Op 1 januari van datzelfde jaar stond ik voor onze deur met een mondharmonica in mijn rechterhand. Dat was toch mijn huissleutel? Bezat ik magische krachten, wilde ik Sonny Boy Williamson – die tijdens het spelen zijn instrument min of meer inslikte – overtreffen? Een ding is zeker, ik raakte binnen en vond de weg naar mijn bed waar ik veel later met bevende handen wakker werd, een evenbeeld van Ray Milland in de film Lost Weekend. Melk, ik moest dringend melk drinken.
Na dat pijnlijke ontwaken herinnerde ik me nog maar weinig van mijn miserabele en wonderlijke eindejaarsnacht. Pas toen Senga mij over een paar voorvallen had verteld trok de mist wat op. Senga zei dat ik veel had gedanst en dat ik een voorkeur had gehad voor kleine meisjes. Ze bedoelde niet dat ik pedofiele neigingen had gehad, ze had het over de gestalte van de meisjes. Klein maar wel voldoende volwassen om tequila te mogen drinken. Ik had geen last gehad van mijn gebruikelijk schroom of terughoudendheid, zei ze. Voor Senga had ik maar weinig aandacht gehad, ging ze verder. Terwijl je er nochtans zo sexy uitzag, zei ik. Wat is dat met mij, dat ik zo’n mooie vrouw heb en me soms toch heel sterk aangetrokken voel tot andere meisjes? Tequila en peppillen werken die demonische begeerte dan ook nog eens in de hand.
Om middernacht of later vertrek ik naar de Zone. Als ik daar verblijf zie ik geen mensen meer, alleen schimmen in beweging, kleurenexplosies, lichtschakeringen. Ik hoor ritme, rumoer, lage tonen, gefluister dat als fluweel aanvoelt, gestamel. De contouren van een gezicht, handen die gesticuleren. Mijn blik gaat omlaag, ik zie witte enkels, rode laarsjes, dan gaat hij hoger, het oh yeah van de Junior Murvin tegemoet, tot aan de borsten, de hals, de kin van een meisje dicht bij me. Een seconde de blik in haar ogen. Fellere kleuren, veel wit. Altijd afstand tussen mij en het meisje. We komen elkaar niet nader. Een glimlach, misschien. En toch ook Eros die via de vloer aan de danspartner wordt doorgegeven, elektrische schokjes. Via klank dring je binnen in de andere. Je wordt er één mee.
Al na één glas tequila wordt mijn identiteit vloeibaar, etherisch. Ik ben niet langer mezelf maar word ook geen andere. Ik ben de Zone geworden. Dat geheel waar ik deel van uitmaak heeft evenmin een vaste vorm. Als iemand dan weggaat zie ik het niet. Mogelijk is het dat wat ik wil vermijden. Omdat ik niet verdraag dat iemand weggaat doe ik er veel voor om dat niet te zien.
Waar waren we? Het was een party met veel tequila. Waar waren we geweest, wat hadden we gedaan? Terwijl ik van de melk dronk vertelde Senga me dat ze naar me toe was gekomen om me te zeggen dat ze naar huis wilde. Ze was moe, het was al na middernacht. Maar ik heb Senga toen niet gezien en niet gehoord. Blijf jij nog hier, vroeg ze. Ja, ik blijf nog, zei ik, vertelde Senga me. Ga jij maar naar huis, ik vind het niet erg, zei ik, aldus Senga. Senga was teleurgesteld, boos. Ze had dezelfde tequila gedronken als ik. Ik herinner me niets van haar woorden, van mijn woorden.
Opeens zie ik een scène weer voor me. Ik hoor Guillaume en Renée zeggen dat ze goed voor me zullen zorgen en me heelhuids thuis zullen brengen. Het komt allemaal in orde. De tequila party, ik herinner me nu veel reggae, is afgelopen. De vrienden zakken af naar de stad, de kant zeggen ze in Antwerpen. We waren niet weggegaan uit Zurenborg, herinner ik me nu. Al leek alles erop dat ik in een ander land was geweest. Jamaica? Haïti? Ja, de vrienden gaan weg. Ik wil mee, maar moet dringend plassen. Al die tequila, er komt maar geen eind aan. Iedereen zal nu wel weg zijn. Ik blijf alleen achter. Gelukkig heb ik een vriendin met mededogen: Renée heeft op me gewacht. We lopen samen over de Dageraadplaats, waar Senga zich achter een boompje heeft verscholen. Ze is dan toch niet haar huis gegaan. Ze staat me te bespioneren… Het duurt even voor ik haar in het oog krijg. Ze zal willen nagaan hoe trouw ik wel ben. Woedend loop ik naar haar toe. Midden op de Dageraadplaats maken we een scène. Zo’n ruzie tussen twee geliefden duurt wel wat: inmiddels zijn de vrienden vertrokken. Ga maar naar de Cereus, zegt Senga. Renée en Ria zitten daar. Ik geloof er geen woord van maar loop er toch naartoe. Daar, in ons stamcafé, bel ik alle taximaatschappijen op die Antwerpen rijk is. Niet een taxichauffeur is bereid om tot Zurenborg te komen. Het is oudejaarsnacht. Daar is Johnny Pappas. Ik vraag hem of hij niet meegaat naar de stad. Nee, dat wil hij niet. Hij gaat nooit meer naar de stad. Nooit ofte nooit meer, zegt hij. De kant, zegt Johnny Pappas. De duistere kant, dat zeggen ze er in Antwerpen niet bij. Johnny Pappas had eerder op de avond bij Guillaume en Renée thuis margarita’s voor ons gemixt, vertelt Senga me.
