GUMBO

lafayette cemetery

Herinneren wij ons de dagen of is het net omgekeerd? Tijd bestaat en tijd bestaat niet. Toch laten wij onze sporen na in de velden, als het regent in de modder, in de winterse sneeuw, in de zomer klaprozen en insecten vertrappelend. Wij zijn er niet lang, maar willen desondanks niet graag worden uitgewist. Toen ik nog een jongetje was vond ik het altijd erg dat de leraar wat hij met een verzorgd handschrift met krijt op een bord had geschreven weer uitwiste voor nieuwe zinnen, nieuwe algebraformules. Naarmate ik ouder werd ben ik echter het potlood gaan hanteren: eenvoudig om te noteren, nog eenvoudiger om weer weg te gommen. Bijvoorbeeld een voorstelling van Antigone of Medea, waar je zo naar had uitgekeken, maar je moest in bed blijven wegens een astma-aanval, hoge koorst, of onverklaarbare zwaarmoedigheid.

Als de dagen zich de sneeuw herinneren, en daarna het nutteloze bloedspoor, nutteloos omdat het nergens naar leidt, en het gegil van vrouwen en kinderen, hongerige ogen, prikkeldraad, dan zie jij magnolia’s in bloei. Alsof er niets ergs gebeurt; de mensen kleine vlekjes op een immens oppervlak. Je herinnert je opeens Pleasant Street, geen magnolia’s maar overal de geur van tropische planten, en in de verte het geluid van de tram ‘verlangen’. Niet zo heel ver daarvandaan viel de nacht, die zacht was en dreigend als het begin van een hevig onweer, met het enige licht dat van Tipitina’s. Vier uur lang het ivoor van Professor Longhair, die nochtans al een hele tijd dood was. Je gezellin die in die hitte zat te rillen van de koorts. Misschien zag ze de sneeuwvlokken van de voorbije winter nog neerdwarrelen.

Op het kerkhof, ’s anderendaags, was er geen voodoo, zelfs niet vlak bij het graf van Marie Laveaux. Je had een kater van de Corona’s, en van het schijnbaar eindeloze gesprek met Eddie Bo over ‘Slippin’ and Slidin”, waarna heel muzikaal New Orleans de revue passeerde, en was bang dat een ‘inboorling’ je strot zou oversnijden, zoals ze dat in dat gezegende jaar al bij zeven toeristen hadden gedaan. Maar er gebeurde niets. De ‘inboorlingen’ waren vriendelijk, wezen je de weg, verkochten je platen voor een appel en een ei, namen je mee in hun taxi’s en vertelden dat ze samen met Aaron Neville in de klas hadden gezeten. Ik kreeg de indruk dat in New Orleans ongeveer iedereen met een Neville Brother in de klas had gezeten.

Later zat je met zatte Engelsen in een bootje dat je tot diep in de swamps bracht. De alligators zagen er ongevaarlijk uit. De schipper riep ‘Viens!’ en gooide stukken kip in hun richting. Ongeveer dezelfde kip aten wij ’s avonds in onze gumbo, met grijze naar modder smakende garnalen en catfish gemixt. En met rode bonen en rijst.

Denk je dat de hete, vochtige straten van New Orleans zich nog mijn voetstappen herinneren? Ik liep naar het busstation om te kijken hoe laat daar een bus naar Memphis vertrok. Vroeg – en je moest zien dat je nog veel vroeger bij de bushalte stond. First come, first served. Als de bus vol zat kon je er niet meer bij. Maar weet je, ik kom altijd te vroeg, wacht altijd op jou. En dan duren minuten uren. Vreemd toch hoe de tijd rekbaar is en zelfs niet bestaat. Wij maken de tijd. Wij delen ons leven in in minuten, uren, dagen. Ik wil nooit te laat komen, tenzij op mijn begrafenis. Maar daar zit ik niet bepaald naar uit te kijken. Nee, daar ga ik zeker te laat komen. Ik moet me nog zoveel herinneren. En zoveel moet zich mij nog herinneren, alsof de tijd, de dagen, het landschap mij betekenis moeten geven. Zoveel moet momenten in mijn leven onderlijnen, zoals studenten dat doen met sommige woorden in een zin. Een zin die ze na een dag of zo weer mogen vergeten. Maar niet allen vergeten. Sommigen vergeten nooit. Zij weten wat je onderlijnde momenten betekenen. Waarom? Omdat ze zich in die momenten herkennen. Omdat ze zich afvragen of wij ons de dagen herinneren of de dagen ons.

A. op Lafayette Cemetery, M.P.

GRAVEN

kerkhoven,graven,ferrara,giorgio bassani,michelangelo antonioni

Foto: Martin Pulaski.

