Elk leven kent een aantal keerpunten, schreef ik enkele dagen geleden. In mijn dagboeknotities vond ik sporen van zo’n keerpunt in mijn bestaan. Mijn leven kende een beslissende wending in november 1988. De hierna volgende notities uit mijn dagboek geven mogelijk een beeld van de maanden die eraan voorafgingen. Ik presenteer deze fragmenten niet vanuit een narcistisch verlangen maar in de hoop dat deze taferelen een beeld geven van een mens van bij ons die zijn uitweg zoekt uit een benarde en verstarde situatie.
…
Naar de markt. Groenten voor couscous, olijven en fruit. Bij Dilewyns een langspeelplaat van Townes Van Zandt: For The Sake Of The Song, voor Jesse. Het is Townes’ eerste, in 1968 uitgebracht op het Poppy label, heel zeldzaam. Jesse zal er blij mee zijn.
’s Avonds bezoek van Willy B. en Anne. We eten dus couscous en vertellen over het leven zoals het nu is, tam en vervelend en herinneren ons hoe wild en opwindend het vroeger was. Willy wil nu verkoper of handelsvertegenwoordiger worden, net als Anne, net als een andere Willy, die in Death of a Salesman van Arthur Miller. Altijd als ik aan Miller denk, denk ik aan Marilyn Monroe in The Misfits, met Montgomery Clift, Clark Gable en Eli Wallach. Was ze toen niet op haar mooist?
Geen vrachtwagenchauffeur meer, zegt Willy, dat is gedaan. Veel te uitputtend, zegt hij. Slavenwerk is het, zegt hij. Zonder amfetamine hou je dat leven niet vol en dat spul windt je dan weer zo op dat je als je thuis komt codeïne of iets dergelijks en veel drank nodig hebt.
Maar als Willy wil gaan verkopen, zal hij wat logischer moeten gaan denken. En niet van de hak op de tak springen, wat net een deel van zijn charme is. Zijn onvoorspelbaarheid is een van de redenen waarom hij mijn vriend is. Maar een onvoorspelbare handelsreiziger? Lijkt me geen goed idee. Ik neem aan dat het afkomstig is van Anne. Ze is zeker lief en mogelijk is ze een reddende engel voor Willy, maar ze is toch ook wat naïef en goedgelovig.
Na het eten hebben we gekaart, wiezen. Zoals destijds in de Visélaan [1], en in Tongeren al, op de speelplaats van het Koninklijk Atheneum. Ik hield zo van dat spel maar nu kaart ik bijna nooit meer. Ik vind de terminologie van het wiezen ook zo treffend. Woorden en uitdrukkingen als abondance, solo slim, kleine miserie en grote miserie. Met dat gekaart hebben we waarschijnlijk een uitstekende film gemist: Nicolas Roegs Eureka was op televisie. Maar spelen en lachen en praten gaan boven elke kunstuiting, boven elke vorm van schoonheid. Spelen en lachen en praten IS schoonheid.
…
Bij Paul R. in de Lange Brilstraat. Tram 8 volgt een bizar traject waardoor ik heel wat vertraging oploop. Paul toont me zijn nieuw werk, dat me meteen bevalt: hij heeft nu wit in zijn abstracties binnengebracht. Het wit van sneeuw, wolken, van Melville’s witte walvis. We praten over Aurora, over Leopold Flam, over vroeger, wat we hebben gedaan, wat we misschien nog kunnen doen. We wandelen naar zijn nieuw appartement in de Nassaustraat op het Eilandje. Het is ideaal gelegen, in de havenbuurt, waar ik zelf ook graag zou wonen. Een adembenemend uitzicht op een vrij brede laan met daarachter de dokken. Waar ik een deel van mijn kinderjaren doorbracht, ’s nachts vaak angstig op ons piepkleine schip tussen de grote, vervaarlijke uitziende zeereuzen. Maar ook volkomen gelukkig, dromend van verre, exotische landen en volkeren. Indianen, Chinezen, Bantoes, de Barentszzee, de Amazone en de Mississippi, het Goudland van Hendrik Conscience.
Op weg naar huis loop ik door het schipperskwartier. De prostituees achter de ramen wekken bij mij geen lust meer op. Ik zou hier onmogelijk kunnen genieten. Angst voor een akelige dood en een plots opstekende koude wind doen me haastig uit deze buurt wegvluchten.
…
Jacques Lacan was op televisie. Een conferentie in Leuven in 1972. Wat een markante, eigenzinnige verschijning, met een lange, kromme sigaar in de mond. Een intellectueel die geen toegevingen doet, zich geen illusies maakt, niet over vrijheid spreekt. Wel over verlangen, liefde en haat en hun betekenis in de overdracht. Een opstandige student giet een karaf water leeg over Lacans bureau. Lacan kijkt toe, nauwelijks verbaasd. Daar moet ik morgen met Jan Cambien [2] over praten.
∞
[1] Ik woonde in de Visélaan in Watermaal-Bosvoorde van 1971 tot 1975. Eerst zielsgelukkig, vervolgens doodongelukkig.
[2] Jan Cambien was mijn psychoanalyticus van circa 1986 tot 1989. Ik ben hem nog steeds dankbaar voor wat we samen hebben bereikt.