ZERO DE CONDUITE: VERGETEN

Foto: Martin Pulaski, Op zee, februari 2023

Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier.

Ik weet niet wat ik van deze uitzending kan of moet verwachten. Na drie jaar zal ik, als alles meevalt, vandaag opnieuw de trein naar Antwerpen nemen en in levenden lijve in de studio aanwezig zijn. Als ik er tegen dan nog een heb zal mijn stem opnieuw te horen zijn. Na drie jaar stilte, of liever: na drie jaar alleen maar muziek.
Het thema voor deze aflevering is vergeten. Eigenlijk is het meer een rode draad, of een leidmotief. Niet alle geselecteerde songs gaan letterlijk over vergeten. Maar ze komen in de buurt. Er passeren nogal wat doden de revue, zij die niet mogen vergeten worden. De voorbije maanden zijn er te veel geliefden gestorven. Ik noem nu alleen maar Nanci Griffith, Tom Verlaine, Wayne Shorter, David Lindley, Johan Leysen en Keith Reid.

Bijna altijd als ik aan vergeten denk, denk ik aan herinneren. Zonder herinneringen ben je niets. En heel zeker schrijf je zonder herinneringen geen verhalen of gedichten, of wat dan ook. Een erg mooie autobiografie van de actrice Bulle Ogier, nog steeds onder ons, heet J’ai oublié. Daarin beschrijft ze zeer gedetailleerd personen die ze in haar lange leven heeft gekend en plaatsen die ze heeft bezocht. Dat mag paradoxaal klinken maar is het niet. Wat je je herinnert is niet wat en hoe het was. De ervaringen zijn onder lagen zand of modder van de tijd bedolven. Ze hebben nog kleur maar tegelijk zijn ze flets geworden. Er is het verhaal van Borges over Ireneo Funes, de man die alles onthoudt. Dat onthouden van hem is eerder een vloek dan een zegen. “Denken is verschillen vergeten”, schrijft Borges, “is generaliseren, abstraheren. In de stampvolle wereld van Funes bestonden alleen maar details, die elkaar bijna verdrongen.”
In ‘Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven’, schrijft Nietzsche dat alleen dieren gelukkig zijn omdat zijn meteen alles vergeten. Maar een pleidooi voor vergetelheid is die beschouwing niet. De geschiedenis mag evenwel niet te zwaar door gaan wegen. Je moet kunnen vergeten om het nieuwe mogelijk te maken. Wie zich blindstaart op de grote voorbeelden uit het verleden wordt passief en onvruchtbaar.

Zoals zowat iedereen uit ervaring weet is kunnen vergeten vaak heilzaam. Het gaat dan niet over definitief vergeten, maar over tijdelijk loslaten. Liefdesverdriet lost alleen maar op als je de vroegere geliefde kunt vergeten. Anderzijds wil degene die liefheeft dat zijn of haar geliefde altijd aan hem of haar denkt. Of in de woorden van Fred Neil en Tim Buckley (en vele anderen): And sometimes I wonder / Do you ever think of me?

Veel luisterplezier.

Billie Holiday, 1947

I Forgot More Than You’ll Ever Know – The Davis Sisters -Nashville Classics: The 50’s – Cecil Null – RCA 1953

Am I That Easy To Forget? – Leon Russell – Hank Wilson’s Back – Stevenson/Carl Belew – 1973

I Forgot To Remember To Forget – Elvis Presley – Sunrise: The Sun Recordings – Charlie Feathers/Stan Kesler – 1955

I’m Beginning To Forget You – Elvis Presley – Platinum:  A Life In Music – W. Phelps – 1959

Frank Forgets – Leo Kottke – Burnt Lips – Leo Kottke – 1978

Sometimes She Forgets – Steve Earle – Train A Comin’ – Steve Earle – 1995

Goodbye – Emmylou Harris – Wrecking Ball – Steve Earle – 1995

Don’t Forget About Me – Nanci Griffith – Flyer – James Hooker/Nanci Griffith – 1994

Don’t Forget About Me – Dusty Springfield – Dusty In Memphis – Gerry Goffin/Carole King – 1969

There’s Always Something There To Remind Me – Dionne Warwick – The Windows Of The World – Bacharach/David – 1967

I’m Gonna Forget About You – Arthur Conley – I’m Living Good – Arthur Conley – 1966

Red Red Wine – Tony Tribe – A Solitary Man: The Early Songs of Neil Diamond – Neil Diamond – 1968

Do Re Mi (Forget About The Do And Think About Me) – Georgie Fame & The Blue Flames – 20 Beat Classics – Earl King – 1964

Find ‘em, Fool ‘em And Forget ‘em – George Jackson – The Fame Studio Story 1961-1973: Home Of The Muscle Shoals Sound  – Rick Hall/George Jackson – 1969

Know What I Mean? – Cannonball Adderley With Bill Evans – Know What I Mean? – Bill Evans – 1961

Footprints – Wayne Shorter – Adam’s Apple [Rudy Van Gelder Edition] – Wayne Shorter – 1966

I Didn’t Know What Time It Was – Billie Holiday – Songs For Distingué Lovers – Richard Rodgers – 1957

Don’t Forget Me – Harry Nilsson – Pussy Cats – Harry Nilsson – 1974

Forget Marie – Lee Hazlewood – Love And Other Crimes – Lee Hazlewood – 1968

I Went To Sleep – The Beach Boys – 20/20 – Brian Wilson/Carl Wilson – 1969

Teach Me To Forget – The Outsiders – Outsiders – Splinter/Tax – 1967

Oh Death – Kaleidoscope – Side Trips –  J. Reedy – 1967

Don’t You Forget It – Allah-Las – Allah-Las – Dunham/Siadatian/Michaud/Correia/Waterhouse – 2012

Forget The Flowers (Remastered) – Wilco – Being There (Deluxe Edition) – Jeff Tweedy  – 1996

True Love Tends To Forget – Bob Dylan – Street Legal – Bob Dylan/Dylan – 1978

Don’t Forget Me – Neko Case – Middle Cyclone – Neko Case – 2009

Souvenir From A Dream – Tom Verlaine – Tom Verlaine – Tom Verlaine – 1979

Can’t Forget – Yo La Tengo – Fakebook –  Ira Kaplan – 1990

Once In A Lifetime – Talking Heads – Remain In Light – Brian Eno/Chris Frantz/David Byrne/Jerry Harrison/Tina Weymouth – 1980

I Remember Nothing – Joy Division – Unknown Pleasures – Ian Curtis/Stephen Morris/Bernard Sumner/Peter Hook – 1979

Memories – Public Image Ltd. – Metal Box – Richard Dudanski – 1979

Don’t Forget Me – Mark Lanegan – Field Songs – Mark Lanegan – 2001

The Pianos Part II: Do Not Forget… – John Cale – N’Oublie Pas Que Tu Vas Mourir (Bande Originale du Film) – John Cale – 1995

Am I That Easy To Forget? – Charlie Feathers – Wild Side Of Life: Rare And Unissued Recordings Vol. 1 -Stevenson/Carl Belew – 2008

