DENK JE SOMS NOG AAN MIJ?

No, fly me, fly me, far as pole from pole;
Rise Alps between us! and whole oceans roll!
Ah, come not, write not, think not once of me,
Nor share one pang of all I felt for thee.
Thy oaths I quit, thy memory resign;
Forget, renounce me, hate whate’er was mine.
Alexander Pope, Eloisa to Abelard, an Epistle

Vrijwel altijd als ik aan vergetelheid denk, denk ik aan herinnering. Zonder herinneringen heb je geen waardevol leven. Heel zeker schrijf je zonder herinneringen geen verhalen of gedichten. Zonder herinneringen weet je niet wat liefde is, wat haat. Je ervaringen hebben geen betekenis. Een magnifieke autobiografie van de actrice Bulle Ogier heet J’ai oublié. Daarin beschrijft ze zeer gedetailleerd personen die ze in haar lange leven heeft gekend en plaatsen die ze heeft bezocht. Dat mag paradoxaal klinken maar is het niet. Wat je je herinnert is niet wat en hoe het was. De ervaringen zijn onder lagen tijd bedolven, als scherven porselein onder modder. Het zijn verbleekte foto’s. Ze hebben nog wat kleur maar tegelijk zijn ze flets geworden. Herinneringen blijven je niet lang trouw.

Je kent het verhaal van Jorge Luis Borges over Ireneo Funes, de man die alles onthoudt. Dat onthouden van hem is eerder een vloek dan een zegen. “Denken is verschillen vergeten”, schrijft Borges, “is generaliseren, abstraheren. In de stampvolle wereld van Funes bestonden alleen maar details, die elkaar bijna verdrongen.” Te veel vergeten is een nadeel voor het leven; als je je te veel herinnert kun je daaraan ten onder gaan.

In ‘Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven’, schrijft Nietzsche dat alleen dieren gelukkig zijn omdat zij alles meteen vergeten. Het dier leeft onhistorisch. Zo ook het kind dat de wending ‘er was’ nog niet begrijpt. [1] Maar een pleidooi voor vergetelheid zonder meer is die beschouwing niet. De geschiedenis mag evenwel niet te zwaar door gaan wegen. Je moet kunnen vergeten om het nieuwe mogelijk te maken. Wie zich blind staart op de grote voorbeelden uit het verleden wordt passief en onvruchtbaar.

Zoals zowat iedereen uit ervaring weet is kunnen vergeten vaak heilzaam. Het gaat dan niet over blijvend vergeten, maar tijdelijk loslaten. Het is niet aangewezen je herinneringen voor altijd uit te wissen zoals in de film The Eternal Sunshine Of The Spotless Mind. Toch lost liefdesverdriet alleen maar op als je de vroegere geliefde kunt vergeten. Al is het maar tijdelijk en gedeeltelijk. Anderzijds wil hij die liefheeft dat het object van zijn liefde, zelfs als zij in werkelijkheid niet meer van hem houdt en zelfs helemaal niets meer voor hem voelt, altijd aan hem denkt. Of indien niet altijd, dan toch af en toe, zoals in de woorden van Fred Neil en Tim Buckley (en vele anderen): And sometimes I wonder / Do you ever think of me?

Weet je nog hoe mooi de dagen waren toen we elkaar liefhadden, hoe de wereld tegelijk helemaal helder werd, hoe alles waar onze blik op viel duidelijke contouren kreeg, als Donatello’s beeld van David in Florence, maar hoe dat ook allemaal als door een magische spreuk verdween als we elkaar omhelsden of alleen nog maar in de ogen keken? Herinner je je dat nog?

[1] En toch moet het [kind, MP] in zijn spel gestoord worden: maar al te vroeg wordt het uit de vergetelheid naar boven geroepen. Dan leert het de wending ‘er was’ te begrijpen, het wachtwoord waarmee strijd, lijden en verveling de mens naderkomen, om hem eraan te herinneren wat zijn existentie in de grond van de zaak is – een nooit te voltooien imperfectum.
Friedrich Nietzsche, Over nut en nadeel van de historie voor het leven, in: Oneigentijdse beschouwingen.

DUIZEND-EN-EEN BIBLIOTHEKEN EN CINEMATHEKEN: OVER JEAN-CLAUDE CARRIÈRE EN BULLE OGIER

Bulle Ogier.

