IS HET NU GENOEG GEWEEST?

IMG_0196 tom cruise.jpg

Uvi, een van de fijne vrienden die ik nooit heb gezien*, wees me op een opiniestuk van Luckas Vander Taelen. Het staat op de website van de VRT (DeRredactie.be), met als kop:  “Luckas Vander Taelen, houdt van Brussel, maar nu denkt hij: “Ça suffit, j’en ai marre.” Hij hoopt dat nu eindelijk iedereen de realiteit onder ogen durft te zien en ootmoedig toegeeft dat men de problemen heeft laten verrotten.”

Wat de groene politicus en ex-zanger van Lavvi Ebbel zegt komt min of meer overeen met wat ik in mijn vorig stukje ook al schreef:

“Vanaf de jaren zeventig zijn hele wijken leeg komen te staan. Daar kregen gangsters, afpersers, corrupte politici en politiecommissarissen vrij spel. Daar maakte eendracht wel macht. Daar bevond zich de val voor immigranten die nergens anders welkom waren. Daar ontstonden de getto’s. Terwijl andere Europese steden, denk aan Kopenhagen, Stockholm, Amsterdam, Berlijn, zich vernieuwden, open en speelse plekken werden, werd Brussel een – bewust gecreëerde – ruïne.”

Het is niet de eerste keer dat ik van Luckas Vander Taelen opiniestukken over dit onderwerp lees, met name over het dreigend gevaar van de islamisering van onze stad. Het komt er telkens op neer dat hij er nu genoeg van heeft, dat hij ons al jaren heeft gewaarschuwd voor wat er nu gebeurt. Maar wat heb je aan waarschuwen? Misschien heeft Vander Taelen ook werkelijk iets gedaan, dat weet ik niet zo goed. Hij is vermoed ik wel nog steeds politicus maar ik hoor weinig van hem. Dat lijkt me trouwens een typisch Brussels fenomeen: wij horen maar heel weinig van onze politici. Je moet al Le Soir lezen om een beetje op de hoogte te blijven, maar daar heb ik geen tijd voor.

De vraag is of het tij kon gekeerd worden. En indien dat kon, heeft Luckas Vander Taelen – of wie dan ook van de Brusselse** politici die in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw door ons zijn verkozen – een stap gezet om dat tij daadwerkelijk te doen keren? Die indruk heb ik niet. Hoewel er altijd uitzonderlijke mensen zijn, die wel iets doen. Waarschuwen is ook niet niets, natuurlijk. Maar hoe vaak is het geen loutere paniekzaaierij? Zelf denk ik niet dat het tij kan gekeerd worden. Tegen de gang van de geschiedenis staan wij min of meer machteloos, hoewel wij zelf toch ook de geschiedenis maken. Er maar wat op los leuteren, zoals ik nu in zekere zin doe (zou je kunnen opwerpen), opinies en meningen verkondigen, stelt niet veel voor. Grote stromingen bepalen ons leven. Wie kon de nazi’s stoppen, wie Stalin? Terwijl het uiteraard toch goed was dat, om maar een voorbeeld te geven, een groot deel van de bevolking protesteerde toen de Sovjets met hun tanks Praag binnenvielen. Maar het tij werd niet gekeerd. Dat gebeurde pas veel later, in 1989, met de val van de muur. Wie had dat zien aankomen?

Maar laat me terugkeren naar Brussel. In plaats van taalstrijd en verfransing en alle mogelijke vormen van corruptie – denk aan het Manhattanplan van VDB en Charly De Pauw – hadden we meertaligheid, verstandhouding, directe democratie, solidariteit moeten krijgen, moeten eisen.
We hadden komaf moeten maken met de typische Brusselse onvriendelijkheid, neerbuigendheid en onbeschoftheid. Zolang ik hier woon is vriendelijkheid ver te zoeken geweest. België is geen gastvrij land, Brussel is geen gastvrije stad, integendeel. Hoe behandelen wij al tientallen jaren onze gasten? We doen alsof ze niet bestaan, net als aan de bedelaars en de daklozen lopen we aan ze voorbij: ze zijn onzichtbaar.

Waarschuwen en blijven herhalen dat je gewaarschuwd hebt haalt niets uit. We moeten ons afvragen wat we kunnen doen. Welke goede daden onze stad en onze gemeenschap leefbaarder en zachtaardiger kunnen maken. Of is het daar nu te laat voor?

