Rock ‘n’ Roll
  45. Bryan Ferry – Another Time, Another Place
  46. Sam Rivers – Crystals
  47. Harry Nilsson – Pussycats
  48. Slapp Happy – Slapp Happy
  49. Doug Sahm – Groover’s Paradise
  50. Muleskinner – Muleskinner

Nogmaals: een aantal van de opgesomde elpees heb ik pas later leren kennen en waarderen. Maar van de meeste ervan hield ik toen al met hart en ziel en dat doe ik nog steeds.

1974-albums 002kevinayers

POP 1973: QUEESTE

marvingaye22020-07-06

De sfeer van hoe mijn leven er in 1973 uitzag, van hoe we onze eindeloze dagen sleten, van de boeken die we lazen, de films die we zagen, de kleren die we droegen en van wat er toen allemaal in de grote wereld gebeurde hoor ik soms terug in de langspeelplaten die er dat jaar uitkwamen. Mogelijk begiftig ik de muziek van toen met eigenschappen die zij alleen in mijn hoofd kan hebben en hoor jij er iets helemaal anders in. Maar ik ben wie ik ben, wie ik ook moge wezen. (Want wie is de ik die nu denkt aan deze woorden van Van Morrison: I’m satisfied / With my world / Cause I made it / The way it is / Satisfied /Inside?)

Ook 1973 was een jaar van verandering en crisis, zowel op artistiek, politiek, sociaal als persoonlijk gebied. Uit de lieflijke maar verwarrende droom van de jaren zestig waren we al een tijd ontwaakt; waar we nu in leefden begon veeleer op een nachtmerrie te lijken, ook al riepen we wel eens “Stop!” en dan hield dat nare visioen even op. Dan leek het of de utopische droom weer onder ons was en wij er ons middenin bevonden, als in het oog van een goedaardige storm. Anders gezegd: we waren wakker en moesten flink wat inspanningen doen om ons iets van die oude droom van universele liefde en schoonheid te kunnen herinneren. Het tijdperk van het cynisme leek te zijn aangebroken.
Omdat mijn vrienden en ik een hecht groepje vormden en de meesten van ons filosofie studeerden leefden we in een enigszins ander verhaal. We sloten ons af van wat de echte wereld wordt genoemd, die in diepe crisis verkeerde. Mogelijk voelden we ons beter dan de andere, grotere groep studenten aan de universiteit, zij die door Leopold Flam arrivisten werden genoemd. Wij zouden dat nooit worden, hielden we onszelf voor, wij studeerden niet voor een diploma of voor een carrière, het was ons om bewustwording en kritisch denken te doen. Sommigen van ons waren marxisten (eerder trotskisten), sommigen anarchisten (ni dieu ni maître, Auguste Blanqui indachtig), anderen zenboeddhisten en aanhangers van de macrobiotiek. Soms was ik gelukkig met deze gang van zaken, maar het gebeurde meer en meer dat ik er ongelukkig van werd. Hoe kon ik – bijvoorbeeld – de filosofie die ik bestudeerde in overeenstemming brengen met mijn dagelijks leven, met mijn gezin? Wat mijn situatie nog bemoeilijkte was dat ik verlangde naar een soort van liefde waarvan ik later inzag dat die niet bestaat, niet kan bestaan. Was het geen illusionaire liefde, geen verzengende obsessie? In de hele wereld was er niets dat ik meer wilde dan te worden liefgehad. Tegelijk voelde ik aan dat aan die liefde niet tegemoet werd gekomen. Logisch, denk ik nu, dat is nu eenmaal je lot als je zoveel van de anderen verwacht. Altijd al had ik getwijfeld aan mezelf. Was ik wel iets waard? Wat had ik de anderen te bieden? Welke zin had mijn leven? Uit mijn studieresultaten bleek dat ik veel waard was. Dat schonk me ongetwijfeld grote voldoening, maar dat leek niet te volstaan. Mooie cijfers en lovende woorden waren een vorm van erkenning, liefde was iets geheel anders. Ik begreep helemaal niet meer wie ik was en nog minder begreep ik wie de vrouw was van wie ik hield. Ondanks momenten van geluk en euforie voelde ik mij vervreemden van mijn kleine gezin en de andere huisgenoten. Achteraf gezien denk ik dat de hasjiesj die we rookten, tussen de cursussen door en ’s avonds als er vrienden op visite waren, die gevoelens van vervreemding en verwijdering deden toenemen. Nog een geluk dat we niet dronken.

De heerlijkste momenten waren die met mijn zoontje, het mooiste jongetje van de wereld en ook het liefste. Als we gingen wandelen in de idyllische buurten in Watermaal-Bosvoorde, de wereld van Paul Delvaux, als we rondhingen aan de villa’s in de buurt van de spoorweg en aan het station van Watermaal. Als we poppenkast speelden en het leek of er voor ons dat nooit iemand had gedaan. Als ik mijn jongen ’s avonds sprookjes of zelf verzonnen verhalen vertelde. Als ik hem ’s morgens naar de Drie Linden vergezelde of hem daar om vier uur ging oppikken. Als we speelden en de tijd niet bestond.

Na een kort verblijf in Amsterdam kreeg ik bij mijn ouders in Neerharen hoge koorts. Het koste mij een immense inspanning om nog in Brussel terug te geraken. De huisarts stelde geelzucht vast. Ik moest een hele zomer bed houden en mij aan een streng dieet houden. Door het raam van onze slaapkamer, die ik tot in september niet verliet, zag ik de heerlijke dagen van juli en augustus verstrijken. Ik verlangde naar een wandeling in het Terkamerenbos, vlakbij en onbereikbaar, of in het Zoniënwoud, op een halfuur wandelafstand. Maar ik vond troost bij de boeken die mijn vrouw van de bibliotheek voor me meebracht. Ik herinner me dat ik veel in het eerste deel van A la recherche du temps perdu las, waarschijnlijk zonder de jonge/oude Marcel goed te begrijpen. Werken van Boris Vian zijn me ook bijgebleven, onder meer de verontrustende roman L’Herbe rouge. Een hoogtepunt was De aantekeningen van Malte Laurids Brigge van Rilke. Nu ik ziek was kwam mij veel liefde tegemoet. Het was die vorm van liefde die agape wordt genoemd, genegenheid waar niets voor wordt terugverwacht. Het beste wat de ene mens de andere kan geven, zeker als degene die ontvangt zwak en ziek is. Maar de onmogelijke liefde waar ik toen ik nog gezond was en ook later weer naar zocht en die ik nergens op aarde leek te zullen vinden, wordt met het woord eros aangeduid.

In september verbleven we een maand aan zee, met onze vrienden L. en F. en hun dochtertje V. Hoewel er ook woordenwisselingen waren, om het eufemistisch uit te drukken, waren dat voor mij de kostbaarste dagen van het jaar. Wandelend op het immense strand in Oostduinkerke ontwaarde ik soms een kleine vonk van wat het goddelijke wordt genoemd. Daar kon ik met niemand over spreken. Mijn vriend en ik voerden lange gesprekken over literatuur, kunst en filosofie. Altijd was er muziek, altijd Bob Dylan. Zijn Pat Garrett & Billy the Kid was net uitgekomen. Wat een weergaloze soundtrack was dat! In oktober was ik hersteld en kon ik weer naar de universiteit, waar ik helemaal herleefde.

brugge 1974

Wat gebeurde er in de échte wereld? Enkele wetenswaardigheden. Opening van World Trade Center in New York. In Chili pleegt Pinochet een staatsgreep, met de steun van de CIA. Salvador Allende en Victor Jara worden vermoord. In Thailand worden 1577 studenten vermoord. Oliecrisis en heerlijke autoloze zondagen. Palestijnse terreur in Rome. Jom-kippoer oorlog. Militaire junta vermoordt studenten in Griekenland.
1973 was een goed jaar voor de seringen en voor film. Badlands van Terrence Malick, het meesterwerk dat ik pas jaren later zou zien. Serpico van Sydney Lumet. Don’t Look Now van Nicolas Roeg. L’invitation van Claude Goretta. The Long Goodbye van Robert Altman. Mean Streets, de eerste klassieker van Martin Scorsese. La nuit Américaine van François Truffaut. Scènes uit een huwelijk van Ingmar Bergman. Turks Fruit van Paul Verhoeven. (Verliefd op Monique van de Ven.) Belle van André Delvaux. The Exorcist van William Friedkin. Herinner je je Tubular Bells? La grande bouffe van Marco Ferreri. Lucky Luciano van Francesco Rosi. O Lucky Man! van Lindsay Anderson. Herinner je je Alan Price? Scarecrow van Jerry Schatzberg.
Milan Kundera’s Het leven is elders. De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn. Vooral oude boeken, eeuwig jong: Nietzsche, Hendrik Marsman, Sartre, Albert Camus, Kierkegaard, August Strindberg, Rilke.
Op 8 april overlijdt Pablo Picassso. Drink to me, drink to my health / You know I can’t drink any more… Op 19 september komen ze voor de jonge Gram Parsons, in Joshua Tree.  Verder betreuren we Jane Bowles, John Ford, Max Horkheimer, Pablo Neruda, Pablo Casals, W.H. Auden.

