EEN AVOND BIJ TRIMALCHIO

Senga en Giuseppe’s scienfiction-tv. © Martin Pulaski.

Men kan proberen een brood te bakken, maar men probeert geen schepping.
Willem Elsschot, Kaas

Antwerpen, 7 augustus 1979

Vandaag is er weer dat oude verlangen naar orde, zowel in mijn onmiddellijke omgeving als in mijn denken en werkmethode. Mijn dagindeling moet afgebakend zijn. Om negen uur moet ik aan deze werktafel zitten, voor vijven mag ik alleen naar de keuken om ’s middags wat te eten en koffie te drinken. De rest van de tijd moet ik lezen en vooral schrijven. Dagboeknotities, indien mogelijk gedichten, proza: liefst in die volgorde. De orde die ik bedoel heeft geen politieke of maatschappelijke betekenis. Een chaotische samenleving lijkt me ondoenbaar maar liever dat nog dan de orde van de tirannie, de orde van het duizendjarige rijk, zoals we die kennen uit de propagandafilms van Leni Riefenstahl. Ik heb orde nodig als antidotum tegen de chaos in mezelf. Het is de orde, de helderheid van de dag tegenover het troebele, onoverzichtelijke van de nacht. Alleen als er orde is en alles op zijn plaats staat kan ik schrijven. Toch mag ik geen tijd verliezen met boeken klasseren. De zucht naar orde en classificatie kan immers pathologische vormen aannemen.

Als ik het goed begrepen heb houdt deze drang van me verband met wat Claude Lévi-Strauss in zijn werk La pensée sauvage [1] voor ogen heeft.  “Deze behoefte aan orde vormt de grondslag van wat wij het wilde denken noemen, maar alleen in zoverre dat het de basis is van alle denken”.

Vanwege de connotaties gebruik ik het woord orde niet graag. Ik noem het liever indelen, klasseren, onderbrengen, rubriceren, enzovoort.


Opeens was het avond. Giuseppe had ons geïnviteerd. Er zat een briefje van hem in de bus. Het leek bijna een formele uitnodiging. Het is al zeker een maand geleden dat we elkaar nog gezien hebben, las ik. Ik heb een verrassing voor jullie. En zijn jullie niet nieuwsgierig naar de lotgevallen van het poesje? Jullie moeten vanavond naar de Vinkenstraat komen. Waarom had hij niet aangebeld; of hadden we de deurbel weer niet gehoord?

Wat zag het er ordelijk uit bij mijn vriend. Hij weet dat ik zelden lang bij hem blijf hangen. Bijna altijd krijg ik er vanwege het stof dat zich gedurende maanden, misschien wel jaren heeft opgestapeld een hevige niesbui, soms zelfs een astma-aanval. Nu echter was alles comme il faut. Nergens bespeurde ik een stofje. Giuseppe had zelfs de keuken geschilderd. Zijn potjes met kruiden stonden daar mooi naast elkaar op alfabet gerangschikt. Ik heb me altijd afgevraagd hoe mensen in vuile, slecht verluchte en verlichte kamers kunnen nadenken en werken. Voor Giuseppe was dat kennelijk geen probleem. Het was voor ons, voor mij en Senga, dat hij zich zo had afgesloofd. Toch leek het mij ook voor Giuseppe een verbetering. De huidige staat van zijn woning  zou zijn vrijetijd heel wat aangenamer maken, dacht ik.

Giuseppe had allerlei lekkers in huis gehaald. Jullie lusten toch Franse kazen? Hij duidde ze  voor ons aan: Ami du Chambertin, Beaufort de Savoie, Boule des Moins, Brébis d’Oleron, Brie de Melun, Camembert de Normandie, Cantal, Caprice des Dieux, Chaumes, Emmentaler, Explorateur, Fromage de Coucouron, Gruyère de Savoie, Mâconnais, Munster, Pavé du Berry, Persillé de Sainte-Foy, Petit Montagnard, Rambol, Rigotte de Sainte-Colombe, Roquefort, Saint-Aubin, Saint-Paulin, Suprême des ducs, Tomme de Montagne, Vieux de Lille. Italiaanse kazen liggen mij niet zo, maar ik heb er toch maar wat van in huis gehaald, vervolgde hij: Bastardo del Grappa, Caciocavallo, Caprino della Val Brevenna, Crema del Friuli, Dolcezza d’Asiago, Furmaggitt di Montevecchia, Gorgonzola, Maiorchino di Novara di Sicilia, Montasio, Murazzano, Ostrica di montagna, Pecorino, Provola delle Madonie, Santo Stefano d’Aveto, Taleggio, Tumazzu di vacca en Zufi.