Jean-Claude Carrière is op negentachtigjarige leeftijd overleden. In Libération schreef Anne Diatkine over de begenadigde auteur dat de mensheid met hem niet één biblitoheek verliest, maar duizenden “en toutes langues et sur tous les continents, en particuliers indiens, africains, et les terres sud-américaines.” [1]
Jean-Claude Carrière werkte mee aan tientallen scenario’s van gedenkwaardige films, waaronder La Piscine en Borsalino van Jacques Deray, Taking Off van Milos Forman, The Unbearable Lightness of Being van Philip Kaufman, Die Blechtrommel van Volker Schlöndorff, La chair de l’orchidée van Patrice Chéreau, Retour à la bien-aimée van de helaas vergeten regisseur Jean-François Adam, Danton van Andrzej Wajda, Birth van Jonathan Glazer, Das weisse Band van Michael Haneke, L’Ombre des femmes van Philippe Garrel. Voorts werkte Carrière gedurende negentien jaar samen met Luis Buñuel en was hij co-auteur van zijn belangrijkste films, waaronder Belle de Jour, Le Journal d’une femme de chambre en Cet obscur objet du  désir. Hij assisteerde de Spaanse regisseur bij het optekenen van diens schitterende autobiografie Mijn laatste snik.

Jean-Claude Carrière schreef misdaad- en horrorverhalen, publiceerde een encyclopedie van stommiteiten [2], bundelde gesprekken die hij had met de Dalai Lama (Tenzin Gyatso) onder de titel  La Force du bouddhisme : Mieux vivre dans le monde d’aujourd’hui en was de vaste dramaturg van Peter Brook, een van de invloedrijkste theaterregisseurs van de 20ste eeuw. Samen creëerden zij de epische vertelling  Mahâbhârata [3]; het oorspronkelijk werk telt 12.000 bladzijden [4] . Dat zijn lang niet al zijn verwezenlijkingen, maar deze opsomming geeft je vast een idee van ’s mans interesses en activiteiten. Voldoende reden om in het middelbaar onderwijs enige aandacht te geven aan deze merkwaardige renaissance man.

Enkele dagen voor ik het nieuws van Jean-Claude Carrières dood vernam, had ik toevallig nog Le charme discret de la bourgeoisie gezien, de film van Luis Buñuel waarvoor Jean-Claude Carrière eveneens mee het scenario bedacht. Ik was al een poos ondergedompeld in J’ai oublié, de meeslepende autobiografie van Bulle Ogier, die onze geliefkoosde actrice samen met Anne Diatkine te boek stelde (ook toevallig?).  Ondanks de betreurenswaardige situatie waarin wij in ons privéleven verzeild zijn geraakt, genoot ik van deze lectuur. Door de vrolijke stijl, die sterk contrasteert met het tragische leidmotief (als ik het zo mag noemen), de dood van haar geliefde dochter, de veelbelovende actrice Pascale Ogier, is dit boek een sterk tegengif tegen de beklemmende ervaring die het lezen van De jaren van Annie Ernaux voor me was. Ik zou De jaren een andere titel geven, De ontgoocheling, of De ontnuchtering of iets dergelijks. Beide autobiografische werken bestrijken dezelfde periode in onze recente geschiedenis. Ernaux blijft daarbij veilig binnen de grenzen van Frankrijk en de wereld van de politiek, het entertainment en het consumentisme. Ogier heeft veel aandacht voor de Parijse (sub)cultuur, maar ook voor de rest van de wereld, al heeft zij vooral oog voor kunstenaars, in de eerste plaats theater- en filmmakers. Een aantal van hen krijgen een ereplaats, al gaat de meeste aandacht naar haar dochter en naar haar man Barbet Schroeder. Over Schroeders avonturen in Los Angeles, onder meer het maken van Barfly, een film over een episode in het leven van dichter Charles Bukowski, dist Bulle Ogier hilarische verhalen op.  Ook wie van het werk van Marguerite Duras, Jacques Rivette en Werner Schroeter houdt komt aan zijn of haar trekken.