linkwray2020-07-06

  1. Paris 1919 – John Cale
  2. Berlin – Lou Reed
  3. Pat Garrett & Billy The Kid – Bob Dylan
  4. New York Dolls – The New York Dolls
  5. Countdown to Ecstasy – Steely Dan
  6. Goats Head Soup – The Rolling Stones
  7. Aladdin Sane – David Bowie
  8. Band On The Run – Paul McCartney & Wings
  9. A Wizard, a True Star – Todd Rundgren
  10. For Your Pleasure / Stranded – Roxy Music
  11. Beans And Fatback / Be What You Want To – Link Wray
  12. GP – Gram Parsons
  13. Bananamour – Kevin Ayers
  14. Doug Sahm And Band – Doug Sahm
  15. Roadmaster – Gene Clark
  16. For Everyman – Jackson Browne
  17. The Joker – Steve Miller Band
  18. The Blue Ridge Rangers – John Fogerty
  19. Hard Nose the Highway – Van Morrison
  20. Let’s Get It On – Marvin Gaye
  21. Shoot Out At The Fantasy Factory – Traffic
  22. Here Come the Warm Jets – Eno
  23. In the Right Place – Dr. John
  24. Mind Games – John Lennon
  25. Aquashow – Elliott Murphy
  26. Ringo – Ringo Starr
  27. Closing Time – Tom Waits
  28. His California Album – Bobby Bland
  29. Innervisions – Stevie Wonder
  30. Fresh – Sly and the Family Stone
  31. Back To The World – Curtis Mayfield
  32. Catch A Fire / Burnin’ – Bob Marley & The Wailers
  33. Holland – Beach Boys
  34. Byrds – The Byrds
  35. The Great Lost Kinks Album – The Kinks
  36. Ferguslie Park – Stealers Wheel
  37. Sweet Revenge – John Prine
  38. Dixie Chicken – Little Feat
  39. The Wild, the Innocent and the E Street Shuffle – Bruce Springsteen
  40. Call Me – Al Green
  41. Moondog Matinee – The Band
  42. Brothers And Sisters – The Allman Brothers Band
  43. Raw Power – Iggy And The Stooges
  44. Neu – Neu 2
  45. A Little Touch Of Schmilsson In The Night – Harry Nilsson
  46. Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser – Boudewijn de Groot
  47. Tubular Bells – Mike Oldfield
  48. Don’t Shoot Me, I’m Only the Piano Player – Elton John
  49. Grand Hotel – Procol Harum
  50. There Goes Rhymin’ Simon – Paul Simon
  51. Shotgun Willie – Willie Nelson
  52. Kindling – Gene Parsons
  53. Valley Hi – Ian Matthews
  54. Song For Juli – Jesse Colin Young
  55. The Adventures Of Panama Red – New Riders Of The Purple Sage
  56. Drift Away – Dobie Gray
  57. Hey Now Hey (The Other Side of the Sky) – Aretha Franklin
  58. Heart Food – Judee Sill
  59. Maria Muldaur – Maria Muldaur
  60. Phew! – Claudia Lennear
  61. Poet, Fool Or Bum – Lee Hazlewood
  62. The Captain and Me – Doobie Brothers
  63. Funky Kingston – Toots & The Maytals
  64. Homemade Ice Cream – Tony Joe White
  65. Takin’ My Time – Bonnie Raitt
  66. Hank Wilson’s Back Vol. 1 – Leon Russell
  67. Leg End – Henry Cow
  68. Lonesome, On’ry And Mean – Waylon Jennings
  69. River – Terry Reid
  70. It Hurts So Good – Millie Jackson

roxymusic2020-07-06

“There’s a law for everything
And for Elephants that sing to keep
The cows that agriculture won’t allow
Hanky Panky nohow
Hanky Panky nohow oh”
John Cale

DE BETOVERING VAN VIRGINIA WOOLF

vanessa bell - vw 1

Toen ik in 1971 filosofie ging studeren wist ik zo goed als niets, beweerde ik in een eerdere notitie. [1] Op de middelbare school had ik niets geleerd. Onlangs las ik in een interview met David Lynch dat hij over zijn schooljaren ongeveer hetzelfde denkt. Ongetwijfeld is hij niet de enige.
Met die uitspraak bedoelde ik dat ik niets wist wat waarde had voor het leven in al zijn facetten: zowel praktisch als intellectueel als erotisch als creatief. Laat mij van dat niets dan maar weinig maken, want zoals ik in vorige boekverhaaltjes al heb verteld, had ik wel al wat gelezen voor ik naar de universiteit ging. Ik kan me echter niet herinneren dat ik al boeken in het Engels had gelezen. Mogelijk was dat de reden waarom ik voor het keuzevak Engelse literatuur koos. Dat was een interessant vak, veel boeiender dan een aantal verplichte vakken, zoals psychologie en logica. We moesten dat jaar geloof ik vijf Engelstalige romans lezen. Ik kan ze mij niet allemaal meer herinneren; George Orwells ‘1984’ was er zeker bij. We bestudeerden verhalen uit de bundel ‘The Second Penguin Book of English Short Stories’. Mijn geheugen is niet meer zo goed om dat nog zo precies te weten: het boek ligt hier links naast mijn laptop. Zonder de pocket bij de hand zou ik me – ondanks dat geheugenverlies – zeker nog ‘The Road From Colonus’ van E.M. Forster, ‘Ivy Day in the Committee Room’ en ‘The Mark on the Wall’ van Virginia Woolf herinneren, drie sublieme korte verhalen van drie meester-schrijvers.
Een ware openbaring was ‘Mrs Dalloway’ van Virginia Woolf. Enkele bladzijden volstonden om mij voor altijd voor deze geniale schrijfster te winnen. Ook die Penguin Modern Classic heb ik hier nu binnen handbereik. Het boek, met op de cover een portret van Virginia Woolf door Vanessa Bell, de oudere zus van de schrijfster, roept meteen herinneringen op aan een gelukkig periode in mijn leven. Het toen nog vredige en romantische huis, vooral in mei als de seringen bloeiden, in de Visélaan in Watermaal-Bosvoorde; mijn mooie en vaak geestige vrouw V., die net als ik filosofie studeerde en eveneens Virginia Woolf las; mijn klein lief zoontje J.; onze lange wandelingen in het Terkamerenbos of in de buurt van de spoorweg tot aan het station van Watermaal, dat vanwege de schilderijen van Paul Delvaux nog altijd tot de verbeelding spreekt; de vele vrienden en medestudenten die dagelijks bij ons over de vloer kwamen; de intense, de verbeelding stimulerende gesprekken en discussies; de geur van de joints en Lucky Strikes die we rookten; de muziek van Johnny Winter, Rod Stewart, Derek and the Dominoes, Johnny Jenkins. En de boeken, de boeken.

virginia en leonard woolf 1912

Mrs. Dalloway betoverde me. De vertellende stem nam me mee naar een zachte wereld die tegelijk hard, zelfs wreed was. Tedere mensen konden elkaar opeens verscheuren. Sensuele en intellectuele personages in salons, getekend door de eerste wereldoorlog, praatten over Shakespeare en porselein en zelfmoord. Later, nadat ik T.S. Eliots ‘The Love Song of J. Alfred Prufrock’ had gelezen, vatte ik de wereld van Mrs. Dalloway, van Virginia Woolf, samen in twee regels uit dat onvergetelijke gedicht:
In the room the women come and go
Talking of Michelangelo.

In ‘The Mark on the Wall’, verschenen in 1917, een vroeg voorbeeld van stream of consciousness, formuleerde Virginia Woolf, als we even de verteller laten samenvallen met de auteur, in zekere zin al haar missie: “I want to sink deeper and deeper, away from the surface, with its hard separate facts.” ‘Mrs. Dalloway’, verschenen in 1925, was het ingenieuze resultaat van die intentieverklaring.

Waarom vond ik de microkosmos van ‘Mrs Dalloway’ zo betoverend? Vanwege Virginia Woolfs Engels. Haar taalgebruik was rijk, suggestief, expressief en tegelijk impressionistisch. Vanwege controversiële gedachten en uitspraken van Clarissa Dalloway en de andere personages. Een mooi voorbeeld is dit:  “Fear no more the heat of the sun. She must go back to them. But what an extraordinary night! She felt somehow very like him – the young man who had killed himself. She felt glad he had done it; thrown it away while they went on living.” Je kunt iets dergelijks wel denken, maar spreek je het ook uit of schrijf je het neer? (Ik zou nu veel zinnen en paragrafen kunnen citeren. “Love destroyed too. Everything that was fine, everything that was true, went.” Maar lees liever het boek zelf, beste lezer.) Vanwege het spel met de tijd. De gebeurtenissen in Mrs Dalloway spelen zich af op één zomerse dag in Londen. Toch worden wij via de gedachten van het hoofdpersonage deelachtig aan gedenkwaardige momenten uit de levens van meerdere personages, aan hun momenten van geluk, mislukking, pijn, verdriet, euforie, aan hun gevoelens van liefde en haat, aan hun dromen – aan hun existentie (of Dasein, om het met Heidegger te zeggen.) En zeker ook vanwege dat tumultueuze, rijk geschakeerde, van geschiedenis verzadigde Londen. Ja, ook vanwege die échte ontdekking van Londen vond ik ‘Mrs Dalloway’ betoverend (en boeiender dan om het even welke reisgids).