Chiara Mastroianni in N’oublie pas que tu vas mourir

Research en samenstelling: Martin Pulaski
Techniek: Istvan Leel-Össy

DE VOLKOMEN BLEEKHEID VAN SNEEUW

DIE ZOMER zagen we Gabriella opfleuren. Senga en ik werkten inmiddels allebei bij de Filosofische Kring Aurora en hadden het behoorlijk druk met de redactie van het tijdschrift en het voorbereiden van literaire middagen en avonden. ’s Avonds aten we vaak met zijn drieën in de grote keuken beneden. Na de maaltijd voerden we gesprekken, een beetje zoals destijds in de Artanstraat in Schaarbeek, maar rustiger en redelijker. Soms las ik ontwerpen van teksten of gedichten voor. Ik haalde boeken uit de rekken, we lazen elkaar fragmenten voor van Knut Hamsun, Thomas De Quincey, Peter Handke en hele stukken uit De keisnijder van Fichtenwald van de toen bij ons bewonderde Nederlandse schrijver Louis Ferron.
We beluisterden de nieuwste elpees, voor zover ons budget ons de aankoop ervan toestond. Gelukkig was er ook nog de discotheek in de Lange Nieuwsstraat, die een voortreffelijk aanbod had. Gabriella bleef zoals in de Brusselse tijd van Nico en the Velvet Underground en van Patti Smiths Horses houden, wat niet vloekte met de punkrock en new wave en zelfs niet met albums als Darkness On The Edge Of Town, waar wij toen de voorkeur aan gaven. Geregeld hoorde je in het Dolfijnhuis de elpees Desertshore, met daarop aangrijpende nummers als My Only Child en Abschied, en The Marble Index [1], met No One Is There en Frozen Warnings. Na al die jaren bleef ik een pleitbezorger van de platen van Syd Barrett en Alexander Spence, waardoor wie bij ons geregeld op bezoek kwam vertrouwd werd met hun merkwaardige, hoogst originele songs.

Soms kwam Gabriella even in mijn werkkamer binnen om naar onze boeken te kijken. Op een dag trof ze in een stapeltje nieuwe aanwinsten in mijn kamer een Nederlandse vertaling van Moby Dick aan. Ze raakte gehecht aan de roman van Herman Melville, vooral aan het hoofdstuk over het witte van de walvis. Voor mij is dat een van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur. Het was meer dan wat ook het witte van de walvis dat mij deed verbleken. Mogelijk herkende ze de bleekheid van haar eigen huid, met de volkomen blankheid van sneeuw, in die beschrijvingen. Hield ze ook niet zo van de laatste bladzijden van Edgar Allan Poes The Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket?

Kort na Gabriella’s verhuizing naar de Dolfijnstraat waren we met zijn drieën in de Monty, een zaaltje op het Zuid, gaan kijken naar de thriller Looking for Mr. Goodbar van Richard Brooks, met Diane Keaton als Theresa Dunn, een borderline-lerares op zoek naar seksuele kicks. Dat was haast een net zo beklemmende belevenis, vooral het brutale einde, als het zien van Le locataire. Weer thuis vroeg ik me af of het een goed idee was geweest. Al kon ik de verbluffende acteerprestatie van Diane Keaton, de cinematografie van William Fraker en de nagenoeg perfecte soundtrack maar niet uit mijn hoofd zetten. Een meer bedwelmende en minder ontregelende ervaring was Bob Dylans film Renaldo and Clara. Voor Gabriella was het de eerste keer; ze was onder de indruk. Van de concertfragmenten bejubelde ze vooral de uitvoering van When I Paint My Masterpiece, mogelijk mede door de verwijzing in dat lied naar een verblijf van de verteller in Brussel. Van de fictieve scènes prefereerde ze die waarin de raadselachtige hoofdpersonages Renaldo, Clara en The Woman In White elkaar het leven moeilijk maakten. Na die filmmarathon keerden we naar huis terug om een hapje te eten en een tequila sunrise te drinken. Bob Dylan had ons dorst doen krijgen en onze levenslust aangewakkerd. Hoewel het al voorbij middernacht was wilden Senga en Gabriella toch nog de stad in. Zodoende namen we een taxi naar de Cinderella om ons met z’n drieën in de wereld van de punks onder te dompelen. Zodra Police and Thieves in de versie van the Clash weerklonk haastten we ons naar de dansvloer. Later, op adem komend aan de toog, trof ik Ria Pacquée daar aan. Ze zei dat er een party was in de King Kong en stelde voor om daar naartoe te gaan. Dat deden we. Maar wat in hemelsnaam deden we in de King Kong? Dansten we op tafels, vochten we met ingebeelde leeuwen, zongen we met zijn drieën of vieren People Get Ready?

Hoewel ik er toch geregeld binnenliep herinner ik me vandaag even weinig van de King Kong als van Louis Ferrons De keisnijder van Fichtenwald. Een psychiatrische instelling, sadistische nazi’s, Heinrich Von Kleist en zijn Penthesilea, dat is het ongeveer voor het boek van Ferron. Voor de King Kong zijn de herinneringsresten nog schaarser, een bal met Raymond van het Groenewoud, een optreden van Joy Division (waarover ik alleen maar iets las), een of andere toneelopvoering. Hoe zag de ruimte eruit, waren er meerdere zalen, moest je entree betalen, was er een balie? Welk publiek kwam er over de vloer? Vast niet hetzelfde als in Cinderella’s Ballroom. Onlangs zag ik een foto van Robert, de baas van die roemruchte club aan de Stadswaag. Niemand zou het in die tijd aangedurfd hebben hem baas te noemen. Op de foto staat hij achter de toog. Hij kijkt wat verrast, een beetje boos zo lijkt het wel. Links van hem een kleine witte ventilator, rechts een groen metalen kistje en wat elpees, waaronder Funhouse van the Stooges. Het leek een beeld uit een droom. Na veertig jaar heb ik mij van Robert en van de Cinderella een geheel andere voorstelling gemaakt. Ook mijn herinneringen aan Gabriella, hoe ze was, hoe ze bewoog, haar stemgeluid, zijn vervaagd. Wat maakt dat ik me nu afvraag of wat ik hier noteer niet eerder verzinsels zijn dan een weergave van werkelijk gebeurde voorvallen. Wat benijd ik schrijvers als Eric de Kuyper, met hun glasheldere herinneringen. Of zouden zij alleen maar goed onderlegd zijn in het verzinnen van allerlei geloofwaardige details? Beschikken zij over dagboeknotities waarin alles wat ze meemaakten haarfijn staat beschreven? In mijn dagboeken bijna niets van dat alles: het zijn grotendeels klachten over mijn gezondheid en notities over boeken en films en een aanzienlijk aantal herinneringen aan dromen.

Op een van die zomeravonden was er visite van Eddy D., de man van De man in de rups. We zaten net te luisteren naar Stateless, een elpee van Lene Lovich die ik van Senga cadeau had gekregen. Haar single Lucky Number was in die dagen een hit. Ik was een beetje bang dat het niet goed zou klikken tussen Gabriella en mijn vriend, omdat zij nogal asociaal was en soms verbaal agressief werd. Maar dat viel best mee, ook later in de rumoerige Cereus, waar L.S. nog even probeerde roet in het eten te gooien, wat hem niet lukte, omdat we ons niet lieten provoceren. Eddy luisterde met aandacht naar de meanderende invallen van Gabriella, woorden die meestal weinig met onze gespreksonderwerpen spoorden maar er op een moeilijk verklaarbare wijze toch bij aansloten. In mijn dagboek lees ik dat in onze conversatie sprake was van de fenomenen torus en tokamak.

Ik was tevreden. Senga en ik hadden de juiste beslissing genomen. Ook de avond van Walter Van Rooys tentoonstelling in het Pannenhuis was er een van plezier en euforie. Walter was opgetogen over de opkomst en de interesse, mijn vrienden waren in een opperbeste stemming. Samen met Guillaume Bijl en Ria Pacquée dronken we Duvels en discussieerden we over Diane Keaton, Truman Capote en In Cold Blood. We zongen mee met Lucky Number en I Think We’re Alone Now van Lene Lovich. Dat laatste was helemaal geen new wave maar een cover van een hippieliedje van Tommy James & the Shondells. In het Pannenhuis mocht dat nog: er waren geen vaste regels. Wel vonden Greta en Toulouse het prettig als je je rekening betaalde. Al vrij snel werd de sfeer diffuus en zaten we, samen met Gabriella’s zus Lena, die nu ook in Antwerpen woonde, in de Muze, daarna in de Mok – en opeens stond ik alleen aan de toog van de Kroeg, het bruine café op de hoek van de Wolstraat en het Conscienceplein waar ik in december 1968 de allereerste keer Beggars Banquet had gehoord, wat een haast mystieke ervaring was geweest.