IMG_0119 zuidstation.jpg

*om Neil Young te parafraseren
**ik heb het over Groot-Brussel, de negentien gemeenten

Foto’s: Martin Pulaski, Brussel, 2013

EPIC FAIL VAN DE MINISTER VAN PERFIDITEIT

2015-09-BERLIJN 152.JPG

Een Duitsland dat geen gastvrijheid voor vluchtelingen kent is niet langer mijn Duitsland. Dat waren vrij vertaald de emotionele woorden* van Angela Merkel in een Duitse krant die ik vorige week dinsdag in Berlijn tijdens de boodschappen in een warenhuis toevallig las. Ik las die woorden met verbazing en ontroering. Bijna stond ik daar midden in de Rewe te huilen. Is me dat al eerder overkomen? Ik geloof het niet. Nochtans ben ik geen bewonderaar van de Duitse bondskanselier. Hoe zij zich tegenover Griekenland opstelde vond ik wraakroepend. Nu echter zag ik Angela Merkel in een ander daglicht. Ik was blij dat ik me in haar land bevond, ik voelde me een klein beetje een Berlijner. Op dit ogenblik, twee dagen terug in het vaderland, voel ik me veel meer Berlijner dan Brusselaar. Vlaming voel ik me al lang niet meer.

De gastvrijheid van mevrouw Merkel kreeg meteen kritiek binnen haar eigen partij en vooral van de CSU, de zusterpartij van Merkels CDU. Die  wil dat de massale toestroom van vluchtelingen wordt beperkt. De Beierse minister Herrmann van Binnenlandse Zaken noemde het openstellen van de grens ‘een verkeerd signaal’. In de Nederlandse Volkskrant wordt haar humanistisch standpunt als een sprookje weggewuifd. In zijn gastcollege aan de Universiteit Gent noemt de minister van perfiditeit Bart De Wever de bondskanselier ‘mutti Merkel’ en beschrijft hij haar humanisme als volgt: “’Herzlich wilkommen’. Dat is wat ik noem een epic fail.” Wat een epic fail precies is weet ik niet, maar ongetwijfeld niets fraais. Ik weiger me al te veel bezig te houden met de oproerkraaier, maar soms kan het niet anders. Vreemd blijft het echter wel dat een burgemeester van een middelgrote stad voortdurend de volle aandacht van zowat alle media in dit land krijgt. Hij heeft duidelijk een uitstekende knecht van propaganda, of mogelijk is hij zijn eigen Goebbels? Mijn enige troost is dan dat het duizendjarige rijk van de nazischurken niet echt lang heeft geduurd. Gisteren zag ik nog op televisie hoe hun verhaal geëindigd is. Wat van hen overbleef was een hoopje verpulverde botten; van Hitler, de massamoordenaar van allen die ‘anders’ waren en van zijn eigen volk, restte niet meer dan een kaakbeen.

Als Angela Merkel op de ingeslagen weg doorgaat zal ze in de geschiedenisboeken worden vermeld als de vrouw die het humanisme in Europa heeft gered. Maar ze heeft nog een lange weg te gaan. Die van de minister van perfiditeit loopt nu al dood. En aan het eind van zijn tunnel is alleen maar duisternis. To everything there is a season, turn, turn, turn.

Ω

*”Ich muss ganz ehrlich sagen: Wenn wir jetzt anfangen, uns noch entschuldigen zu müssen dafür, dass wir in Notsituationen ein freundliches Gesicht zeigen, dann ist das nicht mein Land.”