Na de lectuur van ‘The Mark on the Wall’ en ‘Mrs Dalloway’ ging ik op zoek naar ander werk van Virginia Woolf. In de zomer van 1974 moest ik zes weken het bed houden vanwege hepatitis. In mijn herinnering zijn die stille dagen zonder enige beweging, terwijl buiten de zon de Visélaan, het Terkamerenbos, de campus van de VUB-ULB, het Zoniënwoud, en het hele noordelijk halfrond verlichtte, versmolten met de microkosmos van ‘To the Lighthouse’, een van de mooiste romans die ik ooit heb mogen lezen.
“When life sank down for a moment, the range of experience seemed limitless. And to everybody there was always this sense of limitless resources, she supposed (…). Beneath it is all dark, it is all spreading, it is unfathomably deep; but now and again we rise to the surface and that is what you see us by. Her horizon seemed to her limitless.” [2]

virginia woolf 2

[1] De voorbije weken schreef ik in een reeks die ik geestelijke genealogie noem reeds korte beschouwingen over Edgar Allan Poe, Louis Paul Boon, Franz Kafka en mijn ‘angst voor poëzie’. Dit is het zevende deel.
[2] To the Lighthouse, p. 72-73.
Afbeeldingen: Virginia Woolf door Vanessa Bell; Virginia en Leonard Woolf in 1912; Virginia Woolf, datum en fotograaf onbekend.

OP ZOEK NAAR FRANZ KAFKA (EN FRANK ZAPPA)

kafka 1

“Er blijft ons niets anders over dan de confrontatie met het eigen monochrome zwart aan te gaan. Wie het daarmee aan de stok krijgt, beseft al gauw dat het leven dieper is dan de autobiografie. Het geschreven woord dringt nooit ver genoeg door in het eigen zwart. We kunnen niet opschrijven wat we oorspronkelijk zijn.”
Peter Sloterdijk, Sferen (pag. 234-235)

Waarschijnlijk ontdekte ik Franz Kafka ongeveer in dezelfde periode als Louis Paul Boon. Wel zeker stond die ontdekking los van wat ik op school over literatuur te weten kwam. Mijn hele middelbare schooltijd lang heb ik nauwelijks iets gedenkwaardigs geleerd. Er waren weinig leraren die mij in wat dan ook gestimuleerd hebben, in lezen al zeker niet. Lezen werd op school eerder als een afwijking dan als een zegen beschouwd. Meermaals rukten studiemeesters, zogeheten opvoeders, mij brutaal een boek uit de handen als ik weer eens een keer op de speelplaats stond te lezen in plaats van tegen een bal of iemands schenen te schoppen. Lezen tijdens de lange uren studietijd ’s avonds was al helemaal taboe: er stond nog net geen lijfstraf op.
Sinds 1967 met het verschijnen van Absolutely Free was ik een bewonderaar van Frank Zappa en the Mothers Of Invention. Op de hoes van de conceptelpee We’re Only In It For the Money van the Mothers Of Invention, uitgebracht in 1968, las ik met veel aandacht de instructies bij de compositie The Chrome Plated Megaphone Of Destiny. Frank Zappa schreef het volgende:
1. If you have already worked your way through “In the Penal Colony” by Franz Kafka, skip instructions #2, #3, #4.
2. Everybody else: go dig up a book of short stories & read “In the Penal Colony”.
3. Do not listen to this piece until you have read the story.
4. Do not read and listen at the same time.

We’re Only In It For The Money kocht ik op 1 juni 1968, de dag voor mijn achttiende verjaardag, in platenwinkel De harp in Maastricht. Ongetwijfeld was dat het vruchtbaarste cadeau dat ik mezelf ooit toestond. Wat heb ik veel geleerd van Frank Zappa, en meer bepaald van die langspeelplaat. Kritisch denken, satire, galgenhumor, vrolijke opstandigheid, dadaïstische geluidscollages, avant-garde cabaret, anti-establishment-attitude, Beatles-kritiek (the Beatles als een kapitalistisch fenomeen), ontluistering van de opkomende jeugdcultuur, analyse van de massamedia, verwerping van de consumptiemaatschappij, en wat niet nog allemaal. Alleen al de naam van de band, the Mothers Of Invention, was zo fascinerend dat ik er urenlang over kon zitten peinzen, een soort van mediteren zou je het kunnen noemen. Zoals zenboeddhisten mediteren door zich te concentreren op een of andere koan en zo tot een dieper inzicht hopen te komen, zo mediteerde ik over de moeders van de vindingrijkheid, of waren het de moeders van de uitvindingen? Hoewel ik helemaal geen zenboeddhist was, deed ik in die tijd toch aan een idiosyncratische vorm van meditatie. Meestal concentreerde ik me echter niet op the Mothers Of Invention, maar op het beeld van een Oranje Kat. Die Oranje Kat heeft me geruime tijd achtervolgd en is vervolgens in een stalker veranderd, een man met een vlezig kaal hoofd die me vanuit een raam in een zolderkamer aan de overkant van de Karmelietenstraat begluurde, en die ik Het Monster noemde. Na mijn verhuis een jaar later naar de Boomkwekerijstraat is dat akelig wezen uit mijn leven verdwenen.

Ik weet het niet zeker maar mogelijk heeft die hoestekst me ertoe aangespoord om op een zaterdag in mijn favoriete boekwinkel, eveneens in Maastricht, de roman ‘Het slot’ aan te schaffen. Dat zal dan een heel eind na de zomer geweest zijn, na drie onvergetelijke dagen op het legendarische festival dat Jazz Bilzen heette. Hippies die op een weide bijeenkwamen, nog zoiets waar Frank Zappa flink de spot mee dreef, luister maar eens naar Flower Punk. Een andere stimulus die mij deed overgaan tot aankoop van een boek van Franz Kafka was een kleine salamander die ik op de kaft ontwaarde, want ook toen al was ik verknocht aan reeksen. Ik had dankzij Louis Paul Boons Mijn kleine oorlog en De voorstad groeit al kennisgemaakt met de Salamander-reeks van Uitgeverij Querido in Amsterdam. Het was een mooie en handige pocketreeks en mogelijk ging ik ervan uit dat alles wat erin verscheen lezenswaardig was.

Mijn keuze viel op Het slot, zoals iedereen nu weet één van Kafka’s drie romans. Zeker, nu weet iedereen dat en wie het niet weet zoekt het op. Maar toen wisten we niets. Of liever, een jongen als ik wist niets. Het enige wat ik had was nieuwsgierigheid, verbeeldingskracht en ontluikende intelligentie (wat ongeveer hetzelfde is als de twee andere eigenschappen). Ik wist niets en ik kon ook niets opzoeken. Ik had geen encyclopedie, alleen enkele woordenboeken (waar ik verzot op was, ik kon uren achtereen zitten lezen in Kramers’ Nederlands Woordenboek, uitgegeven door Van Goor Zonen te Den Haag) en was te trots om aan iemand wat te vragen. Mogelijk ging ik van de veronderstelling uit dat niemand een antwoord zou geven op mijn vragen, die ik zelf nogal bizar vond. Mijn ouders waren eenvoudige mensen die niet veel meer dan de krant en wat tijdschriften lazen. De boeken in hun bezit betroffen bijna allemaal de oorlog. Die waren van mijn vader: de oorlog in het algemeen en zijn jaar krijgsgevangenschap in Oostenrijk in het bijzonder hadden hem diep getekend en met die eigenaardige fascinatie voor Der Krieg opgezadeld. Op die manier kende ik wel de kleinste details over de oorlog, maar weinig over de liefde en de schoonheid en nog minder over kunst en literatuur. Mijn moeder had als meisje wel veel gelezen, onder meer Abraham Hans, oprichter van de Vlaamse Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal, maar was daar onder dwang van het alledaags geploeter mee opgehouden. Zij had zeker wel gevoel voor schoonheid en vond die oorlogsverhalen van haar echtgenoot maar niets. Zij heeft me leren lezen en schrijven. Toen ik ging studeren schaamde ik me voor de ongeletterdheid van mijn ouders, een schaamte die ik vorig jaar ook aantrof in het autobiografische ‘Terug naar Reims’ van Didier Eribon.

