HET HYSTERISCH GEWAUWEL VAN MARTIN PULASKI

Een of andere onbelezen, onbehouwen macho nitwit heeft een aanval, niet op mij, Martin Pulaski, maar op hoochiekoochie ingezet. Het ezelsoor dat ten strijde trekt noemt zich een ‘geschoold militair’ – dat militair zou wel eens kunnen kloppen, aan zijn geschoold zijn heb ik zo mijn twijfels, maar daar kan de jongen niets aan doen – en denkt dat hij tot intelligente ‘fases’ in staat is. Hij noemt niet de schrijver, Martin Pulaski, maar ‘hoochiekoochie’ een ‘supreme (sic) hysterica’, terwijl hij het later in zijn woordenbrij (een groot deel van zijn vocabularium is geen Nederlands) over ‘de pure anale hystericus’ heeft. Het personage ‘hoochiekoochie’ is bijgevolg androgyn. Mooi zo.

De man is kennelijk geobsedeerd door hysterie, hij komt er in zijn korte woordgebraak meermaals op terug; zo heeft hij het ook ergens over ‘pure hysterische kutterij’. Wat uit bijna elk woord duidelijk wordt is dat onze soldaat een extreme vrouwenhater is. Wat hij nog het ergerlijkst schijnt te vinden aan hoochiekoochie is dat sommige ‘vrouwelijke’ vrouwen de blog graag zouden kunnen lezen. Hij gaat meteen van de veronderstelling uit dat de schrijver van hoochiekoochie daar heel bewust op uit is. De vrouwen die de teksten op hoochiekoochie (misschien) graag lezen, noemt hij ‘Misses Bean’ – ik hoop voor die dames dat hij er niets al te ergs mee bedoelt. Zelfs heb ik er geen flauw besef van wat een ‘Miss Bean’ is.

Ik kan natuurlijk niets bewijzen maar ik heb altijd alleen maar geschreven. In de eerste plaats voor mezelf, omdat ik een narcist ben, in de tweede plaats voor iedereen die me wil lezen, mannen, vrouwen, Chinezen, olifanten, samenstellers van encyclopedieën, noem maar op, omdat het me een fijn gevoel geeft als mijn teksten worden gelezen, om welke reden dan ook. Het is dus grappig dat een ‘geschoolde militair’ die mijn teksten als ‘pure hysterische kutterij’ beschouwt enige aandacht geeft aan mijn maar al te zwakke, nutteloze ‘lullerige woorden’. Alsof een generaal champagne schenkt in de groezelige drinkbeker van een naamloos soldaatje. Danke schön, Herr General!
Hoochiekoochie als een bewuste maar enigszins domme en volledig oppervlakkige strategie om de aandacht van vrouwen te krijgen?

Toevallig hoorde ik vandaag een song op de compilatie ‘The Complete Goldwax Singles, Volume 3 1967-1970’: ‘Stay Away From Brenda’. Waarom moet ik van Brenda wegblijven? Omdat zij wel eens mijn zus zou kunnen zijn. Misschien is het wat vergezocht, maar ik ben op mijn hoede. Telkens als een bewonderaarster van hoochiekoochie met mij contact opneemt ga ik alle antecedenten na: het zou wel eens een zus van me kunnen zijn. Mijn vader maakte wel eens slippertjes…

Maar dat is allemaal nog niet zo niet erg. De ‘geschoolde militair’ is van mening dat mijn ‘hysteriesch (sic) gewouwel (sic)’ van hetzelfde kaliber is als dat van Herman Brusselmans. Ik heb het niet over de vijf of zo spelfouten in twee woorden, maar over de vergelijking. Als er nou iemand in de letteren is waar ik me volkomen van distantieer is het wel deze veelschrijver. Ik heb in lang vervlogen tijden een tweetal boeken van Brusselmans gelezen en gedacht: dit is het niet. Maar benijd ik Brusselmans zijn succes, en zijn tienduizenden vrouwen? Verre van. Brusselmans doet waar hij zin in heeft. Maar vergelijk mijn teksten vooral niet met die van die herenboer van de Vlaamsche letteren. Ik heb er geen enkele affiniteit mee. (Vreemd dat ik dat hier nog eens duidelijk maak).