Als er geen taxi komt ga ik te voet, zeg ik. Ik loop door de Rolwagenstraat. In deze toestand zal ik niet ver komen, besef ik. En geen enkele taxi te zien. Ik ga in het midden van de straat lopen om een auto tegen te houden. Die zak rijdt gewoonweg door. Geen genade. Op het laatste moment spring ik opzij. Net niet omver gereden. Dat spel herhaal ik een drietal keer, tot er dan toch een taxi voor me stopt.
Get into the car
We’ll be the passenger
We’ll ride through the city tonight
See the city’s ripped backsides
We’ll see the bright and hollow sky
We’ll see the stars that shine so bright
The sky was made for us tonight
Ik neem nog een flinke slok heerlijk koele melk en zucht eens diep. Je ziet er niet gezond uit, zegt Senga. Nee, dat geloof ik best, zeg ik, maar ik heb toch zin om lekker met je te vrijen. Ik voel me zo geil. Ik ook, zegt Senga, ik heb ook zin. Ik herinner me dat ik in de Wolstraat uit de taxi stap. De plaats waar ik moest zijn, maar dat dringt niet meteen tot me door. Ik loop een andere straat in en dan nog een en nog een. Onderweg haal ik mijn mondharmonica uit mijn jaszak en beeld me in dat ik Sonny Boy Williamson ben en ik Nine Below Zero kan spelen, niet beter dan hij maar ik kom in de buurt. Dan sta ik pal voor De Gnoe, het café dat ik zocht, toch? Guillaume omhelst me als eerste: hij is zo blij dat ik toch nog gekomen ben. Renée zit te slapen, haar blonde hoofd op een grote ronde tafel. Ria staat kringetjes te dansen.
Nu ben ik ook aan het dansen. Af en toe haal ik bier en praat dan even met de twee barmannen. De ene heet Rudi, zegt Rudi, de andere daar dat is Jan. Ik begrijp dat Rudi niet veel tijd heeft, het is druk in De Gnoe. Guillaume, die nu naast me aan de toog staat, gaat die twee grieten daar versieren zegt hij. Grieten, dat wordt in Antwerpen gezegd, het is niet denigrerend bedoeld geloof ik. In het begin dacht ik dat ze het over vis hadden.
Weer op de dansvloer met Ria. We proberen rock-‘n-‘roll te dansen, wat door mijn gebrek aan ervaring geen sinecure is. Vlot, dat wel, maar het probleem is dat ik in de ene richting draai en Ria in de andere. Wil jij niet liever leiden, Ria? Vanaf dan gaat het beter, gaat het zelfs goed: ondanks de drank, de vermoeidheid, het late uur dansen we als… dansers. Dat was goed hé, zegt Ria. Nu kan er dit jaar niets meer mis gaan, zeg ik. 1978, zegt Ria.
Ach, die bitterzoete kroegen vroeg in de ochtend, de toog, de tafels, de stoelen, de vloer, de mouwen van mijn jas nat van het bier. Mijn dwaze dronkenmanspraat. Zwijgen zou beter zijn. Er gewoon maar zijn. Vind je niet? Niets tegen je zeggen. Met wie sta ik te praten? Wie ben je ook alweer? Renée schrikt wakker. Zouden we niet eens naar huis gaan, zegt ze.
Met zijn vijven, Renée, Guillaume, Ludo Mich en Frieda – die boven de Unic aan de Dageraadplaats wonen – nemen we een taxi. Zul je je weg wel vinden vraagt Frieda als we uitstappen. Natuurlijk, de Dolfijnstraat is maar een boogscheut van hier, een worp met een dobbelsteen. In de Dolfijnstaat, daar zoek ik de dolfijnen op. In nog te schrijven woordenboeken. Morgen, overmorgen, als de tijd gekomen is. Als Ludo en Frieda de deur achter zich toetrekken haal ik mijn mondharmonica uit mijn jaszak. Natte mouw verdomme. Een solsleutel. Daar is de zon. Gedaan met de nacht.

Afbeeldingen: Ray Milland in The Lost Weekend van Billy Wilder; Senga in 1977 of 1978.
Titel: ik heb de titel gewijzigd omdat deze verhalen niet alleen maar over café Het Pannenhuis gaan, wat aanvankelijk wel de bedoeling was. En het blijft mijn intentie om over de mensen die ik daar ontmoette te schrijven. Dat ga ik zeker doen, ze verdienen dat. Maar wat daaraan voorafging had meer aandacht nodig dan ik dacht. Zodoende.
The Passenger is een song van Iggy Pop en Ricky Gardiner uit de elpee Lust For Life, verschenen in 1977.