 

Waarom ik voor Het slot koos kan ik niet meer achterhalen. Het zal zoals zoveel van wat ik in mijn leven heb gedaan toeval geweest zijn. Hoe het ook zij, dit boek sprak nu eens echt tot mijn verbeelding.
Het is heel goed mogelijk dat ik mijn lectuur laat op een winteravond aanvatte, want dat was de tijd dat ik het liefste las, diep weggedoken onder mijn deken; een symbolische terugkeer naar de baarmoeder. Na het lezen van de eerste mysterieuze paragraaf kon ik niet anders dan door blijven lezen tot de laatste mysterieuze paragraaf. Wat lag er niet allemaal voor donkers verborgen onder die schijnbaar eenvoudige woorden. In dit boek staat namelijk niet één rommelige, onduidelijke, moeilijk te begrijpen zin. Tegelijk is Het slot een bizarre mengelmoes van diffuse intriges, ambiguïteit, erotiek, ambitie, ondoorgrondelijke verhoudingen, chaotische hiërarchieën, macht en machteloosheid, autoriteit, contradicties, eenzaamheid, pijn en allerlei vormen van uitsluiting.

Veel van wat ik in Het slot las was een voorafschaduwing van mijn eigen leven. Ook ik was een soort van landmeter, al was mijn naam niet K., en ook ik zou nooit het slot bereiken. Ik zou mijnheer Klamm zelfs nooit te zien krijgen. Net als K. ben ik altijd een outsider gebleven, door niemand erkend, een onzichtbaar iemand, een mens naar wie niet wordt geluisterd, en net als K. ben ik in weerwil van alle tegenwerking pogingen blijven ondernemen om mijn doel te bereiken. Soms op naïeve, soms op gewiekste wijze. Al had ik maar een vaag idee van wat dat doel was, al was het maar een kasteel dat in de mist gehuld bleef. Al was het maar het fabelachtige bezit van een kasteelheer wiens naam ik niet kende. Mogelijk was ik al ruimschoots tevreden als ik achter de bar wat kon liggen stoeien met mijn Frieda, make love not war indachtig – als verwerping van de wereld van mijn vader. Mogelijk was ik al ruimschoots tevreden om, lieflijk opgenomen in de schoot van een alternatieve elite, in een kleine club een rock-‘n-rollband te zien optreden die niemand kende. Mogelijk was mijn doel niet meer dan alles van Franz Kafka lezen. Of was het mijn hele leven lang op zoek gaan naar Salamanders, Zwarte Beertjes, Ooievaars, Bezige Bijen, Penguins, Vikings, Arbeiderspersboeken, City Lights pockets, Faber & Fabers, Insel taschenbucher, Ambos, Witte Gallimards, Pléiadedeeltjes, Bert Bakker Boeken, Van Oorschot-delen, Privé-Domein edities, Garnier-Flammarions, Meulenhoffs, stapels en stapels en stapels – een hele Wereldbibliotheek vol. Weet ik veel wat het doel was, wat het is – en maakt het een sikkepit uit?

Clam-gallas paleis

Hoewel ik van Franz Kafka op vrij jonge leeftijd alles las wat in het Nederlands was vertaald, had hij denk ik niet veel invloed op mijn toenmalige stijl, in tegenstelling tot Louis Paul Boon, maar wel op mijn wereldbeeld. Ik heb het vermoeden dat ik nooit meer een van die drie onvoltooide romans van de Praagse schrijver zal lezen. Af en toe nog eens naar The Trial kijken, Orson Welles’ briljante verfilming van Het proces, zal moeten volstaan. In mijn verbeelding is Romy Schneider evenwel voor altijd Frieda uit Het slot. Ja, met haar lig ik te vrijen onder de toog van de gelagkamer in het zo ongastvrije dorp. “Een onaanzienlijk klein blond meisje, met trieste ogen en magere wangen, dat echter verraste door haar blik, een blik van buitengewone superioriteit.” In Kafka’s dagboeken zal ik zeker nog bladeren en lezen. Sommige van zijn verhalen zal ik herlezen: De gedaanteverwisseling, Een hongerkunstenaar, Voor de wet, en andere tijdloze fragmenten van de fabeltjeskrant voor de eeuwigheid.

“De voor andere mensen zeker ongelooflijke moeilijkheden die ik bij gesprekken met mensen heb, worden daardoor veroorzaakt dat mijn denken, of beter de inhoud van mijn bewustzijn, nevelig is, dat ik daarin, voor het zover het alleen op mij aankomt, ongestoord en dikwijls zelfvoldaan berust, maar dat een gesprek met mensen scherpte, bevestiging en blijvende samenhang nodig heeft, dingen die in mij niet aanwezig zijn. Geen mens zal met mij in nevelwolken willen liggen, en zelfs als hij dat wilde, kan ik de nevel niet uit mijn hoofd drijven, tussen twee mensen lost hij op en is niets.”
Franz Kafka, 24 januari 1915

Afbeeldingen: Clam-Gallas Paleis in Praag; Franz Kafka.

REIZEN IN MIJN KAMER

dsc_0322

De elfde dag ziek. Eergisteren ging het beter, gisteren hervallen. Niezen, hoesten, piepende ademhaling, vooral erg moe. Het ergste is, geloof ik, het leven buiten te moeten missen: concerten (Jim James), theater (Rosas, Theatergroep Stan, Needcompany), een afspraak met een goede vriend, bioscoopbezoek (Roma wilde ik nog heel graag zien), tentoonstellingen, wandelingen. Het stadsleven. Enige troost bieden boeken, hoewel met mondjesmaat. Het meeste plezier beleef ik aan ‘Sferen’ van Peter Sloterdijk, enkele bladzijden per dag, meer gaat niet. In Edward Said’s ‘Ontheemd’ – autobiografisch werk over zijn jeugd – heb ik me meermaals herkend. Curzio Malaparte’s ‘Dagboek van een vreemdeling in Parijs’ wekt bij mij ergernis op maar het is vaak ook grappig. Een man die ’s nachts meeblaft met de honden! Liefst van al in Frankrijk doet hij dat, schrijft hij.

Voor muziek ben ik te zwak en te onrustig. Ik geloof dat het de eerste keer is dat muziek tijdens een ziekte mij niet weet te troosten of te ontroeren. ’s Ochtends kijk ik een uur of twee naar foto’s die ik maakte op reizen naar Umbrië, Andalusië, Wenen, Berlijn. En dan voel ik me schuldig omdat ik mijn leven toch nogal wat heb gevlogen. Maar ik heb nooit een auto gehad, zelfs geen rijbewijs, en heb veel met de trein en de bus gereisd, in Duitsland, Italië, Spanje, Frankrijk, Oostenrijk, Tsjechië (toen het nog een deel was van Tsjechoslowakije), Hongarije en de Verenigde Staten (maar daar moest ik wel eerst met het vliegtuig naar toe). Nee, die schuldgevoelens zijn nergens voor nodig. Ik laat ze achterwege en geef mij over aan de mooie herinneringen.

26 1 2019

Afbeelding: Martin Pulaski, Umbrië, 2009.

VAN DE WREEDHEID EN DE TROOST

puinvrouwen 1

Een van de weinige lezers van hoochiekoochie die af en toe nog commentaar geeft (het is ooit anders geweest) vond mijn beschouwingen van enkele dagen geleden over De roverbruidegom en Friedrich II wreed. Wat zeker het geval is. Waarom schrijf ik soms zulke naargeestige teksten? Het zou kunnen dat ik mezelf, en zo ook mijn lezers, gerust wil stellen. Dat de wrede wereld waar we nu in leven nog wel meevalt, dat de menselijke werkelijkheid vroeger veel erger, veel gruwelijker was.
Omdat ik zelf vond dat zoveel bloedvergieten in het echte leven (geschiedenis) en zoveel gruwelijks in een sprookje (verbeelding) nogal ver ging heb ik er op het einde het droomstukje in conversatievorm aan toegevoegd. Ik houd niet van horror in film en literatuur, al zijn er enkele uitzonderingen, waaronder The Shining van Stanley Kubrick en Sisters van Brian De Palma, en wil mij ook niet aan dat genre wagen. Maar bij het herlezen van mijn tekst vond ik de dialoog van de prins van Homburg en zijn geliefde Natalie een beetje artificieel. Die hele droomscène was er met de haren bijgesleept. Heinrich von Kleist komt wel vaker op de proppen als ik hem niet echt nodig heb. Je zou hem een obsessie kunnen noemen. Nu is hij mijn kroniek binnengeslopen omdat ik net een Italiaanse filmversie van zijn geniaal stuk had gezien, Il principe di Homburg van Marco Bellocchio, waarin de romantische droomwereld van Kleist en zijn personages waarheidsgetrouw wordt geëvoceerd. Een paar dagen eerder had ik voor het eerst de heel bijzondere film Deutschland, bleiche Mutter van Helma Sanders-Brahms gezien. Het toeval wil dat deze enigszins miskende regisseuse debuteerde met een biografie van Heinrich von Kleist én zijn verhaal Das Erdbeben in Chili verfilmde. Dat had ik als Kleist-bewonderaar moeten weten, maar ik wist het niet. Ik vond het vooral een mooi toeval. Twee films gekocht in Berlijn, allebei met een Kleist-connectie. Terwijl ik dit jaar niet eens zijn graf aan de Wannsee ben gaan bezoeken.
Maar je laten leiden door het toeval is niet altijd wenselijk. Als je ziek bent laat je je toch ook niet door het toeval leiden om de juiste arts te vinden? Je zou een tekst als een soort van ziekte kunnen beschouwen. Die heeft de juiste geneeswijze nodig, in dit geval is dat het einde. Er moet over nagedacht worden, gewikt en gewogen, gekozen.

