HUMBLE PIE IN BILZEN (1969)

Aansluitend op mijn radioprogramma van vorige zaterdag toon ik hier wat blanke blues van de toenmalige supergroep Humble Pie. Dit is een fragment van een concert opgenomen tijdens Jazz Bilzen, op 29 augustus 1969. Het was een koude, regenachtige dag. We hadden allemaal teveel gin en hoestsiroop gedronken.

Humble Pie bestond uit Stever Marriott, Peter Frampton, Greg Ridley en Jerry Shirley. Zanger Steve Marriott was een van mijn grote voorbeelden inzake haarsnit en klederdracht. In 1969 zat hij volop in een overgangsperiode van mod naar acid freak. Humble Pie speelt hier naast eigen werk covers van Doctor John The Night Tripper (Gris Gris Gumbo Ya Ya en Walk On Gilded Splinters). De band was nog maar net opgericht.

JAZZ BILZEN 1967 : SUMMER OF LOVE

where have all the flowers gone?

Het zal wel normaal zijn dat je terugverlangt naar idyllischer tijden als je zoveel slaaptekort hebt en je nog maar weinig echt kunt genieten van je ‘quality time’. Dit ben ikzelf als bloemenkind op jazz bilzen in 1967. De naam van het festival was niet echt goed gekozen omdat er naast jazz op zondag ook pop, blues en folk aan bod kwamen. De foto komt uit een aflevering van het BRT-programma ‘Tienerklanken’ (de VRT heette toen inderdaad nog BRT). Waarschijnlijk liepen er niet veel vreemde vogels zoals ik rond in België in die dagen van grijze middelmaat. Want hoe zag ik er niet uit! Was ik nu een jongen of een meisje, met die bloemen in mijn haar en die belletjes om mijn hals? Louis Neefs, de betreurde zanger van Jennifer Jennings, interviewde mij. Ik was ervan overtuigd dat bloemen in het haar en liefde en minirokken van de wereld in een paradijs zouden veranderen. Als iedereen zich de flower power-gedachte eigen maakte zou er geen geweld meer zijn, dacht ik. De oorlog in Vietnam zou meteen worden beëindigd. Mooie naïviteit, die me alvast in staat stelde goed te slapen. En we waren met zeer velen. Dat zou twee jaar later blijken met de Woodstock Nation. De bloemen die ik droeg kwamen uit de tuin van de ouders van een vriend van me. Procol Harum was die dag top of the bill. A Whiter Shade Of Pale was een hit, maar tegelijkertijd werd Procol Harum als een undergroundband beschouwd. Zo waren die tijden. Opeens leek alles te kunnen. De mensen van Bilzen waren buitengewoon vriendelijk en open. De mannen zagen de meisjes in hun minirokjes natuurlijk graag komen. Zo’n festival zorgde ook voor wat leven in de brouwerij, ook letterlijk. Misschien werd het evenement als een tweede carnaval beschouwd. Jazz Bilzen was een van de eerste grote popfestivals op het continent. De tijden zijn veranderd, beste vrienden. Het lijkt wel alsof weer de koude oorlog woedt. Alleen weet niemand goed wie de echte vijand is.

Foto: Martin Pulaski, Een jonger zelf.

DE ROOS VAN KEVIN AYERS

kevin ayers

De heren die zich Marco Polo en Marlon Vanco noemen, hebben mijn hoofd zowat op hol gebracht met hun verhalen en vragen over Nico alias Christa Paffgen. Ik zet geen muziek meer op, want ik hoor toch al de hele tijd ‘Je juis le petit chevalier’ in dat op hol gebrachte hoofd weerklinken. Een lief en sprookjesachtig liedje, terug te vinden op Nico’s lp Desertshore. Ik draaide het lang geleden heel vaak voor mijn zoontje (gek dat ik hem nog steeds zo noem, maar in dit geval wel gepast). Het was een van de weinige ‘kinderliederen’ die ik bezat. In die dagen wist ik ook niet dat Nico’s zoontje Ari dat liedje zong. Het was ofwel dat ofwel Robert Schumann, wat mijn zoontje moest aanhoren. Mooie dagen in een woning vlakbij het Zoniënwoud – en overal hing een geur van bloemen en honing. Er waren alle dagen vrienden bij ons in huis en vaak bezoekers uit de hele wereld. We luisterden samen naar veel van de wonderlijke muziek die toen uitkwam en dronken liters jasmijnthee.

