Ongeveer twee weken geleden zag ik Shakespeares ‘King Lear’. Het was de première, er waren veel vaders en zonen en dochters komen opdagen, in hun mooiste kostuums, in hun coolste kleren gehuld. Laura en ik waren te vroeg, zoals altijd, en zochten bescherming in een hoekje van de lounge. Ik zat al weken thuis en vond het vreemd, zo opnieuw onder de mensen komen.
Waarom heb ik er niets over geschreven? Ik vond het nochtans een zeer gedegen voorstelling, en ik was niet de enige die dat vond, want het gezelschap van het Ro Theater kreeg een staande ovatie. Misschien schreef ik niets omdat ik tijdens de receptie achteraf te veel Palm had gedronken en de volgende dag een zwaar hoofd had? Misschien. Vandaag las ik in een oude editie van De Standaard een bespreking van de voorstelling. De recensent was niet tevreden. Regisseuse Alize Zandwijk had gekozen voor een groteske invalshoek, zoals die al werd aangeraden door Jan Kott, schrijver van de in 1964 verschenen maar nog altijd actuele Shakepeare-studie ‘Shakepeare tijdgenoot’. De drie dochters Goneril, Regan en zelfs Cordelia zagen er niet uit! De boosaardige personages waren uiterst boosaardig, de goedaardige uiterst goedaardig. Die groteske benadering van Shakespeare vind je terug in het absurde theater van onder meer Beckett en Ionesco, auteurs die in de jaren zestig van de vorige eeuw zeer populair waren.
Dat groteske vond de recensent van De Standaard niet geslaagd. Het publiek had zitten lachen, sommige figuren leken wel misdadige clowns en ik bedoel nu niet de nar. Als je de tekst van Shakespeare leest, of de vertaling van Hugo Claus, zie je dat die elementen daar al in zitten, bij hem is een tragedie niet zuiver tragisch, er zitten komische en groteske elementen in. Zuiverheid bestaat niet bij Shakespeare, al komt de verstoten en verbannen Cordelia wel in de buurt. Ongeveer in het midden van de voorstelling steekt een storm op en dan vergaat het lachen je wel.
Zeer sterk vond ik de scène met Gloucester en zijn zoon Edgar. De vader werd de ogen uitgestoken, de zoon doet zich voor als een zwakzinnige. Gloucester wil zelfmoord plegen door van de krijtrotsen van Dover af te springen. Maar zijn zoon leidt hem naar een veilige plaats. In een gewone voorstelling van King Lear lopen de twee mannen op een plat vlak. Gloucester vindt het dan vreemd dat ze niet lijken te klimmen, wat toch normaal zou zijn. In de versie van Alize Zandwijk wordt die absurditeit nog vergroot: de twee mannen dalen langzaam van een trap af; in plaats van een onmogelijke zelfmoord komt er een afdaling en uiteindelijk ook het inzicht.
Ik identificeer mij met het tragische ‘slachtoffer’, de goede dochter Cordelia.Dat doe ik nu eens altijd. Maar het maakt niet uit met wie je je identificeert: je komt altijd bedrogen uit.