homburg 3

Het einde behoorde de bomen van het volkspark in Friedrichshain toe. De meeste bomen daar zijn recent, de overgrote meerderheid werd tijdens de tweede wereldoorlog verwoest. Wat overbleef werd opgestookt tijdens de barkoude winters na de oorlog. Hetzelfde lot ondergingen de bomen van Tiergarten en andere Berlijnse parken en bossen. De dappere Trümmerfrauen [1] is het allang vergeven dat ze niet wilden doodvriezen. Ze stonden voor ongeveer alles alleen, hun mannen waren gedood aan het front of in krijgsgevangenschap afgevoerd.
De torens en bunkers die zich in het park bevonden werden opgeblazen, de gaten met puin gevuld en met aarde toegedekt. Het zijn nu heuvels, geschiedenisbergjes noem ik ze. Om eerlijk te zijn lijken de bomen helemaal niet op die van het bos dat ik me bij De Roverbruidegom voorstel. Maar zoals zoveel in Berlijn groeien ze op bloed doordrenkte grond. Als ik de geschiedenis laat rusten herinneren de heuvels mij vooral aan wat in de Maasvallei ‘de kip’ werd genoemd, de heuvels aan weerszijden van de Zuid-Willemsvaart, waar ik als kind zo vaak heb gespeeld en gedroomd. Ik was een romanticus lang voor ik wist wat dat woord betekende. Hele zomerdagen zat ik daar in de bomen met mijn pennenmes figuren te snijden uit boomschors en boeken van Alexandre Dumas en Victor Hugo te lezen. Zo reis ik in mijn gedachten van een eerder gruwelijke omgeving naar het pastorale landschap van mijn kinderjaren en vind ik tegelijk troost voor de verschrikkingen van deze tijd.

monte cristo dumas

[1] De puinruimsters worden ook getoond in Deutschland, bleiche Mutter. Helma Sanders-Brahms gebruikte voor haar film échte actualiteitsbeelden.

Afbeeldingen: Trümmerfrauen (puinruimsters); Il principe di Homburg van Marco Bellocchio; De graaf van Monte Cristo van Alexandre Dumas, een kopie van de uitgave die ik in een boom in Neerharen las.

ZO VEEL TIJD VOOR ZO WEINIG BOEKEN

IMG_0040

In de ‘Passa Porta Lecture’ van David Vann las ik dat de helft van de Amerikanen het hele jaar geen enkel boek leest. “Van de meeste literaire romans, zelfs die van bekende schrijvers, worden op een bevolking van driehonderdtwintig miljoen niet meer dan vijfduizend exemplaren verkocht”, aldus Vann. Frankrijk schijnt daarentegen, als ik de Amerikaanse tragedieschrijver mag geloven, een boekenparadijs te zijn: “In Frankrijk zijn er in iedere buurt goede boekverkopers, gerespecteerde mensen die voor hun functie hebben doorgeleerd, mensen die ieder jaar een enorm aantal boeken lezen en hun klanten aansporen zichzelf uit te dagen en betere werken te lezen, geestelijke reizen te ondernemen.” Terwijl ik dacht dat er in Frankrijk alleen maar stokbrood en kaas werd gegeten en beaujolais gedronken. Ernstig, ik weet uit ervaring dat in Frankrijk gelezen wordt, zeker in Parijs. Dat zie ik vooral in de metro. In de Brusselse metro wordt hoegenaamd niet gelezen, in Parijs en Londen denk ik dat de verhouding één lezer op drie niet-lezers is. In Amsterdam zag ik deze zomer ook nog wat mensen lezen. Maar als de Fransen al lezen is het wel alleen maar Frans. De Fransen gaan er kennelijk nog steeds vanuit dat hele wereld Frans verstaat. Wat ik zo merkwaardig en zelfs onbegrijpelijk vind is dat ze hun films, vaak hoogtepunten uit de wereldcultuur, zelden ondertitelen, ook niet in het Engels of het Spaans. Zelf begrijp ik wel Frans, maar Engelstaligen schijnen dan weer aan te nemen dat de hele wereld Engels verstaat en vinden het niet nodig een andere taal aan te leren. Een mens zou zoveel mogelijk talen moeten leren. Ik ben het helemaal eens met de Belgische politicus Kristof Calvo – langs vaderskant van Catalaanse origine – die pleit voor de verplichte invoering van Nederlands taalonderwijs in Franstalig België en Franstalig taalonderwijs in Nederlandstalig België. Franstalige programma’s zouden standaard Nederlandse ondertitels moeten krijgen en Nederlandstalige programma’s Franstalige ondertitels.

Maar het ging over lezen. In Knack las ik een interview met de Gentse imam Khalid Benhaddou. Die beweert dat een Europeaan gemiddeld 36 uur per jaar leest maar een doorsneemoslim slechts 6 minuten. “Een doorsnee-Amerikaan, aldus de imam, leest gemiddeld elf boeken per jaar, en met twintig moslims samen komen we gemiddeld aan één boek per jaar. Dat is een ramp. De eerste regel van de Koran is nochtans: léés. Wetenschap is evolutief. Wel, dat moet de interpretatie van de islam ook zijn. Moslims die in het Westen wonen, moeten zich heruitvinden in een samenleving die hen constant intellectueel en wetenschappelijk uitdaagt. In Europa hebben we de vrijheid om die uitdaging aan te gaan. In sommige Arabische landen hebben moslims die vrijheid niet. De rationele islam is onze enige uitweg in het Westen.”

Ook al leest volgens David Vann de helft van de Amerikanen niet één boek per jaar, terwijl volgens Khalid Benhaddou een doorsnee-Amerikaan er elf leest – de doorsnee-Amerikaan zal de lezende helft van de Amerikaanse bevolking zijn – blijft het aantal bedroevend laag. En wat te denken van de Europeaan met zijn 36 uur per jaar? Dat is ongeveer anderhalve dag. Ik neem aan dat dat overeenkomt met één à twee boeken: een kookboek en een half boek van een politicus of voetballer. Of wat heb je nog meer?
Je kan het ook anders bekijken. Als een Europeaan het klaarspeelt om op één minuut één (kort) gedicht te lezen, kan hij er na een jaar 21.360 als gelezen beschouwen. Hij of zij zou ook diagonaal kunnen lezen. Laten we zeggen tien minuten per  boek. Dat betekent 2.136 boeken op een jaar, toch niet slecht? Maar hij of zij moet dan wel heel snel en heel diagonaal kunnen lezen. Het is overigens heel goed mogelijk dat mijn berekeningen verkeerd zijn. Ik heb altijd al een broertje dood gehad aan wiskunde. En toch reken ik heel graag. Maar op de middelbare school had ik een leraar die me voor altijd met een wiskundefobie heeft opgezadeld.

Dat de doorsnee-moslim maar 6 minuten zou lezen is natuurlijk geen aangenaam nieuws. Maar zo’n groot verschil met de Amerikanen en de Europeanen zie ik nu ook weer niet. Is anderhalve dag zoveel meer dan 6 minuten? Het lijkt me relatief. Het gebeurt dat ik een boek op enkele uren uitlees. Over de meeste romans van Patrick Modiano heb ik niet langer dan een drietal uren gedaan. David Vann’s ‘Goat Mountain’ had ik op anderhalve dag uit. Maar over sommige romans doe ik soms maanden. Een recent voorbeeld is ‘Bullett Park’, van John Cheever. Ik geraakte daar maar niet door en toch wilde ik het uitlezen. Lag het aan de roman of waren er psychische processen werkzaam in mij die voor leesvertraging zorgden? Er spelen zoveel factoren mee bij snel/traag, veel/weinig lezen. Overigens ben ik van mening dat mensen die veel lezen niet per definitie moreel beter zijn dan analfabeten. Maar anderzijds geloof ik niet dat ik vrienden heb die niet graag lezen. Nee, mensen die niet lezen interesseren mij niet. Pijnlijk eigenlijk, want zo zal ik nooit een Europese, Amerikaanse en al helemaal geen doorsnee-moslimvriend vinden. En de vrienden die ik al had maken zich razendsnel uit de voeten. Of heb ik weer te veel naar Bob Dylan zitten luisteren? Ja, ja, het gaat de verkeerde kant uit met de wereld.