Erger nog is dat de ‘geschoolde militair’ mij het recht ontzegt om de term hoochiekoochie te gebruiken, omdat ik geen ‘echte man ben zoals John Le (sic) Hooker of Muddy Waters’. Ik ben inderdaad geen echte man, maar mag James Joyce, met wie ik me zeker niet wil vergelijken, de naam Ulysses dan ook niet gebruiken, omdat hij niet deelnam aan de Trojaanse oorlog? Overigens luister ik met overgave naar de muziek van Muddy sinds ik zelf als kleine jongen in modderig water zwom. Ik herinner me warme zomers, moerassen, door mijn vader gevangen paling, die nog kronkelde na gevild en in stukken te zijn gesneden. En zoals Muddy Waters heb ik altijd graag vrouwen gezien. Weet je wat: alles wat ik doe, zeg, schrijf is voor de vrouwen. Elk woord dat ik schrijf is voor de vrouwen. Maar de vrouwen zijn mensen zoals jij en ik. Bovendien ken ik heel wat vrouwen die mannen zijn en vice versa. They have a ticket to ride, and I don’t care!

Tenslotte wil ik benadrukken dat ik voor Lola schrijf, en voor Brenda en Brandon, en voor de weerwolven, die onder de volle maan onze straten veilig maken. Voor het gespuis, het crapuul, en de magere heiligen. Degenen die nooit verklaard zijn. Drie procent van wat ik schrijf is gestolen van James Carr, de rest komt uit oorlogsfilms en westerns, de rest komt uit de Bijbel en de taal van vissers, het bargoens van hoeren en soldaten. De rest uit toespraken van koningen en mislukte ministers. De rest fluisteren vetzakken en ‘personages’ in dagdromen en nachtmerries me in het oor. Voldoende?

 

 

ZULLEN DE WESTERSE INTELLECTUELEN DAN TOCH HUN GELD MOETEN DELEN MET ARMOEDZAAIERS EN ARABIEREN?

turning my back to school (1967)

Ik hoor Clarence Carter zingen. Baby your love makes me feel so good.  Amerikaanse soul uit de jaren zestig, nooit geëvenaard. Zwarte muziek uit het diepe Zuiden afkomstig, waar in weerwil van de gekende obstakels zowel zwarten als blanken op dansten – en sommigen doen dat nog altijd. Of op ‘Thriller’, of op ‘Black President’ van Fela Kuti. Om het nog maar niet over Lil’ Kim, Beyoncé en Bobbejaan Schoepen te hebben. En muziek uit Mali, Oekraïne, Las Vegas, Genk, Cuba, Mongolië. Allemaal melodieën en ritmes waar we graag op dansen, om onze zorgen, ons verdriet, onze pijn te vergeten. Om te tonen dat we verliefd zijn, of van iemand houden. Om duidelijk te maken dat we de liefde waard zijn. Dat we mensen zijn, verschillend maar hetzelfde. Vijanden soms, maar heel vaak ook kameraden, vrienden. Lees nog eens ‘Leaves Of Grass’, en de gedichten van Majakovski, Lorca, Kavafis, Pavese. De toekomst moest toen nog beginnen, zou je kunnen zeggen. Maar is het nu anders?