Vroeg in de ochtend kwam ik thuis, flink beschonken. Plotsklaps hoorde ik een vreemd geschreeuw, van vogels dacht ik eerst, ik zag ze al voor me, grote witte vogels, hun vleugels wel een meter breed. Kwam het geluid echt wel van buiten, waar op dit uur al het zichtbare de bleekheid had van sneeuw? Nee, het geschreeuw steeg uit onze kleine kolenkelder op. Met een nieuwsgierigheid die mijn tegenzin overwon ging ik de trap af. Het was er donker en rook er naar schimmel en zwammen. De grond was bedekt met rottende planken. Het geschreeuw bleek uit de donkerste hoek te komen. Na wat wennen aan de duisternis kon ik vier piepkleine kittens ontwaren. Waar was de moederpoes naartoe?

[Nachten aan de kant 40.  Juni-juli 1979]

*

[1] De titel is afkomstig uit het gedicht The Prelude van Williams Wordsworth:
And from my pillow, looking forth by light
Of moon or favoring stars, I could behold
The antechapel where the statue stood
Of Newton, with his prism and silent face,
The marble index of a mind forever
Voyaging through strange seas of thought, alone.

Foto’s: boven, Martin Pulaski; onder, Diane Keaton, fotograaf onbekend.

WIE IS DAT TOCH WEER?

fifties - met moeder en françois

Waarom heb ik zo’n slecht geheugen voor namen en gezichten? Heb ik dat altijd gehad? Een poos geleden las ik erover in een roman van Patrick Modiano, maar ik heb de titel niet genoteerd. Het is best mogelijk dat het in een boek van Sebald was. In ‘De emigrés’? Misschien is mijn geheugen wat dat betreft zo slecht omdat mijn kinderjaren een periode waren van bijna voortdurend afscheid nemen. Tot mijn achtste bij mijn ouders op het schip. Mijn zes jaar oudere broer op een schippersschool in Brugge. In de havens waar we aanmeerden, Antwerpen, Eisden, Luik, Charleroi, maakte ik snel kennis met andere schipperskinderen, en dan speelden we samen cowboy en indiaan of andere spelletjes, maar dat was altijd maar voor één of twee dagen. Ik herinner me uit die periode nauwelijks iemand, behalve uiteraard mijn ouders en mijn grootmoeder, Honorine Costers. Vanaf mijn achtste verbleef ik, zoals ik hier al vaker beschreef, in een kinderkolonie in de bossen van Rekem: Kinderdorp Molenberg. Ik bleef daar met één andere jongen, die ik me als Serge herinner, geen gezicht, voor een langere periode, vier jaar, terwijl de andere kinderen na drie maanden alweer vertrokken. Nooit voldoende tijd om een echte vriendschap op te bouwen. Ik herinner me dat het afscheid nemen me in het begin erg bedroefde; ongetwijfeld had ik met sommige jongens of meisjes toch al een emotionele band gesmeed. Dan kwam hun vertrek hard aan. Ooit ben ik met mijn moeder in Antwerpen een van die jongens gaan bezoeken. Hij heette Eddie Begas. Een Grieks meisje waar ik verliefd op was, en ik meen dat het wederzijds was, herinner ik mij ook. Zij heette Veronica Satory. Of was het Santorini? Van haar heb ik een foto en zij komt regelmatig terug in mijn teksten en mijn dromen. Al de anderen, meer dan vijfhonderd kinderen schat ik, ben ik vergeten.

Maar ook van de meeste van mijn familieleden ben ik vergeten hoe ze eruit zagen. Ik herinner me Barbarella, Edmond Dantès alias De Graaf van Monte Cristo en Laarmans beter dan veel van mijn tantes en ooms en neven en nichten. Terwijl er van Edmond Dantès en Laarmans natuurlijk geen afbeeldingen bestaan. Van D’Artagnan ook niet, en die herinner ik mij nog het best van al. Van die fictieve personages heb ik mij mentale beelden gevormd. Kennelijk blijven de mentale beelden van fictieve helden beter in het geheugen hangen, in dat van mij althans, dan die van echte mensen. Het is ook goed mogelijk dat echte personen over wie me verhalen verteld zijn maar die ik zelden of nooit heb ontmoet me beter bijgebleven zijn dan degenen die ik echt heb gekend. Sommige van mijn familieleden, veel zijn het er sowieso niet, zijn inderdaad een fictief leven gaan leiden. Van schimmen heb ik gaandeweg interessante, enigszins tragische helden gemaakt: mijn tante Georgette, mijn neef Louis, mijn oom Frans, mijn grootmoeder Honorine Costers. Allemaal van moederskant. Langs vaderskant heb ik geen enkele held gevonden. Hadden ze het bouwmateriaal niet in zich, of was ik er vanwege een onbekende emotionele remming niet toe in staat?

Mogelijk lijkt dit allemaal niet zo erg, maar het is het wel. Mensen die ik al meermaals ontmoet heb niet herkennen is een serieuze handicap. Ik wil liefst van al geen onbeschofte indruk maken, maar ten gevolge van dit gebrek kom ik waarschijnlijk wel zo over. Op straat wil ik voorbijgangers graag groeten, maar ik wil ook weer niet als een idioot bekeken worden en dan loop ik maar door. En dan heb ik achteraf spijt, en soms schuldgevoelens.

GEHEUGEN, FILM, CENSUUR

“Het ‘zuivere beeld’, onaangeroerd door taal, behoort geheel tot de natuur; het ligt in de onuitsprekelijke blikken der dieren, voor wie de beelden ondergedompeld blijven in een onontwarbare stroom van indrukken.”
Patricia De Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid

Facebook heeft een erg kort geheugen, al word je er elke dag wel aan herinnerd op welke manier en waarmee je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven jaar geleden geliefd (en soms ook wel gehaat) wilde worden. Is dat echter geen artificiële, mathematische en zelfs mercantiele benadering van hoe wij ons feiten en gebeurtenissen in werkelijkheid herinneren? Mijn geheugen, of wat er nog van overblijft, werkt vast niet op die manier.
Zeker is wel dat Facebook, net als god en Sinterklaas, niets vergeet. Vandaag werd ik bijvoorbeeld gecensureerd voor een clipje dat ik meer dan een jaar geleden publiek maakte, namelijk ‘Can’t Find My Way Home’ van Blind Faith. De afbeelding op YouTube [1] was een reproductie van de hoes van de eerste en enige elpee van deze supergroep, een album dat in 1969 in zowat alle platenwinkels lag. Behalve in de Verenigde Staten: aan de bijzonder mooie en vindingrijke foto van een topless pubermeisje – ik durf hem hier niet meer te tonen, maar je vind hem zo op wikipedia – van de hand van fotograaf Bob Seidemann werd in het land van de vrijheid ook toen al aanstoot genomen. De puriteinse en hypocriete moraal van mainstream Amerika is niet samen met Facebook ontstaan, laat dat duidelijk zijn.
Ondanks de belachelijke regeltjes, waar een mysterieuze zedenpolitie nauwgezet over waakt, gebeuren er op ons gezichtenboek toch fijne en verfijnde dingen. De inventiviteit van onze soort krijg je maar moeilijk kapot. Een tijdje geleden had ik het al over het filmspel dat daar – of is het hier en zowat overal, zoals in het liedje van the Beatles? – nog steeds gespeeld wordt. Je wordt verzocht om een beeld te posten uit een film die je op de een of andere manier nogal geraakt heeft. Als somtijds speelse mens was ik er meteen voor gewonnen, ook al omdat ik al van in mijn kinderjaren in de ban ben van film, film en nog eens film.
Om later nog te weten uit welke films ik beelden heb gekozen heb ik er een lijstje van gemaakt. Als het van die donkere dagen zijn zoals vandaag brengt zo’n lijstje altijd wat licht en kleur in het leven.