Foto: Martin Pulaski, Berlijn, 9 9 2015

EEN ZWERVER KOMT THUIS

casa de serralves

De rusteloosheid zit me in het bloed. Ik ben graag thuis tussen mijn boeken en mijn muziek en ik breng veel tijd door aan mijn computer, werkend aan oude en nieuwe teksten, of contacten onderhoudend met mijn cyberspace-vrienden. Vroeger zat ik graag aan een tafel met een boek en potloden. Al lezend onderstreepte ik en schreef uitspraken die me troffen over in een werkschrift. Dat was grondstof voor eigen geschriften. Nu gebeurt het nog maar zelden dat ik met een boek aan tafel zit en nog minder dat ik zinnen onderstreep. Ik vind het zinloos en nutteloos, haast compulsief gedrag. Als ik nog lees is het vooral in bed. Aan tafel eet ik en drink ik wijn, en als er bezoek is praat ik ook wel wat. Maar van lange tijd thuis blijven is de pret af. Werkelijk genieten van de hierboven genoemde bezigheden doe ik niet langer. Zelfs de beste film op dvd gaat me al snel vervelen. Een volledige cd beluisteren is onbegonnen werk. Na drie songs heb ik het wel gehoord. Meer van hetzelfde! Bespaar mij het cocoonen. Het zwerven zit me in het bloed. Ik wil weg van huis. Het liefst verblijf ik in een hotelkamer. Daar kom ik eindelijk wat tot rust, daar slaap ik enige uren aan een stuk. Ja, ik cocoon in een hotelkamer, en zelfs in een metrostation. Ik houd van het flaneren in een nog niet stuk geflaneerde stad. Ik verplaats me wel graag met metro en tram, desnoods zelfs met de bus, maar wat ik echt boven al verkies is te voet gaan. Dat is in mijn ogen de beste manier om een stad of een land te verkennen. De voorbije dagen in Porto heb ik mijn schoenzolen niet gespaard. Het is een magnifieke stad om in te wandelen. Vervallen, maar schrijnend mooi van (oude) architectuur. ’s Middags de geur van gebakken vis en altijd – ook al hoor je hem niet echt – de droeve klanken van de fado. Beleefde, bescheiden, wat schuchtere mensen. Ze spreken stil, alsof ze zich enigszins schamen voor hun aanwezigheid. Het katholicisme heeft er zijn akelige sporen getrokken, maar ook de kerken, vaak parels van barokkunst, baden in het helderste licht van de Atlantische Oceaan. Overal waar je kijkt zie je azulejo’s – en bovenal in het São Bento station -, een troost voor het te veel gelezen en geleden hebbende, vermoeide oog.

Terug in België, in Brussel: de duisternis hier is wat mij meteen opvalt, de terneerdrukkende duisternis en pas daarna de vochtige kou. Je hele appartement is al na een week afwezigheid een vreemde plek geworden, vijandig aan je lichaam. Het is gaan toebehoren aan die donkere wereld van vocht, kou. Het heeft iets boosaardigs gekregen. Net als veel inwoners van dit land is het niet gastvrij, zelfs niet voor zijn oude vertrouwde bewoners, die het nochtans koesteren en zelfs met liefde bejegenen. Misschien is het appartement zich bewust van mijn ontrouw, van mijn diepe wens om het voor altijd de rug toe te keren en een zwervend bestaan te gaan leiden. Mijn kamers mogen echter op twee oren slapen: gebrek aan financiën, zwakte en vermoeidheid kluisteren mij gemiddeld veertien uur per dag aan ze vast. Tussen hun muren ontvang ik nieuwe woorden en luister ik naar soul, blues, country, en voortaan ook fado of bekijk ik nog een keer Days Of Heaven. De straten van mijn stad ontwijk ik zoveel mogelijk. God die niet bestaat, laat het maar regenen op de slechte mensen!

Foto: Martin Pulaski, Casa Seralves in Porto.

CHAOS EN DRONKENSCHAP IN GENT EN BRUSSEL


gerrit mia

De voorbije dagen stonden in het teken van vriendschap, psychoanalyse, alcohol, woede en verdriet. Met andere woorden: emotionele chaos. Ook gaf ik mij over aan gevoelens van paranoia ten aanzien van mijn werk en van ‘slechte mensen’ in het algemeen. Ik besefte dat therapeutische sessies bij een psychiater geen enkele zin hebben, voor mij althans niets oplossen. Naar een psychiater gaan, denk ik nu – maar mijn gedachten zijn gekleurd door allerlei vormen van boosheid – is geld weggooien. Je kunt net zo goed of beter naar de hoeren gaan. Maar daar is het nu natuurlijk veel te warm voor. Bovendien heb ik geen behoefte aan een hoer.