Hij had nog meer lekkers voor ons: dadels, garnalen, olijven, salami en vijgen. Duvels voor hem, rode wijn voor ons. Twee flessen Old Grand-Dad bourbon, mijn favoriet merk. Mogelijk was dat ook al voor John Steinbeck het geval. De whisky uit Kentucky is een trouwe metgezel op diens Travels With Charley. Raymond Chandler moet er ook van gehouden hebben, waarom anders zou hij in zijn meesterwerk The Long Goodbye zijn personage, de detective Philip Marlowe, die bourbon hebben laten aanbieden aan diens vriend?

Zoals zo vaak met Giuseppe hebben we die avond veel gepalaverd. Er zijn me alleen maar vage echo’s van die conversatie bijgebleven. Dat Giuseppe het poesje niet lang bij hem thuis had gehouden maar al gauw aan zijn Brusselse vriend Bert V. had meegegeven, had Gabriëlla ons al verteld. Giuseppe deed daar wat geheimzinnig over. Mogelijk had hij het naar een verlaten terrein in Mortsel Oude-God gebracht en daar aan zijn – of was het haar? – lot overgelaten. Senga noch ik konden ons er boos over maken. Het poesje was onze verantwoordelijkheid geweest. Als iemand zich schuldig moest voelen was ik het. Terwijl ik al jaren aan het verkondigen was dat het maar eens gedaan moest zijn met al die schuldgevoelens.

Zeker zullen Lowell George en Herbert Marcuse ter sprake zijn gekomen. De zanger van Little Feat, die nog maar pas zijn eerste en enige solo-elpee Thanks I’ll Eat It Here had uitgebracht, was een paar dagen tevoren aan een overdosis cocaïne overleden. Giuseppe was van in het begin een fan geweest van Little Feat. Hij had er bij mij vaak op aangedrongen om hun platen te beluisteren. Inmiddels was ik erg gaan houden van nummers als Brides of Jesus, I’ve Been the One, Truck Sop Girl en vooral Willin’. En wat te denken van Fat Man in the Bathtub? Waarschijnlijk was het niet de cocaïne die Lowell George de das omdeed, zei Giuseppe. Het was vraatzucht en obesitas. Op het einde woog hij bijna 150 kilo. De titel van zijn elpee laat aan duidelijkheid weinig te wensen over, zei ik. Dixie Chicken ook niet, meende Senga. Er viel even een stilte. Dan kwam Marcuse aan de beurt. Ik vertelde nog een keer dat ik op het Ritcs voor professor Kruithof aan een werk over De eendimensionale mens was begonnen. Maar dat ik er al gauw de brui aan had gegeven. Die mislukking, je mag het ook weigering noemen, had ertoe bijgedragen dat ik maar ineens met mijn hele filmstudie was gestopt. Te veel eendimensionale mensen op die school, zei ik. Marcuse is op dezelfde dag gestorven als Lowell George, zei Giuseppe. We waren toen net terug uit de Provence, zei Senga. Ons gesprek ging daarna over onze verregaande vervreemding. Jazeker, ook die van ons, ons gebrek aan kritisch bewustzijn, hoe wij onze eigen repressie bijna omhelzen. Kijk maar, ik ben al er best tevreden mee dat ik als een slaaf met de tram mag rijden. En wij met het bestaan van dat autoritaire Bijzonder Tijd Kader. Inmiddels waren we al aan onze tweede fles Old Grand-Dad begonnen.

Giuseppe bezat een klein wit tv-toestel. THX 1138, de eerste film van George Lucas, wordt uitgezonden, zei hij. Zullen we eens kijken? Ik houd niet van sciencefiction, zei Senga. Ik ook niet, zei ik. Ach, zei, Giuseppe, wat zijn jullie vervreemd van de werkelijkheid. Laten we toch even kijken. Dat deden we, en we waren danig onder de indruk. Met mijn dronken kop moest ik aan La passion de Jeanne D’Arc denken. Dat kwam waarschijnlijk door die kale koppen. Iedereen is kaalgeschoren in die film. Seks is verboden, drugs zijn verplicht. Wat betekent toch THX 1138, vroeg Senga. Dat moet toch iets betekenen? Het zal het kenteken van Lucas’ nummerplaat geweest zijn, zei Giuseppe. Zet je nog een plaatje van Little Feat op, vroeg ik, het geluid van je sciencefiction tv stelt niets voor. Terwijl Giuseppe een langspeelplaat oplegde slikte THX zijn drugs en keek naar holobroadcasts. Dat is toch Robert Duvall, riep Senga uit. Jazeker, en SEN 5241 is Donald Pleasence, zei Giuseppe. Of vice versa, zei ik.