1. Alice in den Städten (1974) – Wim Wenders
2. In A Lonely Place (1950) – Nicholas Ray
3. Les enfants du paradis (1945) – Marcel Carné
4. Sátántangó (1994) – Béla Tarr
5. Merril’s Marauders (1962) – Samuel Fuller
6. La maman et la putain (1973) – Jean Eustache
7. The Shooting (1966) – Monte Hellman
8. Die Blechtrommel (1979) – Volker Schlöndorff
9. Down By Law (1986) – Jim Jarmusch
10. Kaagaz Ke Phool (Paper Flowers) (1959), Guru Dutt

Ik wil er nog aan toevoegen dat dit niet de allerbeste films zijn die ik ooit gezien heb. Het gaat voornamelijk om films die me om een heel specifieke reden bij de strot gegrepen hebben. Door elkaar geschud, verbijsterd, met verwondering vervuld, tot tranen toe ontroerd, enzovoort.
Wat opvalt is de lange duur van sommige films. Een groot aantal gaat over kunstenaars (fotografen, schrijvers, filmregisseurs, dj’s). Emoties spelen een belangrijke rol. Er is eenzaamheid en de onmogelijkheid van de liefde. Al bij al een verlangen naar ontroostbaarheid, zou je met Patricia De Martelaere kunnen zeggen. Een ontroostbaarheid die zoals het leven zelf lang mag duren. Liefst een leven met vrouwelijke tepels, maar als het dan toch moet zonder. Daar gaan we dan ondergronds voor.

 

[1] Op de You Tube-link naar Can’t Find My Way Home krijg je de gecensureerde hoes te zien.

HERINNER JE JE WILLIE BOY?

willie boy 2.jpg

Ziezo, kerstmis is in aantocht, het feest van de vrede. Overal in de stad schitteren de lichtjes en in de etalages staan lachende kerstmannetjes. Welke drugs zouden zij hebben genomen? Want hoe kan zo’n kerstman zonder hulpmiddelen nog lachen in deze tijd die in elke levenssfeer het einde lijkt aan te kondigen? Het is koud en donker buiten, er hangt een vuile nevel boven de huizen. Ik denk niet dat er waar dan ook in deze stad veel valt te beleven.

Hoe anders was het in de dagen dat we naar ‘London Calling’ van the Clash luisterden alsof in die muziek een nieuwe wereld kon worden ontdekt. Geen mooie of aangename wereld maar wel opwindend en stimulerend. Zo’n dag herinner ik me nu opeens weer, alsof het gisteren was. Eigenlijk was het zelfs meer gisteren dat het zogezegd echte gisteren dat nu, na een slapeloze nacht en veel gepieker, ver weg in het verleden ligt.

Het was een vrieskoude vrijdagavond. Mijn oude vriend Willie Boy was nog een keer op bezoek. We hadden elkaar ruim een jaar niet gezien. Hij zag er gezond uit maar was duidelijk in de war; hij vergat voortdurend wat hij gezegd had, herhaalde steeds weer dezelfde verhalen en anekdotes. Over drankzucht, werkeloosheid, financiële problemen, zijn meedogenloze ouders. Mij scheen hij nog steeds te vertrouwen. Hij was me dankbaar, denk ik, omdat ik hem, in tegenstelling tot wat enkele andere van zijn vrienden hadden gedaan, niet had laten vallen. Ik was met hem in contact gebleven, we schreven elkaar, zijn brieven kort, soms niet meer dan postkaartjes, die van mij lang en meanderend, me overgevend aan de woorden, écriture automatique of beat writing. Met Pritt plakte ik de ene bladzijde aan de andere en voelde me dan enigszins heldhaftig, een Antwerpse Jack Kerouac.

Die avond was ik vooral luisterend oor en deed er voor de rest het zwijgen toe. Nadat Willie Boy was uitgeraasd leerde hij me pokeren, of toch de basis van het spel. Hij had dat al vaak willen doen maar ik had er nooit zin in gehad. Pokeren en roulette behoorden niet echt tot mijn wereld, vond ik. Ik was geen speler en ben het ook nooit geworden. Dat Willie Boy zo graag poker speelde verbaasde mij echter niet. Rambling Gambling Willie*, noemde ik hem soms. Het pokerspel is een metafoor voor gevaarlijk leven, net zoals snelle wagens, heroïne, de namen ‘Geoffrey Firmin’ en ‘Charles Bronson’. Overigens lag mijn exemplaar van ‘Under the Volcano’ in Willie Boy’s auto toen hij hem enkele jaren eerder in de vernieling reed. Zelf had hij gelukkig geen schrammetje.

Een dag later, zaterdag, was Willie Boy terug, zoals was afgesproken. Nu zag hij er rustiger uit, vrolijk bijna. We zouden met z’n vieren het Antwerpse nachtleven induiken. Zijn nieuwe vriendin, Fannie, was met hem meegekomen. Ze was hoewel jong nog al gescheiden, moeder van een dochtertje. Fannie’s vader was een rijke juwelier. Dat had Willie Boy vrijdag al verteld. Ik weet nog altijd niet of het waar was. Wat was waar van wat Willie Boy vertelde, en wat was verzonnen? En had het belang? De blik in zijn bruine ogen had iets onvoorspelbaars, soms zelfs iets dreigends. Zijn passie voor messen vond ik eng, maar gelukkig was hij die avond ongewapend. Nu ja, daar ging ik alleszins van uit. En ik wist dat hij me nooit kwaad zou doen. Willie Boy was een goede vriend, maar ik besefte opeens hoe moeilijk het moest zijn om met hem samen te leven, een toekomst op te bouwen. Wat doe je met een lieve en goede man geobsedeerd door geld, amfetamine en gokken? Iemand die maar naar een ding schijnt te verlangen: zelfvernietiging.

Na het avondeten gingen we de stad in, mijn geliefde, Fannie, Willie Boy en ik. Zoals zo vaak in die tijd werd het een euforische nacht en even bizar als de tekst van ‘Glory’:

She got mad. She said, you’re too steep.
She put on her boxing gloves and went to sleep.

Op dat nummer van Television hebben we uitbundig gedanst, aangevuurd door tequila en peppillen. ‘Always Crashing In the Same Car’ hoorde eveneens bij de hoogtepunten. Het zijn songs waarbij je jezelf geheel vergeet, je wordt één met het ritme, met de stem van de zanger of zangeres, of met een of ander geluid van een of ander instrument. Zoals ik het nu beschrijf lijkt het banaal, maar het is een ervaring die ongeveer alles wat je beleven kunt overtreft. Je kunt er moeilijk woorden voor vinden. Greil Marcus probeert het soms, maar slaagt er ook niet altijd in. Een orgasme kun je ook niet beschrijven. Het was een van die verrukkelijke nachten waar geen einde aan lijkt te komen. Alles is dan euforie, pure zinnelijkheid; er hangt seks in de lucht. Seks die weinig met neuken heeft te maken, alles met verlangen.

Dan opeens staat Willie Boy, een en al ingehouden toorn, tegenover een tooghanger. Hij denkt dat de kerel, een niemendal die ik van zien ken, ons heeft beledigd. Daar heb ik alvast niets van gemerkt. Zo was Willie Boy altijd: hij wilde niets liever dan ons beschermen en verdedigen. De arme man maakt zich meteen uit de voeten. Dat komt door Willie Boys’s gevaarlijke blik, scherp als een gebroken whiskyglas. Hij heeft helemaal geen wapens nodig om iemand de daver op het lijf te jagen.