2015-07-11-amsterdam 232.JPG

Afbeeldingen: Martin Pulaski

 

OVER DUNNE EN DIKKE BOEKEN

rimbaud-self-portrait.jpg

Rainer Maria Rilke is een van de moeilijkste dichters die ik heb gelezen. Je moet zowat de hele wereldliteratuur (en zeker Nietzsche) kennen om hem goed te kunnen begrijpen. Maar je kunt hem even goed als een onschuldige benaderen en zo – als de sterren goed staan – tot zijn kern doordringen. Is dat moeilijk of gebeurt het maar zelden? Misschien wel, maar het loont de moeite. Bovendien is het een moeite die eigenlijk geen moeite kost. Het vergt een open geest, een open hart. Van Morrison zingt erover in ‘Heart Is Open’, een wonderlijk lied op een wonderlijke plaat, ‘Common One’, verschenen in het ellendige jaar 1980. I believe I go walking in the woods.

Dunne boeken, zoals ‘Die Sonette an Orpheus’ of ‘Une saison en enfer’, kunnen je jaren kosten. Niet dat het verloren tijd is. Bijna elk woord kan een schatkamer zijn, of een sarcofaag met alleen tot jou gerichte inscripties aan de binnenkant. Dunne boeken, kort als het leven.

Maar het leven duurt soms ook lang. De dagen laten zich dan graag vullen met meeslepende verhalen, die je vaak aantreft in dikke boeken. Bijvoorbeeld in ‘Middlemarch’ van George Eliot (altijd weer moet ik opzoeken hoe je ‘Eliot’ spelt), ‘Misdaad en straf’ van Dostojewski of ‘Le rouge et le noir’ van Stendhal.

Of het leven nu kort is of lang – en zelfs als de duur je koud laat: het komt er in elk geval op aan het kaf te scheiden van het koren. In welk jaar een boek werd geschreven speelt daarbij geen rol. Het gaat om de gedachten die er in worden uitgedrukt, om de stijl, de oorspronkelijkheid, het inzicht, de schoonheid, de troost. Geen enkel boek dat je iets verrassends of inspirerends meedeelt is werkelijk moeilijk.

Waarom deze notities? Omdat ik morgen op reis vertrek en nog moet beslissen welke boeken ik mee zal nemen. Ik zal veel tijd hebben om te wandelen en te lezen. Een heerlijk vooruitzicht, na al die lange dagen van ziekte en donkere lucht.

rilke2.jpg

IMMERSIES

Alfred_Jarry.jpg

Maandenlang dompelde ik me onder in de wereld van Geerten Meijsing, dode en levende meisjes, decadente schrijvers, snelle auto’s, sigaren, whisky, verdriet en melancholie, jaloezie, levenslust, Italië en in het bijzonder Lucca en het pittoreske Syracuse, en bovenal een zo goed als ongeëvenaarde literaire stijl, de stijl van een uniek auteur. Het is een microkosmos die ik met veel tegenzin verlaat, ook al is het maar voor enkele weken. Het voorlopige eindresultaat van die immersie mag u van mij verwachten op 18 november reeds, onder de titel ‘Historische stad, historische ontmoeting’.

Nu betreed ik ietwat nieuwe grond, hoewel niet geheel verschillend van het milieu waarin Geerten Meijsing leeft en werkt. Het gaat ook niet om een nieuwe ontdekking, iets nieuws in mijn leven. Met Antonin Artaud, zijn denkwereld, zijn werk, zijn bestaan, ben ik omstreeks 1974 in aanraking gekomen. Het is nu niet het moment om daarover in detail te treden, dan zou de verrassing op 13 november, datum van het ‘evenement’, er helemaal af zijn. Alleen dit: de voorbije dagen heeft de hele sfeer van die magische tijd, vooral van de periode 1975-1977, zich opnieuw van me meester gemaakt. Bij wijze van spreken. Want terwijl ik toen de gewillige onderdaan was van die visionaire realiteit denk ik er nu in zekere zin over te kunnen heersen; mijn blik is scherper, mijn denken en voelen zijn harder geworden, ik ben meer van het hier-en-nu.

Toch begint mijn hart sneller te kloppen als ik in het verzameld werk van Artaud zit te bladeren, die prachtige witte Gallimards, of als ik nog maar de namen Anais Nin, Henry Miller, Raoul Vaneigem, Gérard de Nerval, Alfred Jarry en zo meer hoor. Met rechte blijdschap denk ik terug aan de uren dat ik de surrealistische manifesten bestudeerde, of zat te lezen in het grote oranje boek waarin alle afleveringen van La révolution surréaliste waren opgenomen. En opnieuw loop ik met André Breton door de straten van Parijs, hand in hand met Nadja. Voor een amour fou echter is er geen plaats meer in mijn hart. Of misschien toch wel, want wie kent zijn eigen hart en wie kan zonder liefde leven, en wie zonder momenten van waanzin?

nadja.jpg

Afbeeldingen: Alfred Jarry; Mme Sacco, helderziende, 3e Rue des usines.

TOEVALLIGE SCHOONHEID

gomera2012-2

“Beauty seemed more and more like that these days. Accidental. Miraculous maybe.” Sam Shepard, ‘Normal (Highway 39 South)’.

Het ene verblijf is het andere niet. Ik  loop van La Calera naar Playa in Valle Gran Rey. Ik heb twee uur gewandeld en foto’s van bomen gemaakt. Op dit ogenblik bevindt mijn hoofd zich echter in Normal, Illinois.  Daar werd heel vroeg in de ochtend van 3 januari 2009 Sam Shepard aangehouden wegens dronkenschap achter het stuur en overdreven snelheid (net geen  ‘90 miles an hour down a dead end street’, zoals Hank Snow zingt). In Shepards boek ‘Day out of Days’, dat hier voor me op een blauwe, Marokkaanse tafel ligt, is een verhaal opgenomen met de titel ‘Normal (Highway 39 South)’. Gaat het over dat voorval? In zekere zin wel, maar het gaat in  wellicht iets minder zekere zin ook over schoonheid, het schrift, symbolen, beschaving, geschiedenis, geweld en het manuscript van Jean Genets ‘Onze Lieve Vrouw van de Bloemen’. En dat  allemaal op drie bladzijden.

Gaat deze tekst over La Gomera? Over Sam Shepard? Over mezelf? Helemaal niet. Vertel me waar deze tekst over gaat en ik voorspel je de toekomst. Maar kom niet af met de sterren en de maan.

 

NIETS TE DOEN

gomera2012

Sinds ik hier aangekomen ben, ben ik al buiten het bereik van het mobiele netwerk. Geen telefoongesprekken, geen sms’en. De internetverbinding is onbetrouwbaar, soms krachtig, soms zwak, vaak onbestaande. Afgesloten van de mij vertrouwde wereld. Misschien is het een goede zaak dat ik zo op mezelf word teruggeworpen? Maar ik mis het weerbericht en ik kan maar sporadisch op hoochiekoochie. Waarom zou ik schrijven als ik het resultaat niet meteen publiek kan maken? Ik heb tientallen jaren zogezegd alleen voor mezelf geschreven, maar die tijd is lang voorbij. Nu schrijf ik voor de anderen, wie dat ook mag zijn. Ik begrijp natuurlijk wel dat ik zelf ook een andere ben. Dat heeft Rimbaud voldoende duidelijk gemaakt. En Freud.

Het ritme van de oceaan wordt nu door dat van djembés overstemd. Op de kleine promenade hier voor de deur spelen hippies op ontstemde gitaren. Toonloos zingen ze Bob Dylans ‘It’s All Over Now Baby Blue’ of iets uit ‘Blood On The Tracks’.  Zo kan ik het ook. Wat verderop, voor een kapelletje, zitten ze joints te roken of wat te keuvelen. Valle Gran Rey lijkt een bedevaartplaats voor jonge en enkele oude hippies. Veel kleine winkels met organisch en biologisch voedsel, dure nep-juwelen en andere snuisterijen, wierook,  Indische kleren, je kent het handeltje wel. Het lijkt hier in menig opzicht op 1969. Another year with nothing to do, zong Iggy Pop. Wat heel goed past bij dit oord: hier is helemaal niets te doen. Heerlijk toch, dag in dag uit lange wandelingen maken, vis eten en wijn drinken… Verder niets.

Na zonsondergang wordt het stil. Waar trekt iedereen naartoe? Niet naar de cafés, niet naar de restaurants: daar zitten de andere, ‘gewone’ toeristen. Niet dezelfde toeristen als op Tenerife: hier hebben ze geen dikke buiken en het gebeurt maar uitzonderlijk dat je iemand met een short, lange witte sokken en sandalen het straatbeeld ziet ontsieren. Ik denk dat deze ‘gewone’ toeristen net als ik ook weer een beetje hippie willen zijn, of het ooit waren, en nu wat nostalgisch zijn geworden. Ze willen nog wel, maar ze kunnen het niet meer. Het moeilijke en chaotische leven heeft zijn sporen getrokken. We hebben wel wat stijl en kennen meerdere talen, maar we zeulen niet met gitaren rond en beluisteren Bob Dylan en Iggy Pop op onze IPod of notebook. Tot ook dat ons moe maakt en we na het lezen van enkele bladzijden Slavoj Zizek slapen gaan.