Opeens zakte je ineen. Je leek wel comateus, zei Senga de dag nadien, nadat ik mijn roes had uitgeslapen. Giuseppe heeft een taxi gebeld. De chauffeur wilde je eerst niet in zijn auto. Hij was bang dat je zijn mooie wagen zou onderkotsen. Zijn woorden. De zak. Ik heb hemel en aarde moeten bewegen om hem ervan te verzekeren dat je niet zou overgeven, ha ha. Dat je dat nooit doet, ha ha. Alsof het ‘s nachts niet vaak zatte mensen zijn die een taxi laten opbellen, zei ik. Het is de enige legale mogelijkheid om je op zo’n uur dronken te verplaatsen. Je hebt hier dan nog tot negen uur op de grond gelegen. Ik kreeg je niet de trap op, je leek wel van lood. Heb je bij me zitten waken, vroeg ik. Wat dacht je, zei Senga. Wat ben je toch een engeltje, zei ik, kom eens wat dichter bij me. Heb je zin, vroeg ik. Wat dacht je, zei Senga.

Graf Herbert Marcuse. © Martin Pulaski, 2005.

[Nachten aan de kant 58]

[1]  Claude Lévi-Strauss, Het wilde denken, Meulenhoff, Amsterdam, 1968, p. 21.

DE VOORTREFFELIJKE VRIEND

Jeanne Hébuterne


[Nachten aan de Kant 32]

Ik moest weer een keer naar de flat in de Vinkenstraat. Voor de gelegenheid had ik mijn nieuwe regenjas van de Wolmolen aangetrokken, een vrouwenmodel en wat te klein maar wel mooi en – in onze situatie van groter belang – goedkoop. Giuseppe had mij gezegd dat hij een tijdje alleen wilde zijn, om te studeren; hij had rust nodig. Toch moest ik hem zien. Ik moest met hem praten. Ik had best wat vrienden maar alleen met Giuseppe was het soort diepgravend gesprek nodig waar ik nu naar verlangde. Gelukkig was Giuseppe opgetogen met mijn onverwacht bezoek. Toch bleef ik gespannen: zou ik niet weer een allergieaanval krijgen van het opgehoopte huisstof en de huidschilfers van de poezen van Giuseppe? Als ik onrustig ben en mijn zenuwstelsel verstoord is ben ik er meer vatbaar voor dan anders. De voorbije weken had ik mijn zenuwen zowel ’s nachts aan de kant als overdag in mijn werkkamer erg op de proef gesteld.

Giuseppe had bier voor ons ingeschonken en zat nu tegenover me. In zijn ogen zag ik die blije tristesse die zo typerend voor hem was. In zijn blik lag een onbereikbare verte en tegelijk kwam hij als hij je aankeek heel dicht bij je. Altijd weer vroeg ik me af of iemand met dergelijke eerlijke ogen wel geschikt was om op ons ondermaanse slagveld te overleven. Leven zonder meer, dat wel, maar vechten om wat je nodig hebt om het te behouden en te verrijken, dat mogelijk niet. Een moment viel ik ten prooi aan herinneringen aan de Schippersschool in Eisden. Ik dacht terug aan de twee zorgeloze jaren die ik daar in het mijnwerkersdorp dichtbij de Maas had doorgebracht. Giuseppe’s vader was er directeur geweest. Giuseppe – die drie jaar jonger was dan ik – leerde ik pas later kennen. De directeur was een zachtaardige en bescheiden man die zich liet manipuleren door een brutale vent, de internaatbeheerder, mijnheer Peyskens. De enige man die mij ooit een slag in het gezicht heeft gegeven. Giuseppe’s vader had dezelfde ogen als zijn zoon.