Van thuis had ik een oud boek meegenomen om onderweg uit voor te lezen: ‘Het Eeuwige IJs’**, over de tweede, noodlottige, Zuidpoolexpeditie van Robert Falcon Scott. Als jongen was ik verzot op zulke avonturen. Amundsen, Scott, Nobile en weet ik veel wie nog allemaal. Edgar Allan Poe heeft ook zo’n geweldige kleine roman, ‘The Narrative Of Arthur Gordon Pym’. Op het einde van dat boek wordt alles wit en lijkwitte vogels slaken de akelige kreet ‘Tekeli-li’’, maar ik dwaal af. Ik vond het relaas van kapitein Scott goed passen bij onze dronken expeditie naar het hart van de bevroren stad. Maar aan voorlezen had ik niet meer gedacht. Hoe had ik dat ook gekund, gelet op de oorverdovende rock & roll.  Zelfs in het kunstzinnige café Het Pannenhuis was het niet stil genoeg. Als herinnering aan de mooie nacht wilde ik Willie Boy ‘Het eeuwige IJs’ cadeau doen, maar daar wilde hij niets van weten. Ik moest het verkopen, dat ijzige boek is goud waard, zei hij. Uiteindelijk heeft hij het toch aangenomen.

Hoe lang we in dat café zaten weet ik niet meer, ongetwijfeld tot sluitingstijd. Toen we buiten kwamen lag er al een dikke laag witte sneeuw.  Natuurlijk waren we meteen weer de kinderen die we altijd blijven en al gauw waren we elkaar met sneeuwballen aan het bekogelen. Waarop we ons op halfbevroren voeten wankelend en lachend naar huis hebben gespoed. Weer thuis zong Fannie wat folksongs voor ons, ‘Four Strong Winds’, ‘Early Morning Rain’ en wat dies meer zij. Daarbij begeleidde ze zichzelf op mijn lichtjes ontstemde rode gitaar. Ik was onder de indruk. Zal ik om een punt achter deze mooie nacht te zetten nu wat voorlezen uit ‘Het eeuwige ijs’, vroeg ik Willie Boy. Hij was tenslotte de rechtmatige eigenaar van het meesterwerkje. Dat de ongelukkige Zuidpoolreiziger in de ijzige sneeuw verdwaalde en pas maanden later, één geworden met het genadeloze ijs, werd teruggevonden*** hoorde niemand meer. Slaap is sterker dan sneeuw.

Het is halfnegen. Mijn verslag is af, hoewel dat een relatief begrip is. Is ooit iets af? Ja, het leven van Willie Boy, dat wel. Wat had u anders gedacht? Om het tragische levenseinde van Willie Boy uit de doeken te doen ben ik nu echter niet bij machte. Dat is te veel in één keer. Misschien vertel ik er ooit nog wel eens over. Maar ik geloof dat dat nog moeilijker is dan beschrijven wat muziek in momenten van extase met je doet. De muziek van de dood is vooral heel stil.  Nu ga ik de straat op, op zoek naar een nieuwe mobiele telefoon. Ik moet contact onderhouden met mijn vrienden.

Scottgroup-zuidpool.jpg

*“It was late one evenin’ during a poker game
A man lost all his money, he said Willie was to blame
He shot poor Willie through the head, which was a tragic fate
When Willie’s cards fell on the floor, they were aces backed with eights”
Bob Dylan, Rambling Gambling Willie

* *Het eeuwige ijs: de Zuidpool-expeditie van Kapitein Scott. Een verhaal van den laatsten tocht naar de Zuidpool door kapitein Scott en diens tragisch einde, benevens een beschrijving van het natuurleven in het eeuwige ijs. J.M. Meulenhoff (Amsterdam, ca. 1920).

***Op 12 november 1912werd de ondergesneeuwde tent met de lichamen van Scott, Bowers en Edward Wilson gevonden. Tot kort voor zijn dood hield Scott een dagboek bij dat samen met een aantal brieven naast hem werd gevonden. Zijn laatste woorden schreef hij op 29 maart: “For God’s sake look after our people”.

TOT STRAKS, LOU, IN DE MUZIEKKAMER

loureed

“Time is a jetplane — it moves too fast. Oh but what a shame that all we’ve shared can’t last…” zingt Bob Dylan in ‘You’re A Big Girl Now’.  Gisteren was het een jaar geleden dat Lou Reed in Southampton overleed. Had ik niet net zo goed kunnen schrijven dat de dichter/zanger/muzikant gisteren de geest gaf? Toch is er in dat jaar, nu voorgoed begraven, tenzij de herinneringen, veel gebeurd. Het staat in de kranten, in de tijdschriften, in boeken, er zijn documentaires en reportages over, het zit opgeslagen in het geheugen van NSA. Oorlogen, plunderingen, verkrachtingen, verwoestingen, een onophoudelijke horrorshow; maar ook mooie dingen, mannen en vrouwen  die verliefd werden, kinderen die liedjes zongen, nieuwe bladeren aan de bomen in april, gedroomde treinen naar werkelijke paradijselijke bestemmingen. Zo veel en zo weinig.
Mocht Lou Reed nog leven hij zou z’n schouders eens ophalen. Want was de duisternis in zijn ziel niet nog veel donkerder dan de wereld zelf? Neen, dat geloof ik niet. Lou Reed was kwetsbaar, zoals veel grote kunstenaars, maar dat liet hij slechts zelden zien. Lou Reed kende mededogen en wist wat liefde was, ‘Pale Blue Eyes’ en ‘Magic & Loss’ zijn daar maar twee bewijzen van, mocht iemand die nodig hebben. Waarom haalde hij dan z’n schouders op? Misschien om er wat stof van die donkere wereld af te schudden, wat onzin, wat leugens?

Ook al is er nog al de onsterfelijke muziek die ik hier vorig jaar opsomde, toch mis ik Lou Reed. Ik mis de man, zijn rock & roll heart, zijn bittere troostende woorden, zijn strelende venijnige stem, zijn poëzie die altijd echt en waar was, nooit onderdanig of  bang maar trots en verheven, stekelige bloemen in de wereldstorm. “He wouldn’t bow down or kneel”, om nog een keer zijn geestverwant aan te halen. Tot straks Lou, in de muziekkamer.

 

Foto’s: bron Pinterest.

MIJN FIFTIES, ZONDER MUZIEK

Vol spanning wachtend op de tweede aflevering over mijn ontdekkingen in de wereld van muziek (en geluid) hieronder enkele familiefoto’s uit die periode. Schrijven over die tijd is bijzonder moeilijk omdat mijn leven tot mijn achtste op elk gebied zo anders was dan alles wat daarop volgde. Alleen al omdat van de taal, of alleszins van de dialecten, die ik toen sprak niets overblijft zijn de overgebleven herinneringen eerder vaag. Ook de niet-talige geluiden dompelden mij vanaf de zomer van 1958 onder in een andere werkelijkheid. Toch span ik me in om wat ik me wel nog herinner, vooral van de populaire muziek die mij al vroeg in zijn greep kreeg, de volgende dagen zo duidelijk mogelijk te verwoorden.

fifties- met vader en françois.jpg

fifties -  met moeder en françois.jpg

fifties françois en ik.jpg

Foto’s: met mijn broer François en mijn vader; met mijn broer en mijn moeder; met mijn broer. In Merksem (Antwerpen) in de tuin van het huis van mijn grootmoeder en mijn tantes Ellie en Georgette.

EEN BLAUWE BIKINI

buy

Je stem zwerft door deze kamer, soms hoor ik een heel koor van halve engelen, soms de echo van een kleine gekwetste vogel. Die van de duivel in je hoor ik hier nooit. Van toen je zei: Ik heb een nieuwe bikini.