Desertshore was de eerste lp van Nico die ik zelf kocht. Heel wat later was de waard van café Het Pannenhuis in Antwerpen zo vriendelijk mij een versleten exemplaar van Chelsea Girl cadeau te doen. Er viel nog naar te luisteren… Ik weet niet hoeveel exemplaren ik inmiddels heb bezeten.

Ondertussen zijn we – in het commentaargesprek hier beneden – bij Kevin Ayers beland. In 1968 of ’69 zag ik The Soft Machine, waar Ayers korte tijd deel van uitmaakte, op het pop- en jazzfestival dat Jazz Bilzen heette. Kevin Ayers was er niet meer bij. En popfestivals bestonden toen gewoon nog niet, vandaar dat het woord pop niet in de benaming voorkwam. The Soft Machine speelde dromerige, aparte muziek, met verwijzingen naar moderne Europese kunststromingen (dada en surrealisme) en jazz. Nadat Kevin Ayers en Robert Wyatt de groep hadden verlaten, veranderde the Soft Machine in een bloedloos pseudo-intellectueel jazzorkestje. Kevin Ayers ging op zijn eentje verder, of liever, met the Whole World, want zo heette de band die hem begeleidde. De man was een levensgenieter, maar in zijn teksten kon hij behalve surrealistisch ook ernstig uit de hoek komen (ik denk nu aan ‘Irreversible Neural Damage’ op The Confessions Of Dr. Dream).

Samen met mijn oude vriend Marc Didden heb ik Kevin Ayers geïnterviewd; dat was kort na het verschijnen van die ‘droomelpee’. De weken voor het interview had ik alle platen van Ayers uitgeleend uit de mediatheek (die toen nog betaalbaar was) en ze met obsessieve aandacht beluisterd. Ik was werkelijk in de ban gekomen van deze muzikant-songschrijver, die van wijn, lekker eten en mooie vrouwen hield. Wat een prachtige stem had die zanger. In die periode ben ik zelf ook wijn gaan drinken, iets wat ik tot dan nooit had gedaan. Kevin Ayers heeft rechtstreeks schuld aan mijn drankprobleem. De avond voor het interview moest Kevin Ayers playbacken voor een belachelijk Vlaams popprogramma – gelukkig ontsnapt de naam mij, waarschijnlijk dank zij al die Gewürzstraminer die ik toen dronk. Het wordt stilaan duidelijk hoe idioot ik wel was – en toch al vader. (Gezag heb ik nooit veel gehad, maar dit geheel terzijde.) In dat popprogramma trad Peter Koelewijn ook op. Peter Koelewijn in hetzelfde programma als Kevin Ayers! Postmodernisme avant la lettre… Later zijn we samen gaan eten in een goed restaurant ergens op het platteland. Kevin Ayers schrok er van de levende kreeften in het aquarium. Hij merkte ook op dat er druppeltjes gecondenseerd water van een roos in mijn glas wijn druppelden. Zoiets vergeet je natuurlijk niet. De volgende dag het interview. Ik denk dat er weinig popmensen zo intelligent en zo belezen waren in die tijd (1974) – en nu nog steeds. Meestal hebben die jongens en meisjes zeer weinig te vertellen. Het was een gezegende dag en een gezegend gesprek van een uur of drie. Fragmenten ervan hebben in Humo gestaan. Het was het debuut en meteen ook het einde van mijn carrière als popjournalist. Niet lang daarna heb ik nog iets geschreven over de moord van Mick Jagger en Keith Richard op Brian Jones. Dat had ik allemaal verzonnen. Maar het ziet er naar uit dat mijn verzinsels op zijn minst gedeeltelijk klopten. Overigens is Humo pas veel later samenzweringstheorieën gaan publiceren.

Ik heb er alleszins geen spijt van dat die carrière zo kort was. Popjournalisten leiden een leven van seks en drugs en rock & roll, veel meer nog dan de artiesten aan wie ze zulk leven toeschrijven. Aan mij is dat allemaal niet besteed, geef mij maar de bijbel, een fikse wandeling in de bergen en een glas water.