Ik vertelde mijn vriend over het memorabele concert van Patti Smith en haar band dat ik op televisie had gezien en over the J. Geils Band. Giuseppe had net Wave, de nieuwe elpee van Patti Smith, aangeschaft en daar luisterden we naar. Ik herkende enkele nummers die ze in Rockpalast had gebracht: Frederick, Dancing Barefoot en So You Want To Be A Rock And Roll Star. Het klonk allemaal wat braver en meer gepolijst dan de live-uitvoeringen die ik kort tevoren had gehoord. In de hoestekst schreef Patti Smith over het nummer van The Byrds dat ze er in de sixties niet gek op was geweest. “It seemed to say that in this field of honor, sooner or later, everybody gets hurt and I just didn’t believe it.” Op de hoes trof ik merkwaardige foto’s aan van de in 1978 vermoorde paus Albino Luciani en van Jeanne Hébuterne, de geliefde van Modigliani. I Did You No Wrong van the J. Geils Band onderbrak mijn kortstondige dromerij. Giuseppe had Ladies Invited van de beste band uit Boston op de platenspeler gelegd. Hij gaf me de hoes door. Volgens mijn vriend waren de ogen en de lippen die daarop te zien waren die van Faye Dunaway. Met haar had zanger Peter Wolf destijds een relatie gehad. Uitstekende plaat, afgrijselijke hoes, vond ik. En wat was er met Faye Dunaway gebeurd? Had zij na Chinatown nog iets noemenswaardg gedaan? The Eyes of Laura Mars was niet meer geweest dan veredelde kitsch. Ik vroeg me af of we ons misschien vergist hadden in haar acteertalent. Had haar schoonheid ons niet verblind?

Giuseppe was een nog grotere boekenliefhebber dan ik. Ook nu weer glunderde hij toen hij me zijn nieuwe aanwinsten liet zien: Robert Musils Der Mann ohne Eigenschafte, Virginia Woolfs Schrijversdagboek, enkele romans van Dostojewski, James Joyce, Thomas Hardy en Katherine Mansfield, de verzamelde gedichten van D.H. Lawrence.

Omstreeks middernacht was Giuseppe’s voorraad bier op. We besloten naar de Pallieter aan het Mechelseplein te lopen, het stamcafé van de studenten van Studio Herman Teirlinck. Als je mooie narcistische meisjes en jongens wilde observeren was dit de juiste plek. Ze kwamen er hun pas aangeleerde kunstjes tonen en wilden dolgraag een gesprek met je aanknopen over Konstantin Stanislavski, Peter Brook of Lee Strasberg. Niet vanavond echter. Giuseppe herinnerde me aan een brief van me waarin ik het over de vriendschap bij Aristoteles had gehad. Het was de mooiste brief die hij ooit van iemand had ontvangen, zei hij. Ik had daarin verwezen naar de uitspraak van Aristoteles dat een vriend een tweede ik is. Aristoteles maakt een onderscheid tussen drie soorten vriendschap: vriendschap gebaseerd op nut, op genot en wat hij de volmaakte vriendschap noemt, die tussen goede mensen, mensen die elkaars gelijken zijn op het stuk van voortreffelijkheid (wat ook als deugd wordt vertaald). “Hun vriendschap,” schrijft Aristoteles in de Ethica, “duurt dan ook voort zolang zij goed zijn; en voortreffelijkheid is duurzaam.” “Zo’n vriendschap is vanzelfsprekend duurzaam, want daarin zijn alle kenmerken verenigd die vrienden moeten hebben.” [1]
Giuseppe zei me dat ik zijn enige vriend ben. Het zou verschrikkelijk zijn mocht aan onze vriendschap een einde komen, voegde hij er nogal onheilspellend aan toe. Ik verwees opnieuw naar Aristoteles. Waren wij niet allebei voortreffelijke mensen? Waar moesten we dan bang voor zijn?

Giuseppe had onlangs in Playboy een interview met Sartre gelezen. Dat ging onder meer over diens amfetaminegebruik, wat Giuseppe fascinerend vond. Zelf keek ik ook wel op naar schrijvers die peppillen slikten, al was daar op zich geen enkele verdienste aan. Jack Kerouac, Tennessee Williams, Truman Capote… En waren Bob Dylans beste songs niet tot stand gekomen onder invloed van benzedrine? Giuseppe drong erop aan dat ik eindelijk Les Chemins de la liberté eens zou lezen. Ik was er al meermaals in begonnen maar had het boek nogal dor en langdradig gevonden. Veertig jaar later heb ik die trilogie nog steeds niet uitgelezen.
Mijn vriend vond dat het nu maar eens tijd werd dat ik ook een roman ging schrijven, die experimentele teksten in Aurora waren een doodlopend straatje. Ik betwijfelde of ik dat wel kon. Je moet dan een plan, een ontwerp maken en je daar vervolgens al schrijvend nauwgezet aan houden. Je moet personages bedenken, ze een innerlijk leven geven, een bepaalde manier van spreken, van zijn, je moet hun karakters uitdiepen en laten zien hoe ze zich in hun relaties met anderen en met de wereld ontwikkelen. Hoe ze betere mensen worden, of ten onder gaan. Je moet allerlei soorten mensen observeren, met ze praten, naar ze luisteren. Ik geloof niet dat ik dat allemaal kan. Ik kan alleen maar schrijven wat ik moet, vanuit spontane opwellingen en onbewuste verlangens. Mijn geschrijf heeft een neurotische inslag, ik moet het doen om niet gek te worden. Of om me niet te vervelen. Al is het geen tijdverdrijf maar een innerlijke noodzaak. Omdat ik me in mijn schrijven soms laat gaan, waar die peppillen zeker een rol in spelen, heb ik achteraf een hoop werk om ballast te verwijderen, ik moet zoveel schrappen en herschrijven, structuur aanbrengen. Om een roman te maken moet je met die structuur beginnen.