Een blauwe, zoals de kimono in het liedje van Will Tura?
Ja.
Met bolletjes?
Ja.
Zwarte?
Nee, witte.
Mmmm.
Het was een koopje.

Ik was door en door gelukkig, maar mogelijk was ik toch in een slechte bui. Perfect geluk bestaat gelukkig niet. Er is altijd iets anders, iets donkerders, om het geluk als het ware te overbelichten, wat goede fotografen bijna altijd doen als ze iets zien wat ze graag zien.

We zouden een moord moeten plegen.
Een moord, jongen toch… Op wie dan?
Op niemand, niet op een mens, eerder op de slechte smaak.
Vind je mijn bikini niet mooi dan?
Natuurlijk wel, gek.
Welke slecht smaak dan?
Ach nee, niet de slechte smaak, ik weet het niet.
Ik wil geen moord plegen.
Een aanslag dan?
Dat is nog erger.
Een aanslag tegen alles wat ons wetmatig belet lief te hebben.
Dat kan ik niet, hoe doe je dat?
Dat weet ik niet, misschien moeten we er nog over nadenken.
Ik wil niet nadenken, alleen maar liefhebben.
Ja, dat weet ik, en ik weet niet wat ik zeg.
Je zei onlangs nog dat ik te ver over de grenzen ging, dat zei je zelf.
Ja, dat herinner ik me, ik was dronken.
Maar je was bang.
Ja, ik was bang en boos vanwege die wetmatigheden.
Waarom was je bang?
Dat jou iets zou overkomen.
Mij overkomt niets, ik ben sterk genoeg.
Ach liefste, ik wil niet moorden en ik wil geen aanslag plegen.
Wat wil je dan, mijn lief?
Lach nu niet, ik wil een kleine vogel zijn.
En naar me toevliegen?
Ja.

O hoe we lachten! Ook die lach van jou en mij blijft hier nog de kamer vullen. Maar alleen op heel bijzondere dagen. Dagen waar ik zelf geen vat op heb. En dat maak het wachten zo treurig en zo lang. En daarom luister ik zo graag naar
‘Best Of Both Worlds’ en Sneakin’ Thru’ The Alley With Sally’ van Robert Palmer, zoals zovelen in zijn vak veel te jong gestorven.

WIE WENN AM FEIERTAGE… (FLASHBACK)

jos+matti.jpg

Jos D. & Martin Pulaski, Antwerpen, circa 1982.

De vertaling van Wie wenn am Feiertage waaraan ik ben begonnen op 12 februari 1976, gisteren (voorlopig) beëindigd. Een immens gewicht viel me van de schouders. In mijn hoofd hield het bliksemen op. Ik was uitgeput en tevreden. Poëzie van Hölderlin vertalen is gevaarlijk, dat weet ik nu met zekerheid. Overigens twijfel ik nog steeds aan de ‘juistheid’ van mijn vertaling. En toch ben ik blij.

Maar ’t is ook allemaal werk voor niets geweest: want nu ligt het gedicht hier, twee vellen papier met wat letters erop, in een fletsblauwe map gestopt. Geen mens die ’t ooit nog zal lezen, vermoed ik.

Ω

De voorbije nacht lag ik weer aan mijn Boek te denken. Nu overwoog ik de mogelijkheid om bepaalde ideeën (betreffende het Boek) visueel uit te werken  en tentoon te stellen. Maar ik heb er geen idee van op welke manier en waar.

“Fragmenten uit een Boek dat alles bevat”: dat zou een geschikte titel zijn.  De fragmenten zouden kunnen zijn: teksten, foto’s, knipsels, woorden, tekeningen, et cetera.

Zo ben ik dan in slaap gevallen. Vervolgens toonde ik in een droom iemand een drietal bijzonder mooie tekeningen van mijn hand. Jammer genoeg kan ik in werkelijkheid niet tekenen.

Ω

Mijn vriend J. is even op bezoek geweest.  Ik voelde me niet zo lekker. Weer die pijn in de borst en ademnood. Desondanks samen ook gezongen (‘Songs of Innocence’ van William Blake) en  Southern Comfort gedronken.

Ω

Donderdag 28 december 1978

(In die dagen was het alle dagen feest, gewicht of geen gewicht – van de wereld en de woorden. Er was een heilige geest in ons, een geest die alles met alles verbond, een geest die al lang een schim is geworden, een woeste en verwoestende afwezigheid.)

OP ZOEK NAAR VERLOREN DAGEN


Verstrikt in de lianen van een droom, verdwaald in een labyrint van venijnbomen, terwijl woorden gezongen door een communistisch meisjeskoor me overspoelden, zag ik Rainer Maria Rilke bij zonsondergang als garnaalvisser op een wit paard over het strand van Oostduinkerke galoperen. Ik weende zoete tranen; bevochtigde een dundrukpagina van ‘A la recherche du temps perdu’.

Ω

(Deze woorden vond ik terug op de achterzijde van een toegangskaart voor de 47ste Handelsbeurs van Brussel in de lente van 1974, een jaar waarin ik veel naar Rock Bottom, Pretzel Logic, Kimono My House en Pin Ups luisterde. Na al die jaren proef ik nog steeds de Ethiopische koffie die we daar in een van die paleizen op de Heizel dronken.)

AAN DE RAND VAN EUROPA: CABO DE SÃO VICENTE ii

CABO.jpg
Martin Pulaski, Cabo de São Vicente, september 2012.

“Een voorstelling uit het verleden kan pas echt als herinnering worden gevat – dus niet louter als verbeelding – wanneer we de inhoud ervan kunnen lokaliseren en met een zeer specifieke (geografische) plek kunnen verbinden.”
Roland Breeur, De tijd bestaat niet. Essays over domheid, vrijheid en emoties. 2012.

De foto maakte ik in Cabo de São Vicente (Promontorium Sacrum bij de Romeinen) in Portugal, op 24 september 2012. Deze gebouwen, die deel uitmaken van de vuurtoren, staan bovenop de ruïnes van een Franciscaans klooster uit de 16de eeuw. Ondanks de zonnige dag riep de omgeving herinneringen bij me op aan de briljante film ‘Black Narcissus’ van Michael Powell en Emeric Pressburger, die zich afspeelt in een afgelegen klooster in de Himalaya. De film – voornamelijk over passies, driften – is gebaseerd op de gelijknamige roman van Rumer Godden. Overigens heeft zangeres Rumer zich naar deze schrijfster genoemd. Maar ik dwaal af.

STOCKHOLM

P1060210.JPG
Stockholm, juni 2012.

Om te kunnen leven in je stad wordt je herinnering aan een vorige stad uitgewist. De ene stad na de andere verdwijnt uit je geheugen. Hoe meer steden je bezoekt, hoe meer je er vergeet. Kerken, kathedralen, kapellen, bibliotheken, musea, rivieroevers, kanalen, pleinen, straten, stranden, cafés, restaurants, spelende kinderen in voor jou ongewone klederdracht, fabrieken, minaretten, duiven, halfdronken tooghangers die traag met hun hoofden bewegen op het droeve tempo van ‘Caroline, No’, vermoeide stierenvechters, kaartspelers, meisjes in hun blote kont, roze flamingo’s, straatmuzikanten, cocktails, busritten, hittegolven, zomerfestivals, afbladderende gevels, vleermuizen, kakkerlakken, kampvuren in barokke parken, zonsondergangen, getijden, sterrenbeelden, dat alles vergeet je. Dat alles ben je vergeten. Om te kunnen leven in je stad wordt je herinnering aan een vorige stad uitgewist. Van Stockholm blijft niets over. Helemaal niets.