NOOIT MEER NAAR HUIS

Wat vertel ik je? Waarover? Over een wandeling in de mooie streek rond Alden-Biezen, waar we langs fruitbomen, canadabomen en het huis van de burgemeester liepen? Waar we de lieflijke Demer aanschouwden, en in de vochtrijke weiden de koeien zagen grazen en ons door zachtmoedige paarden lieten begroeten? Hoe we over een holle weg naar het kasteel snelden omdat er schuimende wijn op ons te wachten stond? Hoe we terugdachten aan het rockfestival dat Jazz Bilzen heette, meer dan dertig jaar geleden, een van de eerste rockfestivals (met een jazz-luik) op het Europese continent en de optredens van Champion Jack Dupree, the Small Faces, the Pretty Things, the Soft Machine, Kevin Ayers, Ornette Coleman, Procol Harum, Chris Farlowe, Fabien Collin (“de Antwerpse Bob Dylan”) en the Bonzo Dog Band?

fabien collin, limburg,no direction home,bilzen,bob dylan,landschapsbureau,jazz bilzen,vrijheid,heimat,martin scorsese,film,pop,popcultuur,edgar reitz,muze,verhuizing

Nee, geen goed idee, om daarover te vertellen. De muze is nog niet bereid om me echt naar mijn jeugd in Limburg te laten terugkeren. Zal de muze mij dat ooit toestaan? Grote voorbeelden als Edgar Reitz (Heimat) en Marcel Proust maken het haar zeer moeilijk. De muze wil zeker niet dat ik een belachelijk figuur sla. De muze wil niet dat ik wie dan ook sla, zelfs geen belachelijk figuur.

Vandaag ben ik samen met mijn collega’s in een nieuw kantoorgebouw ingetrokken. Overal rondom ons kartonnen dozen van Hoger-Lager, die dringend uitgepakt moesten worden. We moesten ons kennelijk gedragen alsof alles beter was en niets meer beter kan, nu we met zijn allen samen zaten in een landschap – op eilanden in dat nieuw landschap – en niet meer zoals vroeger alleen met onze eigen intimiteit; nu voor altijd begluurd door de Grote Meester, die ons nooit slaat, maar ook niet zalft, die er is en nagaat of wij er ook zijn. Wij weten niet wie onze Grote Meester is en stilaan zullen we vergeten wie wij zelf zijn. Als er een god was, zou ik uitroepen: god sta me bij, maar er is geen god. Vanmiddag, terugkerend van een korte lunch, zagen mijn vriend B. en ik aan de achterzijde van ons nieuwe kantoorgebouw een dode duif liggen. Dat is het symbool voor onze nieuwe werkomgeving, zei B. Hoe kan als dat waar is dan iedereen zo vol vuur zijn Hoger-Lager dozen uitpakken en doen alsof er niets aan de hand is. Alsof vrijheid niets betekent, alsof de Franse Revoluties (de eerste, de tweede en de derde) nooit plaats hebben gevonden, alsof er geen dada, geen surrealisme, geen Summer of Love, geen 1968 en 1969 zijn geweest… Wat met ons gebeurt is maar een detail in de geschiedenis, om de hatelijke woorden van de hatelijke Le Pen in een juistere context te plaatsen, maar het is een detail dat veelzeggend is. De restauratie van de macht is volop bezig. De rechtse, pseudo-liberale, christelijke en vooral kapitalistische staat wordt opnieuw heel stevig opgebouwd. De machtigen vieren feest in hun buitenverblijven in Toscane en Chili, de onderdanen kijken naar 24, Big Brother en Temptation Island.

Ik zag gisteren en eergisteren No Direction Home van Martin Scorsese over de jonge Bob Dylan, een grandioze documentaire over hoe een genie zichzelf uitvond, over hoe hij met zijn stem en zijn woorden de wereld van de verbeelding losknoopte – met immense gevolgen die nog steeds nazinderen – en de vrijheid opeiste, voor alle onderdrukten, voor alle outsiders, voor iedereen, en vooral voor zichzelf. En Martin Scorsese en Bob Dylan weten net zoals wij heel goed dat je allen maar vrij kunt zijn als iedereen vrij is. Free At Last, Free At Last, zong Martin Luther King. Ja, ik noem het zingen wat hij deed. Maar zijn wij ooit vrij? Zullen wij ooit vrij zijn? Ik durf het meer dan ooit betwijfelen. Wat ik niet betwijfel is de waarde, de schoonheid van deze televisiefilm van Martin Scorsese, samen met Heimat het beste wat ik ooit op dat verdomde scherm zag.