Waarom dan die vijandigheid, die hatelijkheid, die egoïstische waanzin die ik in elke elke krant lees, op de radio hoor, op televisie zie, op internet in de mate van mijn mogelijkheden bestrijd? Zoals vandaag nog – of was het gisteren –  in De Standaard een opiniestuk van Benno Barnard, een zekere Sanctorum, en iemand van wie ik me de naam niet herinner. Nu, dat zal wel wederzijds zijn(gelukkig maar.) ‘Democraten’, schrijvers, filosofen, moralisten. Wijze mensen, die ons graag vertellen wie en wat we zijn en waar we naartoe gaan als we dit doen en dat laten. Mannen. Blanke mannen. Dichters, kinderen van katholieken en protestanten. ‘Atheïsten’, ‘anarchisten’, ‘progressieven’, kerels met een open geest, etcetera. Niettemin blijkt uit hun artikel dat ze zichzelf als übermenschen beschouwen, niet eens in de Nietzscheaanse betekenis, maar in die van het Arische ras, van de ‘Westerse’ beschaving, van de Bijbel en de Renaissance. Kinderen van de Verlichting. Revolutionairen die bijzonder tevreden zijn met hoe het was en hoe het is – maar, denk ik, toch zo bevreesd voor wat komen moet. Straks lopen wij allemaal met een hoofddoek rond! Ondenkbaar! Dat kan toch niet! Verbieden! “Geen enkel teken van individualiteit, overtuiging, geloof, leugens, bedrog, illusie, fanatisme meer toestaan”, schijnen deze geleerde mannen te denken.  Niets. Alleen misschien nog een beeltenis van Plato, Da Vinci, Shakespeare, Elvis, Bach en een of andere Habsburger. En Luther mag ook wel. En Freud wellicht, en Marx. Maar… Maar Maimonides dan? En de grote Arabische dichters? De Sufi? De soulzangers? Martin Luther King? Jesse Ed Davis? Jesse Owens? Sitting Bull? Shirin Neshat? De Noord-Afrikaanse vrouwen die zulke prachtige tapijten weefden,  en tegelijk de abstractie uitvonden? (En alle namen van alle mensen die nu leven en ooit hebben geleefd op deze verdoemde planeet, op deze gelukzalige planeet.)

Ik schaam me diep voor België, voor Vlaanderen, voor Antwerpen. Meisjes worden vernederd aan de schoolpoort. Iets wat voor hen een sterk symbool is moeten ze verwerpen aan de schoolpoort. Het doet me denken aan mijn jeugd, zij het niet aan de schoolpoort. 1968. Ik had lange haren en hippe kleren (een  rooskleurig fluwelen jasje, een gestreepte broek, een hemd met bloemen…) en dat werd me op ‘mijn’ Atheneum niet in dank afgenomen. Geregeld werd ik bij de prefect geroepen, die dan als een mantra herhaalde, mijnheer Pulaski, u moet naar de kapper, zoniet wordt u de toegang tot deze school ontzegd. Ik moest de symbolen van mijn ontluikende persoonlijkheid nog niet afstaan aan de schoolpoort, maar het ging al in die richting. Ik ging dan maar naar Maastricht, waar ik een handige kapper kende, om daar een centimeter van mijn haren te laten knippen en enkele provoblaadjes te kopen. En dan was het weer goed voor een paar maanden.

Het was een soort overgangsritueel, de oudere ‘heren’ moesten wennen aan het nieuwe, het andere, het ongekende, het ‘gevaarlijke’. Ze moesten wennen aan het geleidelijk aan uitwissen van hun grenzen. Er werd veel over liefde gesproken. Wat moest er dan gebeuren met hun tegenstellingen, met hun socialisme, katholicisme, atheïsme? Hoe konden ze de verdeeldheid in stand houden en de bonussen onder elkaar verdelen. Ja, hoe konden ze dat?

En nu voel je hun angstige adem in je nek. Wat zal met onze ‘cultuur’ gebeuren, met onze economie, met ons geld, met onze ‘roem’, met onze subsidies, met ons ‘volk’? Ze vinden de Vlaamse belangen belangrijker, bijna opeens, dan de belangen van de wereld en van elk levend wezen. Ze geven de voorkeur aan ‘dorpspolitiek’ en verwerpen de universele dialoog, de kritische uitwisseling van gedachten. Ze vermijden kennis en inzicht. Ze willen niets meer leren. Ze schrijven er blindelings op los. Ze zijn zo bang, beste vrienden, zo bang zijn ze, dat zich beroepen op Guy Verhofstadt om de Koran een verderfelijk boek te kunnen noemen. Terwijl het gewoonweg een boek is als alle andere, alleen wat populairder dan het egoïstisch gezeur van Barnard, Sanctorum en hun ‘geestesgenoten’. Ik denk dat dit volstaat. Dicteer dit nu maar aan mijn secretaris.

Ω

Afbeelding: Martin Pulaski op het speelplein van het Koninklijk Atheneum in Tongeren, 1967. De haren waren veel te lang, de t-shirt was ongepast. Foto: Luc Verjans (?). Regie: MB.