VIA CHICAGO (NAAR NEW YORK)

neworleans1992.jpg

New Orleans, September 1992. Foto: Laura S.

Ik reis voor de eerste keer in mijn leven naar New York.  De dagen van euforie en rhythm & blues in New Orleans en Memphis zijn achter de rug. Zinderende hitte aan de bruine Mississippi. Cajuns die kippen voeren aan bloeddorstige alligators. Straatmuzikanten die Hoochie Koochie Man spelen in Handy Park. Schwab’s, waar Elvis zijn hemden kocht. Flitsen uit een technicolor-droom.

Nu is de tijd gekomen voor de rauwe, gevaarlijke stad. Daar heeft iedereen me voor gewaarschuwd, dat New York de hel is.

In het vliegtuig van Chicago naar New York kunnen Laura en ik niet naast elkaar zitten. Ik krijg een zit naast een wat oudere, zwaarlijvige kerel met een vliegeniersbril. Een gezellige, wat cynische Vietnam-veteraan. Hij heeft de hele wereld gezien : in Montana gewoond, in Anchorage, in Guam, in Tokio. Zijn vrouw komt uit Texas. Nu wonen ze in New Hampshire. Werkt hij voor de CIA ?  Het zou wel eens kunnen. Zijn precieze beroep is mij alleszins niet duidelijk. In Japan heeft hij het liefst gewoond, zegt hij. Een paradijselijk land, vriendelijke bevolking. New York is vuil en gevaarlijk, zegt hij. Wees maar voorzichtig. Mijn zoon is er al twee keer overvallen, zeg hij. Een keer hebben ze hem toen hij op weg was naar zijn werk zijn walkman afgenomen. De dikke man zegt dat ik spreek als een Cajun. “At first I thought you were a cajun” zegt hij. Maar ik heb natuurlijk mijn t-shirt aan met in twee talen”let the good times roll”.  Als ik uit het vliegtuig stap en de daarop volgende uren zie ik moordlust in de ogen van alle passanten. Bestelen zullen me zeker. Of erger. Al die crackverslaafden met hun knipmessen en Smith & Wessons. De dikke man heeft mijn verblijf in New York wel goed verknoeid, denk ik. Maar na twee uur, of eerder al, ontwaak ik uit mijn nachtmerrie. New York is de mooiste, de levendigste, de meest gastvrije stad van de wereld. Ik zal er nog vaak terugkeren.

SCHWABS1992.jpg

Schabs’s, Beale Street, Memphis, 1992. Foto: Laura S.

EEN ONDERGRONDS BESTAAN

another life (1973)

In die dagen leefden we een vreemd leven. Maar het leven dat ik nu leef lijkt me soms veel vreemder. Niet slechter, niet beter, vreemder. Hoewel ik nu weet waar ik naartoe ga, waar ik ben, waar ik vandaan kom, ben ik toch ook meer onzeker, twijfel ik meer, en moet ik vooral veel meer inspanningen doen om te zijn wie ik wil zijn. In die dagen klonk ik nooit als een muis, nu wel… Maar als ik er wat langer over nadenk: wat is er mis met een muis? Sommige muizen kunnen heel goed dansen, andere zingen de hele nacht door, of chatten er lustig op los alsof hun leven er niet van af hangt. Er bestaan zelfs muizen die niet eens bang zijn voor Virginia Woolf.

Weet je wat: play that fast thing one more time. Ooit vertel ik de geschiedenis van deze foto en van veel andere van mijn foto’s. Maar mijn tijd is er nog niet rijp voor. Ik heb er de juiste woorden nog niet voor gevonden. Ik ben er nog niet voldoende gelukkig voor. Ik moet nog een tijdje door de vallei van de schaduw van de dood gaan, en elders, waar het nog donkerder is. Omdat het anders nooit voldoende helder wordt. Het is een weg naar het licht, maar zonder enige religieuze connotatie.

Ω
Foto: Martin Pulaski, 1973, Watermaal-Bosvoorde.

SCHRIJVEN OVER MUZIEK

muziekgeschiedenis,pop,rock,popcultuur,jeugd,tijd,herinnering,ervaring,afstand,autobiografie,sixties,elvis presley,bob dylan,jimi hendrix,the rolling stones,the who,emoties,gevoelens
Rockin’ Presley EP. De eerste rock & roll plaat die bij ons thuis binnenkwam.

Misschien vinden sommige lezers van mijn weblog dat ik het nogal vaak heb over muziek uit het nabije en minder nabije verleden. Dat is inderdaad het geval. Maar ik heb daar een aantal redenen voor. Tijd, geheugen en herinnering zijn voor mij belangrijke begrippen om het leven en de wereld te begrijpen en te aanvaarden (en in sommige gevallen te verwerpen). Veel van wat ik schrijf gaat over het verleden, niet alleen als ik het over muziek heb.

Wat nu muziek betreft is mijn begaan zijn met de tijd, het verleden, de (auto)biografie niet de enige verklaring waarom ik veel minder aandacht schijn te hebben voor wat hedendaags is.

Een eerste element is dat ik meer vertrouwd ben  met oudere muziek, vooral met de periode 1960-1975, hoewel ik nadien natuurlijk ook ben blijven luisteren. Als je een goed radioprogramma wilt maken is dat essentieel:  je moet zoveel mogelijk muziek beluisteren, oude en nieuwe, bekende en onbekende.
Doordat ik meer vertrouwd ben met die ‘oudere’ muziek kan ik er meer van op een afstand over schrijven. Maar ik wil desondanks niet koel en objectief berichten. Muziek hangt samen met herinneringen, emoties, gevoelens. Bepaalde melodietjes kunnen een herinnering plots weer levendig voor de geest roepen. Op zulke momenten – als ik een lied hoor – kan ik terugkeren naar bepaalde plaatsen en gebeurtenissen in mijn leven, of het leven van mijn generatiegenoten beter begrijpen.

Songs en elpees hebben een leven geleid in mijn bestaan, zijn verhalen geworden, of op zijn minst onderdelen van verhalen. Sommige songs en elpees hebben de status van mythe gekregen, in zekere zin aan tijd en geschiedenis onttrokken. Ik heb er iets over te vertellen omdat ik er intens mee bezig ben geweest en ben. Sinds mijn zesde jaar (1956) is er denk ik geen dag voorbijgegaan zonder een of ander lied.

Ik schrijf ook liever over muziek uit het (nabije) verleden omdat ik denk dat de lezer meer heeft aan een verhaal uit de eerste hand, dan het te moeten vernemen van iemand die er zelf alleen maar heeft over horen vertellen. In dat opzicht beschouw ik mezelf als een bevoorrechte getuige, waar ik overigens geen enkele verdienste aan heb. Geheel toevallig ben ik in 1950 geboren, werd ik in 1956 uit mijn kinderslaap gehaald door Elvis Presleys ‘Don’t Be Cruel’, ontwaakte ik een tweede keer in zaligheid in 1964 met ‘She Loves You’ en ‘Twist and Shout’ van the Beatles, en ‘Tell Me’ en ‘Not Fade Away’ van the Rolling Stones, en werd ik definitief ingewijd in de nieuwe jonge wereld in 1965 met Bob Dylans ‘Like a Rolling Stone’, ‘My Generation’ van The Who en een jaar later met Jimi Hendrix’ ‘Hey Joe’.

Voor nieuwe releases zijn er overigens massa’s andere bronnen: tijdschriften als Uncut, Mojo, Wire, les Unrockuptibles,  kranten, vakbladen, en zeker ook de honderden soms uitstekende muziekblogs. Wat me niet belet om af en toe ook mijn zeg te doen over wat deze tijd voortbrengt. Maar je weet het, rock and roll never forgets!