Het valt me nu op dat ik in Ferrara veel tijd doorbracht op kerkhoven. Eerst op het Certosa, de zeer uitgestrekte stedelijke begraafplaats. Bij een meisje in een soort van kantoortje gingen we vragen of ze ons de weg kon wijzen naar het graf van de onlangs overleden filmregisseur Michelangelo Antonioni. Hij is geboren in Ferrara en werd er ook begraven. Het meisje wist in welke windstreek zijn stoffelijke resten zich bevonden, maar meer niet. Misschien zou de verantwoordelijke van het kerkhof het wel weten. Die persoon was echter evenmin onvindbaar, zodat we zelf maar op zoek zijn gegaan. Zoveel doden… Ik keek vooral uit naar een graf vol verse bloemen. Tevergeefs, het kerkhof was te groot, het was ‘onbegonnen’ werk. Eerder die dag hadden we al voor de gesloten deur van het Antonioni Museum gestaan. Daar worden naar verluidt zijn aquarellen tentoongesteld. De deur van het museum leek wel een naamloos graf. In het Palazzo dei Diamanti, een prachtig en beroemd gebouw er vlakbij, wist men alleen maar dat het Antonioni Museum voorlopig gesloten was en niet wanneer het weer open zou gaan.

Op een andere dag bezochten we het Joods Kerkhof, op zoek naar het – imposante, stelde ik mij voor, waarom eigenlijk? – graf van de Ferrarese schrijver Giorgio Bassani. Ik heb wel veel graven van Bassani’s gevonden, wellicht familieleden, maar geen Giorgio. Het Joods Kerkhof is werkelijk indrukwekkend. Je moet eerst bij een mevrouw aanbellen om binnengelaten te worden. Mannen moeten hun hoofd bedekken met een keppeltje. Zeer bevreemdend vond ik de graven van tientallen Finzi’s en Contini’s, persoonsnamen waarvan ik aannam dat ze verzonnen waren. Kennelijk schreef Bassani minder fictie dan ik dacht, zijn zijn romans veeleer kronieken, autobiografische geschriften, geen ‘echte verzinsels’. Rest nog de vraag of er ‘echte verzinsels’ bestaan.

VOORBEREIDENDE OEFENINGEN VOOR DE DOOD

Vandaag laat ik met plezier eens iemand anders aan het woord. Dames en Heren, uit Oostenrijk, de onovertroffen mensenkenner Thomas Bernhard:

“Is het u nooit opgevallen dat de mensen kerkhoven bewonen? Dat grote steden grote kerkhoven zijn? Kleine steden kleine kerkhoven? Dorpen nog kleinere? Dat het bed een lijkkist is? Kleren doodskleden zijn? Allemaal voorbereidende oefeningen voor de dood? Het hele bestaan is een eeuwig beproeven van het opgebaard-liggen en begraven-worden.”

Uit: Vorst, vertaling van Thomas Graftdijk.

Tot daar mijn gastspreker van vandaag. Ik heb hier volstrekt niets aan toe te voegen.

DE VRUCHTBAARHEIDSSYMBOLEN OP HET KERKHOF

vampyr1

Ik zit met Laura in een 4×4, zij achter het stuur. We rijden een berg af, over een kronkelige weg, rechts van ons gaapt de afgrond. Ze rijdt snel en roekeloos langs de afgrond, tot we door de vangrails gaan en in de lucht zweven. We maken allerlei bewegingen met onze ledematen en onze rompen om toch maar in de lucht te blijven. Tot mijn verbazing lukt dat. Maar dan zie ik dat we eigenlijk niet in de lucht hangen, maar op een bijna onzichtbare weg naast het normale rijvak zijn beland. Ik wijs Laura hierop en zij begeeft zich nu snel weer op de normale weg naar beneden. Tot we aan het oude kerkhof in de vallei komen, waar we uitleg krijgen van een paar jongens, met donkere huid. Ze hebben iets van Zigeuners, maar waarschijnlijk zijn het Kosovaren. Achter de zerken staan muurtjes, met dwarse openingen, je kunt ze vergelijken met schoorstenen maar dan rechthoekig, iets meer dan een meter lang, dertig à veertig centimeter breed, een meter hoog. Er groeien stokachtige gewassen uit de dwarsopeningen, donkergrijs, asachtig van kleur, maar ze zijn niet dood aangezien ze groeien. Ze groeien uit de graven. Alle graven op dit kerkhof zijn goed onderhouden. Als er iemand wordt begraven, wordt aan het hoofdeinde van het graf zo’n open muurtje gemaakt; daarin worden stukken hout gelegd, die bevrucht worden door de lichaamsvochten van de overledene. Een jongen vertelt ons dat zij eigenlijk van vissers afstammen. Dat verklaart waarom zij om hout te gaan vergaren om hun doden mee te geven nog altijd op zee gaan. Alleen hout dat zij op het zeeoppervlak vinden mag worden gebruikt voor de graven. Alleen daaruit groeien de asgrijze stokken. Die worden zo’n twee tot drie meter hoog. Ze hebben een doordringende geur. Ik vraag me af of dit nu een echte lijkengeur is.

Later in de auto zijn we vrolijk en maken grappen. We hebben een sterk drankje gekregen. Mag je eigenlijk van die stokken eten als je vegetariër bent, had ik nog aan de Kosovaarse jongens gevraagd. De jongens hadden gelachen om mijn grap. Ze worden in ieder geval gebruikt bij huwelijken, zeiden ze, want zo’n stok is in deze streken een vruchtbaarheidssymbool.

Dit alles vertelde ik Else, zij het minder vlot en minder literair, terwijl ik door het raam keek. Ik voelde aan dat zij me bekeek terwijl ik vertelde. Wat zou zij denken, dacht ik? Zou zij allerlei betekenissen geven aan de beelden in deze droom? Zal zij deze droom zelf verder dromen als zij straks een dutje doet?