J’ai oublié heeft mij zin gegeven om alles wat ik het voorbije jaar op Netflix – en andere streaming-diensten – heb gezien, meteen te vergeten. Wat was de cultuurwereld die Bulle Ogier beschrijft rijk in vergelijking met de opgewarmde, smakeloze kost die ons nu wordt voorgeschoteld. Naast de films waar de Franse actrice een rol in speelde en die in haar autobiografie ter sprake komen, herinner ik mij tientallen, mogelijk honderden andere films uit de jaren zestig en zeventig – en voor een deel de jaren tachtig – die opnieuw en opnieuw kunnen bekeken worden en blijven verrassen. Het hele oeuvre van Pier Paolo Pasolini (met als hoogtepunten Medea en Teorema), van Bernardo Bertolucci (Laatste tango in Parijs blijft zijn meesterwerk); films van Jean Eustache (La maman et la putain, Mes petites amoureuses); Marco Bellocchio (I pugni in tasca, La Cina è vicina ); Jacques Rivette (alles); Glauber Rocha (Terra em Transe, Antonio das Mortes); Rainer Werner Fassbinder (alles); Werner Schroeter (blijft er naast Malina nog iets over van zijn werk?); Daniel Schmid (La Paloma, Violanta); André Delvaux (Rendez-vous à Bray, Belle); de jonge Federico Fellini; Michelangelo Antonioni (La Notte en al zijn andere films); Jean-Pierre Melville; Eric Rohmer; de jonge François Truffaut; Stanley Kubrick; Nicholas Ray (In a Lonely Place, Party Girl); Nicolas Roeg (Performance, Walkabout, Bad Timing); Andrzej Tarkovski; Satyajit Ray; Ingmar Bergman; en natuurlijk Luis Buñuel. Dit is een korte en spontaan neergeschreven lijst. Je zal ongetwijfeld begrijpen wat ik bedoel. Of net niet. Los daarvan raad ik iedereen die interesse heeft voor de twintigste-eeuwse Europese cultuur deze autobiografie ten stelligste aan. Het is evenwel ook een melancholisch boek, wat de titel al aangeeft. Oud worden is geen kinderspel.

Peter Brook en Jean-Claude Carrière.


 [1] “Jean-Claude Carrière est mort lundi, à 89 ans, et ce n’est pas une bibliothèque que l’humanité perd, mais des milliers, en toutes langues et sur tous les continents, en particuliers indiens, africains, et les terres sud-américaines. L’énigme est sans résolution : Jean-Claude Carrière, né le 17 septembre 1931 dans la petite paysannerie de l’Hérault – «dans une maison sans livres» a-t-il écrit – était susceptible de se passionner pour tout. Etre captivé par un détail glané dans la rue, une démarche, un accent, un fragment de conversation surpris qui donnait du grain à moudre à son imagination et provoquait immédiatement une ébauche de récit.”
Anne Diatkine, Libération

[2] Dictionnaire de la bêtise et des erreurs de jugement, Guy Bechtel en Jean-Claude Carrière, Robert Laffont, 1965

 [3] À la recherche du Mahâbhârata, carnets de voyages en Inde avec Peter Brook 1982-1985, Éditions Kwok On.

[4] “Daarna zijn we ‘la grande lecture’ begonnen: je hebt ongeveer een jaar nodig om de Mahabharata volledig te lezen. Peter Brook las in het Engels, ik in het Frans. Waar die twee vertalingen contradicties vertoonden hebben we – met de hulp van een professor – naar de Sanskriet-versie teruggegrepen. Een volgende stap was zeer belangrijk: de gezamenlijke lezing van Peter Brook en mezelf, met de hulp van Marie-Hélène Estienne. Die lezing heeft zo’n acht à tien maanden geduurd. Wij lazen elke dag en stopten bij die passages die ons interessant leken, of die noodzakelijk waren binnen het verloop van het verhaal. Omgekeerd ook bij die verhalen die ons overbodig leken, die door het basisverhaal dat ons verteld was overlapt werden. Tijdens die tweede lezing zijn we al beginnen schrappen: een aantal secundaire verhalen is geëlimineerd omdat we ons vooral op de grote ‘verhaalstroom’ wilden concentreren.” Jean-Claude Carrière in een vraaggesprek met Alex Mallems, in  Etcetera, 1985-10, jaargang 3, nummer 12, p. 15