Met Laura verbleef ik een avond, een nacht en een voormiddag in Gent, een stad waar ik graag zou wonen. Er is weinig lawaai van het verkeer, de architectuur is er imposant en toch op mensenmaat, de mensen zijn er over het algemeen vriendelijk, er wordt veel gefietst en de trams zijn er comfortabel. Er zijn ontelbaar veel cafés, ‘bistros’ en restaurants, plaatsen waar van de tijd wordt genoten (waar hij wordt vergeten). Bovenal zag ik er veel mooie meisjes, met opwaaiende zomerjurken aan en glinsterende juweeltjes in de navel. Jeunes filles en fleur, waar het in de Brusselse straten zozeer aan ontbreekt. Schoonheid en jeugd vluchten weg uit onze betreurde Europese hoofdstad. Zij laten vervallen panden, puin van Horta en, het ergste van al, de stank van urine en hamburgers achter. Als je in Brussel Zuid uit de trein stapt, betreed je een urinoir. Blijkbaar trekt urinegeur delinquenten aan. En extremisten natuurlijk, want zij lopen er graag rond om de delinquenten in raciale categorieën onder te verdelen, ondertussen van genot in hun broek zeikend. Ik heb me voorgenomen om Brussel Zuid zoveel mogelijk te mijden en op en af te stappen in Centraal, ook geen ideale ruimte, maar alvast gebruiksvriendelijker.

In Gent logeerden we bij onze broer en vriend, in zijn bohémienoptrek, in het centrum. Wij sliepen in de kamer waar hij zijn patiënten ontvangt, hun verhalen noteert, hun knopen probeert te ontwarren, hen tracht te verlossen van hun double bind. Mijn goede vriend en broer is inderdaad ook een psychiater. Ik twijfel er geen ogenblik aan dat hij al veel mensen heeft geholpen. Als ikzelf meer schade dan baten ondervind van de psychiatrie ligt de oorzaak van dat falen bij mij. Wil ik dan doelbewust falen? Ik weiger mij in ieder geval de weg te laten wijzen naar middelmatigheid, naar een evenwichtig leven zonder gevaar en zonder ‘kwalen’. De ‘grote gezondheid’ van Nietzsche kan mij gestolen worden. De man was overigens zelf voortdurend ziek. Veel liever klaag ik onrechtvaardigheid aan dan de vijand te lijf te gaan. Waarom zou ik hem zelfs maar in de ogen kijken? Je verandert de mensen niet met een blik, of met enkele woorden. Ik verkies het dichterberoep boven de redelijkheid. Maar versta me niet verkeerd: ik heb grote achting voor de rede, ook al koester ik dromen en sprookjes en ga ik het irrationele niet uit de weg. Ik weet dat Gerrit me nooit de gulden middenweg zou aanpraten als ik bij hem in psychoanalyse zou gaan. Hij zou me stimuleren in mijn eigenheid en zeggen dat de poëzie het hoogste is. Maar Gerrit analyseert mij niet: hij is mijn vriend, mijn zielsverwant. Beiden houden we al jarenlang van Fernando Pessoa, van the Rolling Stones en – zeker in elkaars gezelschap – van verfrissende wijn. Als we samen zijn drinken we die met volle teugen. If the river was whiskey I’d stay drunk all the time, is een van onze onuitgesproken motto’s. Donderdagavond waren we samen om onze vriendschap te vieren. De Brusselse straten en pleintjes bruisten van leven, wat zalig is, omdat het zo weinig gebeurt. Ik denk dat de zinderende hitte toch enige schoonheid vanonder de grijze stenen weet te lokken. Het was een gloedvolle nacht, wat nog werd bevorderd door het vuur van onze conversatie. Op weg naar huis zongen we mee met the Rolling Stones: ‘Get Off Of My Cloud’, It’s All Over Now. “But he can’t be a man because he doesn’t smoke the same cigarettes as me.”

In Gent was Gerrit er niet bij. Wel in gedachten natuurlijk, omdat we van zijn gastvrijheid gebruik konden maken. Gastvrijheid is een heel mooi woord en heel mooi begrip, zeker in het Frans: hospitalité. We waren uitgenodigd op een feest van jonge vrienden en konden daar praten met verwante zielen, luisteren naar rock & roll en ook nog een beetje – bijna wankelend – dansen. Om ten slotte in dronken waanzin de eerste taxi te nemen. Alle ellende uit het lijf gejaagd met liters vergif. Nu is het weer tijd voor heel veel water.

Foto: Martin Pulaski