Zo werd het zonder dat we het door hadden weer erg laat. Giuseppe wilde per sé de rekening betalen en gaf me meer dan voldoende geld voor een taxi. Ik zou toch dat hele stuk naar huis niet te voet afleggen?


[1] Aristoteles, Ethica, VIII-IX. Vertaald door Christine Pannier en Jean Verhaeghe.

Faye Dunavay in The Eyes Of Laura Mars

LIEFDE IS EEN HELLEHOND

LIEFDE IS EEN HELLEHOND

[NACHTEN AAN DE KANT 27]

Waarom die lange nachten zonder slaap? Vrees je dat je anders te weinig uit het leven zal halen? Het moet angst voor de dood zijn, of de vrees voor een te kort leven. Je wilt elk ogenblik bewust ervaren. Zelfs tijdens een roes wil je je hoofd niet verliezen. To be alive is to be awake, stelde Henry David Thoreau lang geleden al vast. Slaap is niet de broer van de dood, het is de dood zelf.
Je was niet de enige die dacht dat je op je 27ste aan je einde zou komen. In 1969 Blankenberge lag je tezamen met vijf of zes hippies op de grond of op een bed in een voor de rest lege kamer boven een café. Een van je Brusselse kameraden lachte toen hij je een joint doorgaf. Jij hebt toch astma, Martin, ha ha, jij eindigt nog zoals Brian Jones. Brian Jones was kort tevoren, en niet lang nadat Mick Jagger en Keith Richards hem zijn ontslag als Rolling Stone hadden gegeven, op zijn 27ste overleden. Brian Jones, die the Rolling Stones had opgericht en de groepsnaam had bedacht. Je lachte zelf ook. Het was de eerste keer dat je hasjiesj rookte. Je verdween in een droom, daartoe ook nog eens aangespoord door A Saucerful of Secrets van Pink Floyd. Behalve een bed, of mogelijk twee bedden, stond er in die Blankenbergse kamer dus ook een platenspeler, en mogelijk zelfs een kastje, waar die platenspeler op rustte.

Hoe moe ik ook ben, toch kom ik uit bed: ik moet werken, schrijven. Gisteren ben ik met Giuseppe naar de bioscoop geweest. We zagen, een beetje tegen mijn zin, Sisters van Brian De Palma. Ik ben niet meteen een liefhebber van het horrorgenre, een van de weinige smaakverschillen met mijn vriend. Voor mij was het een merkwaardige ervaring. De film was meeslepend en mysterieus maar ik vond hem ook wat amateuristisch. Heb je werkelijk zoveel referenties naar andere films – in dit geval naar die van Alfred Hitchcock – nodig als je zelf een authentiek regisseur bent? Ook het thema van de Siamese tweeling / schizofrenie vond ik vergezocht. Na de film liepen we zwijgend naar Giuseppe’s flat in de Vinkenstraat. Hij zal ongetwijfeld geweten hebben dat ik niet zo had genoten van de film en ik had geen zin om mijn bedenkingen uit te spreken. Je moet elkaars voorkeuren en afwijkingen respecteren. Bij hem thuis dronken we een paar glazen bier. Giuseppe is een bewonderaar van Charles Bukowski. Ook daarin verschillen we enigszins van smaak. Bukowski is een uniek dichter en schrijver maar zijn directe stijl ligt me niet zo, al vind ik hem als vieze oude man wel een fascinerend personage. Giuseppe nam het bijzonder mooi uitgegeven boek Love is a dog from hell van de salontafel en las enkele fragmenten voor.

there’s no chance
at all:
we are trapped
by a singular
fate.

nobody ever finds
the one.

Hij las meer dan dat. Hij las het grappige cockroach, het bitterzoete who in the hell is Tom Jones en het trieste 462-0614 en hij las zo lang tot ik er niet meer onderuit kon: Charles Bukowski is niet alleen een dirty old man maar ook een erg begaafde en inventieve dichter. Met de echo van zijn eenvoudige veelzeggende woorden en beelden in mijn hoofd keerde ik naar huis terug waar mijn geliefde zeker al lag te slapen.