LAND VAN BELOFTE II

4-29-2013_012_edited

Het jaar is 1975. We lopen door de Brusselse straten, op verkenning in de stad, en op verkenning in elkaar. Je ziel is nog een donker pad. Wie zijn we, waar gaan we naartoe? Er is veel duisternis in ons leven, ondanks je overrompelende schoonheid. Als je passeert houdt iedereen zijn adem in. Een nu al lang afgebroken buurtcinema vertoont Andrej Wajda’s Het land van de grote belofte (Ziemia obiecana). We blijven staan en bekijken de foto’s. Jij kijkt met je allerdiepste blik naar een mij nog onbekende verte. De verhalen moeten nog verzonnen worden. Reizen, avonturen, dwalingen, armoede en geluk. Momenten van vriendschap, vernederingen en verwensingen, nieuwe werelden die opengaan, honger en ziekte, geboortes, de wreedheid van het lot, gestorven familieleden en vrienden. Huwelijken. Hoe vaak zag je de volle maan? Raadsels, mysteries en sprookjes. Ambiguïteiten. Rafels, parels, harde rotsen, de wijnrode zee. Jaren van eenzaamheid en ontmoeting. Razernijen. Witte jurken en witte kostuums met het bloed van dansende idioten bespat. Jarenlang dansten wij in de straten van de stad aan de rivier. In glimmende trucks doorgebrachte dagen. Dwars door Duitsland, het zwarte woud, en verder tot waar Hölderlin woonde. Sigaretten, bier en schuimende wijn. Alle dagen muziek, woorden van troost en gemeenschap. Je huid die geen einde kent en geen begin. Duizenden dagen in je nabijheid. Het jaar was 1975. Het jaar is 2007. Het regent niet langer. Het lijkt wel een feestdag.

WAAR KOMEN DE JUISTE IDEEEN VANDAAN?

Ik had het met Laura over een lijst die ik wil maken. In Budapest heb ik een boek gekocht over de zogeheten beste films aller tijden. Bekende wereldburgers geven daarin hun mening over hun favoriete film(s). Eveneens zijn er veel lijstjes in opgenomen. Lijstjes, zowat de uitverkoren ‘lectuur’ van onze tijd. Vroeger waren er de patronen voor de vrouwen en sportpagina’s voor de mannen, nu zijn er lijstjes voor iedereen. Een lijst in dat boek sprong me meteen in het oog. Het oog zag er enigszins blauw van, maar dat is nu over. Nu schittert het een beetje, maar het trekt ook wat scheef, van schaamte, want imiteren doe je niet straffeloos. Met een schitterend en scheef oog vertelde ik Laura dat ik ook aan een dergelijk lijstje zit te denken. Wat is de bedoeling? Ik probeer me uit mijn favoriete films de scènes, dialogen, bijzondere momenten, stukjes muziek, close-ups te herinneren en daar een lijst van te maken. Ik heb het boek en het artikel waar ik me door heb laten inspireren hier niet bij de hand. De naam van de auteur (of ster of wat dan ook) zal ik morgen of overmorgen verklappen. Of als de zon nog eens schijnt. Ik ben al zoveel verschuldigd, een verhaal over Lucca, over Budapest, over ziekte en walging op de Canarische Eilanden, en wat niet nog allemaal, dus kan dit er ook nog wel bij. Zoals een bespreking van de nieuwe cd van Bob Dylan. Op het eerste gehoor lijkt het net dezelfde als de vorige. Maar misschien heb ik niet goed geluisterd. Hij zingt wel beter, misschien heeft hij weer iets genomen, Jack Kerouac indachtig.

Ik zei tegen Laura: Karen Black in Five Easy Pieces, mag ik niet vergeten, maar wat was nu weer haar beste scène? En Wanda, hoe heette de regisseuse ook al weer, die ook de hoofdrol speelde, en jong gestorven is, Barbara Loden? Wat sprak me zo aan in haar enige film? De bankoverval, het kopen van de hamburgers, haar onderdanigheid, niet die van Barbara Loden, maar van het personage dat ze vertolkte, Wanda dus? Toevallig is zij, Barbara Loden, op een Amerikaanse postzegel terechtgekomen, niet omdat zij een briljante film had gemaakt, want dat wist niemand, en niemand ligt wakker van briljante films over slaafse vrouwen, neen, toevallig had iemand een foto van haar gemaakt, en zij was fotogeniek, en zo is zij, zonder dat iemand iets over haar wist, beroemd geworden, als postzegelmeisje. Barbara Lodens Wanda hebben weinig mensen gezien. Maar toen ik aan mijn tekst over uitverkoren filmmomenten bezig was – waarvan het einde nog lang niet in zicht is, wellicht wordt het een neverending story – ontdekte ik dat de film nu in Frankrijk op DVD is uitgebracht en dat Isabelle Huppert er lovende uitspraken over heeft gedaan. Leve Isabelle Huppert! Zij komt in veel van mijn filmherinneringen voor. De eerste is aan een scène in Les Valseuses. In het begin van de film hebben Depardieu en Dewaere in een vakantiehuisje aan zee aan haar slipje staan ruiken (zij is dan nog maar veertien). De gemene, maar sympathieke kerels vinden het wel lekker ruiken. Later, na vele avonturen en boevenstreken, lopen zij de ouders en de dochter, eigenares van het slipje, Isabelle Huppert, tegen het lijf. Bijna meteen beslist de tiener haar ouders de rug toe te keren en met de avonturiers ‘on the road’ te gaan. Wat waren we toen allemaal onschuldig. Als we nu zulke films zouden bewieroken zouden we bijna op pedofielen lijken.

Ik zei tegen Laura hoe moeilijk ik het soms vond om me namen van acteurs en actrices te herinneren. Shots, scènes, flarden dialogen, stukjes muziek, decors, landschappen, komen me wel weer voor de geest, maar hoe heten al die mensen? Zoals de vrouw die de hoer speelt in La mama et la putain? Die een lange, dronken en zeer meeslepende dialoog houdt over alles wat in haar hoofd opkomt (en waar de film over gaat)? En klopt het wel dat Warren Oates een lijk opgraaft in Bring Me The Head Of Alfredo Garcia? Ons geheugen laat ons zo vaak in de steek, of wij herinneren ons dingen die helemaal niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Wij verbeelden ons films die Ben Hur of El Cid heten, maar de films zelf verschillen bijna volkomen van wat we ons verbeelden. Toch herinner ik me perfect hoe een van tequila dronken Warren Oates dat lijkt opgraaft, hoe zijn kleren nat worden van het zweet en zijn gezicht vuil van het stof en de kerkhofgrond.
Overigens doet Working Man’s Blues 2 van Dylan, dat ik nu op de voorgrond hoor, me sterk denken aan Señor, zijn lied over Sam Peckinpah, de man die Warren Oates berucht heeft gemaakt (want beroemd is deze grote acteur nooit geworden).

Gek dat ik al deze dingen niet neerschrijf als jij er niet bent, zei ik tegen Laura. Hier zit ik dat nu allemaal te vertellen en jij valt er bijna in slaap bij. Misschien moet jij bij me zitten slapen als ik schrijf, jouw slapende ziel zal me dan inspireren. Soms als je slaapt wek je toch ook mijn verlangen op. Ja, zei ze, misschien. Maar nu moet ik toch gaan slapen.

Ik rond mijn filmvertelling hier af. Ome Wim ben ik nog steeds niet en evenmin kan ik 1001 nachten doorgaan met mijn verhaal. Of misschien wel, maar ik zou er mijn hoofd niet mee sparen. Think about that girl I left behind, zingt Dylan nu. Ain’t talking, just walking. Erger is dat ik ook geen ander hoofd kan sparen. En nog erger is dat me dat soms onverschillig laat, dat het mededogen dat zo nodig is om de wereld te redden, mij ontbreekt.