Overigens denk ik ook dat Hunter Thompson het perfecte moment gekozen heeft om zich een kogel door de kop te schieten. In deze ellendige nieuwe wereld loont het de moeite niet om als een uitgeputte, door de muze verlaten, zwakke en zieke mens het leven nog lang te rekken. Denk je misschien dat ik depressief ben? Ik denk het zelf niet. Ziek en zwak en uitgeput en door de muze verlaten ben ik wel, maar depressief, no way!

Foto: Fabien Collin, fotograaf onbekend

WAAROM IK NOOIT EEN HIPPIE BEN GEWEEST

mods in tongeren

Nu ik terug ben uit Berlijn wil ik, voor ik wat vertel over de indrukken die ik daar opdeed, even verduidelijken waarom ik nooit een hippie ben geweest, wat verwanten, vrienden en kennissen – die het kunnen weten – nochtans beweren; een authentieke hippie zelfs, zeggen sommigen. Dat zijn degenen die me op televisie hebben gezien in een documentaire over Jazz Bilzen 1967. Ik was in hun ogen een hippie omdat ik toen kennelijk de uitspraak heb gedaan “ik houd van bloemen”. Er zaten ook bloemen in mijn haar. Die kwamen uit de tuin van mijn tante Berb in Neerharen. De interviewer, Louis Neefs, vroeg me waar ik van hield en waar ik tegen was. Ik was destijds tegen de oorlog in Vietnam. Ik heb die reportage zelf ook gezien, toch al weer een tijdje geleden, bij een derde herhaling. Ik had er bij mijn vriend Jos in Leuven al een fragment van gezien op video. Toen de documentaire een tweede keer werd uitgezonden heeft Jos dat fragment zeer toevallig en spontaan opgenomen, verrast zo opeens zijn vriend op televisie te zien. Hij heeft toen ik bij hem op bezoek was een foto gemaakt van me, zoals ik op dat ogenblik was, al enigszins verwelkt, met op de achtergrond het stilstaande beeld van mezelf in 1967 met die bloemen op mijn jas en in mijn haar. Het was duidelijk dat ik van bloemen hield. Ja, ik herinner me nu heel goed dat ik ook tegen die oorlog in Vietnam was en voor de vrede. De mensen moesten maar eens wat liever gaan worden voor elkaar. Er was al meer van voldoende haat in de wereld. Ik was helemaal weg van flower power en love-ins. Maar het spijtige was dat ik in Limburg nogal alleen was met zulke standpunten en gevoelens – en met lang haar. Was ik op mijn zeventiende dan toch een hippie? Ik heb altijd gevonden dat ik een mod was, zeker in 1967. Ik hield van modieuze kleren. Roze, turkooizen of gele fluwelen jassen, gestreepte broeken, hemden met bloemenmotieven… Mijn haar was geknipt – bij een kapper in Maastricht – zoals dat van Steve Marriott van The Small Faces, mijn favoriete Britse beatgroep in die dagen en een van de weinige die ik in die periode ook live heb gezien, in Diepenbeek. Een meisje dat ik die avond ontmoet had – veel gestreel en gekus – heeft mijn zonnebril als aandenken bewaard. Ik weet niet meer hoe ze heette. Wat zou er met haar zijn gebeurd? Ach, beter dat ik het niet weet. (En zo spring ik maar van de hak op de tak…)

Mijn muzikale helden waren dus die Engelse beatgroepen: Small Faces, Kinks, Who. Ik hield ook van The Rolling Stones. Between The Buttons vond ik een schitterende elpee. Je moet eens naar de foto op de hoes kijken: zijn dat hippies? Natuurlijk niet. En van Bob Dylan, heel zeker. Bob Dylan, dat is toch nooit een hippie geweest, hij was veeleer een anti-hippie.