 

 

ZULLEN DE WESTERSE INTELLECTUELEN DAN TOCH HUN GELD MOETEN DELEN MET ARMOEDZAAIERS EN ARABIEREN?

turning my back to school (1967)

Ik hoor Clarence Carter zingen. Baby your love makes me feel so good.  Amerikaanse soul uit de jaren zestig, nooit geëvenaard. Zwarte muziek uit het diepe Zuiden afkomstig, waar in weerwil van de gekende obstakels zowel zwarten als blanken op dansten – en sommigen doen dat nog altijd. Of op ‘Thriller’, of op ‘Black President’ van Fela Kuti. Om het nog maar niet over Lil’ Kim, Beyoncé en Bobbejaan Schoepen te hebben. En muziek uit Mali, Oekraïne, Las Vegas, Genk, Cuba, Mongolië. Allemaal melodieën en ritmes waar we graag op dansen, om onze zorgen, ons verdriet, onze pijn te vergeten. Om te tonen dat we verliefd zijn, of van iemand houden. Om duidelijk te maken dat we de liefde waard zijn. Dat we mensen zijn, verschillend maar hetzelfde. Vijanden soms, maar heel vaak ook kameraden, vrienden. Lees nog eens ‘Leaves Of Grass’, en de gedichten van Majakovski, Lorca, Kavafis, Pavese. De toekomst moest toen nog beginnen, zou je kunnen zeggen. Maar is het nu anders?

Waarom dan die vijandigheid, die hatelijkheid, die egoïstische waanzin die ik in elke elke krant lees, op de radio hoor, op televisie zie, op internet in de mate van mijn mogelijkheden bestrijd? Zoals vandaag nog – of was het gisteren –  in De Standaard een opiniestuk van Benno Barnard, een zekere Sanctorum, en iemand van wie ik me de naam niet herinner. Nu, dat zal wel wederzijds zijn(gelukkig maar.) ‘Democraten’, schrijvers, filosofen, moralisten. Wijze mensen, die ons graag vertellen wie en wat we zijn en waar we naartoe gaan als we dit doen en dat laten. Mannen. Blanke mannen. Dichters, kinderen van katholieken en protestanten. ‘Atheïsten’, ‘anarchisten’, ‘progressieven’, kerels met een open geest, etcetera. Niettemin blijkt uit hun artikel dat ze zichzelf als übermenschen beschouwen, niet eens in de Nietzscheaanse betekenis, maar in die van het Arische ras, van de ‘Westerse’ beschaving, van de Bijbel en de Renaissance. Kinderen van de Verlichting. Revolutionairen die bijzonder tevreden zijn met hoe het was en hoe het is – maar, denk ik, toch zo bevreesd voor wat komen moet. Straks lopen wij allemaal met een hoofddoek rond! Ondenkbaar! Dat kan toch niet! Verbieden! “Geen enkel teken van individualiteit, overtuiging, geloof, leugens, bedrog, illusie, fanatisme meer toestaan”, schijnen deze geleerde mannen te denken.  Niets. Alleen misschien nog een beeltenis van Plato, Da Vinci, Shakespeare, Elvis, Bach en een of andere Habsburger. En Luther mag ook wel. En Freud wellicht, en Marx. Maar… Maar Maimonides dan? En de grote Arabische dichters? De Sufi? De soulzangers? Martin Luther King? Jesse Ed Davis? Jesse Owens? Sitting Bull? Shirin Neshat? De Noord-Afrikaanse vrouwen die zulke prachtige tapijten weefden,  en tegelijk de abstractie uitvonden? (En alle namen van alle mensen die nu leven en ooit hebben geleefd op deze verdoemde planeet, op deze gelukzalige planeet.)

Ik schaam me diep voor België, voor Vlaanderen, voor Antwerpen. Meisjes worden vernederd aan de schoolpoort. Iets wat voor hen een sterk symbool is moeten ze verwerpen aan de schoolpoort. Het doet me denken aan mijn jeugd, zij het niet aan de schoolpoort. 1968. Ik had lange haren en hippe kleren (een  rooskleurig fluwelen jasje, een gestreepte broek, een hemd met bloemen…) en dat werd me op ‘mijn’ Atheneum niet in dank afgenomen. Geregeld werd ik bij de prefect geroepen, die dan als een mantra herhaalde, mijnheer Pulaski, u moet naar de kapper, zoniet wordt u de toegang tot deze school ontzegd. Ik moest de symbolen van mijn ontluikende persoonlijkheid nog niet afstaan aan de schoolpoort, maar het ging al in die richting. Ik ging dan maar naar Maastricht, waar ik een handige kapper kende, om daar een centimeter van mijn haren te laten knippen en enkele provoblaadjes te kopen. En dan was het weer goed voor een paar maanden.

Het was een soort overgangsritueel, de oudere ‘heren’ moesten wennen aan het nieuwe, het andere, het ongekende, het ‘gevaarlijke’. Ze moesten wennen aan het geleidelijk aan uitwissen van hun grenzen. Er werd veel over liefde gesproken. Wat moest er dan gebeuren met hun tegenstellingen, met hun socialisme, katholicisme, atheïsme? Hoe konden ze de verdeeldheid in stand houden en de bonussen onder elkaar verdelen. Ja, hoe konden ze dat?

En nu voel je hun angstige adem in je nek. Wat zal met onze ‘cultuur’ gebeuren, met onze economie, met ons geld, met onze ‘roem’, met onze subsidies, met ons ‘volk’? Ze vinden de Vlaamse belangen belangrijker, bijna opeens, dan de belangen van de wereld en van elk levend wezen. Ze geven de voorkeur aan ‘dorpspolitiek’ en verwerpen de universele dialoog, de kritische uitwisseling van gedachten. Ze vermijden kennis en inzicht. Ze willen niets meer leren. Ze schrijven er blindelings op los. Ze zijn zo bang, beste vrienden, zo bang zijn ze, dat zich beroepen op Guy Verhofstadt om de Koran een verderfelijk boek te kunnen noemen. Terwijl het gewoonweg een boek is als alle andere, alleen wat populairder dan het egoïstisch gezeur van Barnard, Sanctorum en hun ‘geestesgenoten’. Ik denk dat dit volstaat. Dicteer dit nu maar aan mijn secretaris.

Ω

Afbeelding: Martin Pulaski op het speelplein van het Koninklijk Atheneum in Tongeren, 1967. De haren waren veel te lang, de t-shirt was ongepast. Foto: Luc Verjans (?). Regie: MB.

 

GIN HOUSE BLUES

meisjes in archiduc2

Over de vier seizoenen misschien? Dat de zomer? Of de laatste films, de nieuwste, de beste? Wat  vertelt Zizek toch weer? Ik lees zijn boeken, zoals nu ‘Violence’, en vergeet ze bijna meteen, en ga door met mijn leven. Mijn leven, jouw leven, ons leven. De pathos ervan – hoezeer ik me ook afkeer van elk pathetisch genoegen. Wat moet je anders doen dan doorgaan met je leven? Het is niet dat ik geen plezier beleef. Mijn genot kan immens zijn. Ik kijk overal om me heen en zie vrouwen, rivieren, mooi rood plastic, nieuwe buildings, schoenen steviger en stijlvoller dan sportwagens. Ik hoor John Fogerty, the Great Lake Swimmers, Archie Shepp, Moe Tucker, Bright Eyes (“I keep drinking ink from my pen”), het klinkt allemaal opwindend. All the way to Canada, waar mijn nichtje woont, nu al een oudere vrouw, de – destijds – mooie dochter van nonkel Frans. De familie, een bodemloze put, ik begin er niet aan.

Heb je elkaar nog iets te vertellen, werd je gevraagd. Wie stelt zulke vragen? Theatermakers. Ze moeten hun publiek toch iets vertellen. Vaak leven mensen in vrede naast mekaar, zonder dat ze nog enig contact hebben; ze leven hun eigen levens of bijna-levens, denken ze. Of dat is hun premisse. De premisse van sommige theatermakers. Hoe vals…Dat ze hun eigen huwelijksproblemen analyseren, zoals August Strindberg deed. De country songs – die nu ook John Fogerty weer zingt – vertellen het hele verhaal. Het is eenvoudig: je houdt van elkaar, ziet elkaar graag, en haat elkaar, je verlangt naar het eeuwige leven samen, maar tegelijk wil je de wereld zien en het andere, altijd het andere, dat overal is, behalve hier. Voorbij die berg daar, of nog twee straten lopen en we zijn er.