Later, in 1970, na het debacle van Altamont en het bijna profetische lied Gimme Shelter, had ik als barman in de Dolle Mol in Brussel een afkeer van de hippies die er kwamen, vooral omdat ze stuk voor stuk aan bewustzijnsvernauwing leden. Ze waren nergens in geïnteresseerd als het niets met drugs, volle rijst, namaak-blues (door blanken gespeeld) en vooral Jimi Hendrix te maken had. Domme mensen vond ik hen. In De Dolle Mol weigerde ik platen van Jimi Hendrix te draaien. Maar de countrymuziek waar ik destijds zo van hield mocht niet, die was niet hip genoeg. Wat wel mocht – omdat nogal wat Vlaamsche schrijvers aan de toog hingen – was De Zotte Morgen van Zjef Vannuytsel, maar die haatte ik helemaal. Samen met Max dreef ik de spot met die naïeve hippies. Maar Max vond dat ik toch nog enigszins aan de verkeerde kant stond: ik ging naar films kijken als Jeremiah (een cowboyhippiefilm). En ik had contacten met Robert, een softdrugs-dealer. Robert was geen slechte jongen maar zeker niet mijn vriend. Ik hield vooral niet van de muziek waar hij van hield (Cat Stevens en kierewiete folk). Door mij heeft hij Lou Reed en The Velvet Underground en David Bowie leren kennen en is zijn smaak wat veranderd. Robert was een kennis van Sarah. Via Sarah heb ik eens wat Congolese wiet van hem gekocht. Ik dacht eerst dat hij een oplichter was: volgens mij zat er gewoon thee in het luciferdoosje. Bij nader inzien bleek het toch echte goede Congolese marihuana te zijn. Maar wist ik veel. Ik was een Limburgse mod, die nog nooit wiet had gezien.Ik geef toe dat ik een tijd lang van de roes van hasjiesj en – in mindere mate – van wiet heb gehouden. Het was zo prettig om onder invloed naar sommige muziek te luisteren. Vooral naar die van Jimi Hendrix!

Sinds 1967 was ik een absolute fan van The Velvet Underground. Dat was de volmaakte anti-hippie rock & roll band. White Light White Heat was een van mijn vijf uitverkoren elpees. Als ik die oplegde waren al mijn vrienden na vijf minuten de deur van mijn kamer uit. Niemand hield van die muziek. Letterlijk niemand. Tot in 1972 of 73, in die ellendige periode van de glam, toen Lou Reed met ruggensteun van David Bowie succes kreeg met Transformer. Ik heb ook nooit van The Grateful Dead gehouden (ik maakte wel een uitzondering voor hun countryplaten). Woodstock vond ik vreselijk vervelend. Santana was om te schreien. En dan al die Britse hippiegroepen zoals Third Ear Band, Edgar Broughton Band, weet ik veel wat nog allemaal. Bah! Nadat Syd Barrett Pink Floyd de rug had toegekeerd hield ik die groep ook voor bekeken. Van Syd Barrett hield ik enorm veel omdat hij surrealistische sprookjes schreef, en een heel eigenzinnige gitaarstijl had en zeker ook wel omdat hij zich heel goed kleedde. Ik bewonder Syd Barrett nog steeds. De intellectuele ‘goeroe’ en anti-psychiater Ronald Laing, die ik destijds vereerde, heeft hem niet kunnen genezen van zijn schizofrenie. Ronald Laing is nu dood, Syd Barrett zit waarschijnlijk ergens rustig te genieten van de bloemen in zijn Engelse tuin.

Nadat ik filosofie was gaan studeren kreeg ik een beter inzicht in waar het in feite allemaal om ging. Lang haar of kort haar was niet belangrijk. Er was niets mis met outsiders, met de tegen de stroom invaren, met de beat-generation of met pop art en dergelijke dingen. Er was niets mis met rock & roll. Maar wat heel duidelijk werd was dat de wereld moest veranderen en dat kon je niet door je op te sluiten in een subcultuurtje. De wereld kon je alleen maar veranderen als je deel werd van een gemeenschap. Je kon je leven zin geven door te lezen en te schrijven, of iets anders te doen, maar dat volstond niet als je het in je eentje bleef doen. En nog volstaat dat niet. De paradox waar ik moest uitgeraken was – en is – dat je je oorspronkelijkheid, je eigen-aardigheid, verliest als je deel wordt van de gemeenschap. Hoe moet je dat dan doen? Dat is de vraag.

Foto: Tongeren (het meisje van King & Queen, Luc Verjans, MP, Jan Depooter)