Daar ben je dan. Lang geleden dat we elkaar nog hebben gezien. Hoe gaat het met je?  Heb je de laatste Tarantino gezien? Drink je nog iets? Je hebt je mooiste blouse aangetrokken. Toch niet voor mij? Een spin die zoveel lawaai maakte… Dat kan toch niet. Een spin hoor je niet. Het moet een rat zijn geweest, zoals in ‘De battre mon coeur c’est arrêté’, een buitengewoon mooie film. Wist je dat hij gebaseerd is op ‘Fingers’, van James Toback. Mijn vriend Jos had me die destijds aangeraden. In oktober 1991 maakte hij er eind aan. Hij had niets meer te vertellen. Het woord ‘dood’ vatte alles samen. Sindsdien probeer ik hem te vergeten, aan mezelf te denken. Maar ik kan niet aan mezelf denken, ik kan niet eens denken.  Als er iets is wat ik niet kan is het denken. Ik kan wel nadenken, maar niet denken. Het spijt me, maar zo is het.

Ik zit graag in cafés om naar mensen te luisteren die ik niet ken. Al spoedig blijkt dat we veel gemeen hebben, dat onze verhalen, onze levens op elkaar lijken. Ik houd van de mensen in de cafés, ik omhels ze, letterlijk of figuurlijk. Soms begrijpen ze dat niet, alsof ik Nietzsche ben en zij het paard, in Turijn. Maar meestal valt het mee. Meestal weten we dat we in dezelfde Sloop John B. zitten, dat we naar huis willen, maar dat we tegelijk niet naar huis willen. Want is er nog wel een huis? Een thuis? Soms denk ik, sinds de dood van mijn grootmoeder en de dood van Brian Jones en dood van Sandy Denny (en al de anderen) is er niets meer dan de bliksem en het verlangen en het gezelschap, de troost van vreemden. Ja, de troost van vreemden, die verwarmt je hart toch nog het meest – ook als je in de koude ochtend al in de armen van je geliefde ligt.

Dronken in de armen van je geliefde heb je haar veel te vertellen. Maar er is geen mens onder de maan of de zon die zulke verhalen zou willen horen. En als dat wel zo zou zijn, zou ik ze niet vertellen. Het zijn verhalen van en voor vreemden. Het zijn verhalen voor de bewoners van het Gin House. Ze hebben de bodemloze put gezien. Ze zeggen, zwijg nu maar, jongen en luister naar dat lied van Nina Simone.

meisje in de daringman2d

Foto’s: Meisjes in de Daringman en in de Archiduc (Brussel), Martin Pulaski, 2009.

DE BETROUWBAARHEID VAN WOORDEN

petrarca


Ik lees zo weinig mogelijk, en als ik iets lees liefst in het Engels, omdat ik die taal een beetje begrijp. Er zijn talloos veel Engelstalige schrijvers, zodat degenen die geen bestsellers in elkaar knutselen en toch nog tot ons doordringen alleen maar goed kunnen zijn. Dat is een wetmatigheid. Wat ik dan lees is niet altijd wat ik ervan verwacht, maar meestal valt het mee. Ik lees al jaren geen boekbesprekingen meer. Literaire bijlagen vind ik verachtelijk, beledigend. Iemand leest boeken in jouw plaats. Dat wil ik niet. Ik wil ook niet dat zo iemand boeken in mijn plaats ontdekt. Soms laat ik me wel een boek aanpraten door een vriendin. Ze heeft het mooi gevonden, zegt ze. Hoe kan ik dan twijfelen? In haar heb ik een blind vertrouwen. In een vriendin.

Maar ik wilde schrijven over de betrouwbaarheid van woorden, van  woorden die andere woorden vertalen. Meestal lees ik poëzie, gedichten bedoel ik. Niet alleen Amerikaanse en Engelse, maar ook Spaanse en Italiaanse, enzovoort. Lang al denk ik dat Petrarca een van de belangrijkste dichters is – maar mijn oordeel is gebaseerd op Nederlandse vertalingen van het Italiaans. Ik versta enkele woorden Italiaans en kan de gedichten ook luidop lezen voor het ritme, maar voor de inhoud moet ik toch vertrouwen op de vertaling(en). Bij Petrarca, en vaak bij gedichten, doet zich dan nog eens het probleem voor, niet alleen van ritme, maar ook van metrum en vooral rijmschema’s. Opdat het gedicht toch maar zou rijmen kan de vertaler zijn toevlucht nemen tot vergezochte woorden om min of meer dichtbije te vertalen. Of vice versa. God kan een duivel worden, en de hemel de hel. Je weet het gewoon niet. Wat heeft Petrarca willen zeggen, behalve dat hij van Laura houdt, en zijn liefde voor haar niet in een gedicht, niet in een perfect gedicht kan gieten? Geen idee. Ik moet me overleveren aan de troost van vreemden, van vertalers, van mensen uit Nederland. Mannen en  vrouwen die betrouwbaar zijn in het gebruik van hun woorden. Zal ik Dante, Petrarca, Pessoa ooit kunnen lezen zoals zij geschreven hebben?

En ook dit. Kan ik mezelf wel vertrouwen als ik Lucebert, Gezelle, Pernath lees? Staat er wat er staat en moet ik maar lezen en genieten van het wonder van hun woorden?

LANGZAAM EN KWETSBAAR OP WEG

traagheid,leven,ziekte,vermoeidheid,eels,mark oliver everett,alexander mackendrick,literatuur,roman,middlemarch,george eliot,lezen,muziek,film,geneesmiddelen,vitamines

Ik heb zo’n beetje de indruk dat ik jaren achtereen in hetzelfde boek heb zitten lezen. Gelukkig is George Eliots ‘Middlemarch’ nu uit. Negenhonderdzestien pagina’s heb ik doorgebracht in het gezelschap van Dorothea Brooke, Rosamond Vincy, Will Ladislaw, Fred Vincy, Caleb Garth (die mij altijd weer aan Garth Hudson deed denken), Edward Casaubon, de bankier Bulstrode en de onfortuinlijke dokter Lydgate, in een fictieve regio ergens in Engeland omstreeks 1830. Een geheel andere wereld dan degene waar we nu in leven, en toch maakt veel van wat er in de roman gebeurt een zeer vertrouwde indruk. De meeste personages zouden net zo goed nu kunnen leven; hun emoties, verlangens, dromen, ziektes, tegenslagen, geluksmomenten, liefdes en de tientallen misverstanden zijn helemaal van deze tijd. Daarom heb ik geen spijt van de in Middlemarch geïnvesteerde uren. Het is een onbetwist meesterwerk dat iedereen zou moeten lezen. Het is een van die zeldzame boeken die je verzoenen met de wereld en de mensen.

Al die maanden heeft er in België een politiek crisis gewoed waarmee ik nauwelijks begaan ben geweest. Mijn dagen zijn in een waas gehuld, ’s nachts jaagt de ene nachtmerrie de andere weg en word ik badend in het zweet wakker. Overdag ben ik uitgeput maar zoek ik toch naar een zin. Ik neem geneesmiddelen, massa’s vitamines, en omega-3, om aan de slag te kunnen gaan. Ik heb meerdere opdrachten; de ene, het werk, is een uiterlijke noodzaak, om te overleven en de andere, het schrijven, is een innerlijke noodzaak, om geen zelfmoord te plegen. Ik houd van het leven en wil me niet zomaar van uitputting overgeven aan leegte en uitzichtloosheid. Maar ik weet het niet. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben nog niet wanhopig, maar sta wel op het punt om de strijd op te geven.

Toch blijf ik cd’s en boeken kopen, alsof er niets veranderd is, alsof ik even snel en intens lees als twintig jaar geleden en de muziek mij naar even hoge sferen zal brengen als in 1968 en 1977. Die tijd is lang voorbij. Er zijn geen hogere sferen en ik bewandel mijn pad in traagheid. De warmte verandert mij in een slak, zonder beschermend huisje; neen, ik wandel naakt en kwetsbaar. Het is helemaal niet de trotse naaktheid van Moby Grape en Cat Power in ‘Naked If I Want To’. Het is een beschamende en lachwekkende naaktheid en traagheid. Ik schrijf dit neer, niet als zelfbeklag maar als een stand van zaken. Straks drink ik wijn bij het eten en luister naar the Gutter Twins en Karen Dalton. Straks lees ik  de wederwaardigheden van een andere loser, maar dan wel een loser met succes, ik bedoel de autobiografie van Mark Oliver Everett, ‘Things the Granchildren Should Know’. Straks kijk ik voor de zoveelste keer naar de genadeloze film ‘Sweet Smell Of Success’ van Alexander Mackendrick. Straks val ik in een diepe, droomloze slaap. En volgende week laat ik mijn fiets herstellen. Want wat ik vooral mis is beweging. Leven is niet alleen luisteren en lezen, maar zeker ook bewegen.

“Ver weg in de welvende lucht was het parelmoeren licht en ze voelde de grootheid van de wereld en de menigvuldigheid van het ontwaken van mensen tot arbeid en lijdzaamheid. Ze maakte deel uit van dat onbewuste, kloppende leven en kon er vanuit haar comfortabele onderkomen niet zomaar als toeschouwer naar kijken, noch haar ogen afwenden in zelfbeklag.”
George Eliot, Middlemarch