DE DIEPE RIVIER VAN TINA TURNER

And do I love you my oh my
Yeah, river deep, mountain high
If I lost you would I cry
Oh how I love you baby, baby, baby, baby

Toen ik 16 was, in 1966, betekende Tina Turner alles voor mij. In de jaren kort daarvoor hadden the Rolling Stones en Bob Dylan met enkele volstrekt opwindende singles mijn kijk op de wereld en mijn eigen leven veranderd. Ik zal niet ontkennen dat films als Shane en boeken als De Graaf van Monte Cristo en de verhalen van Edgar Allen Poe dat ook al hadden gedaan. Maar op een zwoele zomerdag in een kleine roeiboot in Bocholt op de Zuid-Willemsvaart, die de Maas met de Schelde verbindt, hoorde ik uit mijn kleine transistorradio de gigantische sound van River Deep-Mountain High ten hemel stijgen. De stem van Tina Turner, aangevuurd door het genie van Phil Spector, die overweldigende wall of sound, met een echo diep als de Stille Oceaan, hoog als Mount Elbert in Colorado, raakte mij tot in elke vezel van mijn lichaam en ziel, die meer één werden dan dat ooit was voorgevallen in een van de vele Heilige Missen die ik in mijn kinderjaren, toen ik diepgelovig was, had bijgewoond. Ik was nu een missionaris van Tina Turner geworden. Meteen voelde ik ook aan wat seks werkelijk was, hoe uitzinnig verschroeiend en allesomvattend. River Deep-Mountain High heeft mij toen op die drie minuten en vijfentwintig seconden voor altijd betoverd. Over het vervolg van mijn liefdesgeschiedenis met Tina Turner zwijg ik in alle mij bekende en onbekende toonaarden.

DE GEEST VAN EMILY DICKINSON*

emily-dickinson2.jpg

Voor Emily Dickinson en het Griekse volk.

Een ontmoeting met de geest van Emily Dickinson. Durf ik deze ervaring zo noemen? Een moeder met haar dochter, uit Amherst, Massachussetts gekomen. In de bus naar Elafonisi verklappen we elkaar onze vredesidealen, de oude en de nieuwe. “Je bent altijd welkom bij ons thuis, in Amherst”, zegt de moeder, “je moet wel je slaapzak meebrengen.” “Slapen op een houten vloer”.

Ik wandel alleen over het eiland, mijn vrouw is achtergebleven, bang voor de zeevogels. Tussen de rotsen zitten enkele naakte mensen, uit oudere tijden achtergebleven. Hun gezichten lijken op maskers. Ze hebben geen duidelijk geslacht.

In het zonlicht – heerlijk – begeef ik mij naar de kapel en zie haar daar – de moeder -, geknield, in oude Religieuze Extase. Ze zingt “Kyrie Eleison.” Ik sta in de deuropening, denk aan mijn maanden als misdienaar. Moet ik niet invallen? “Christe Eleison”? Ik zwijg. De moeder uit Amherst ziet me niet eens. Ik zou haar aan het schrikken brengen.

“Alles wat je hebt beleefd zal je je ook één keer herinneren”.

Als ik de kapel verlaat, opnieuw de brandende zon – overweldigend. Reusachtige meeuwen vallen me aan. Neen, toch niet. Ze klapwieken met hun vleugels. Omineuze bewakers van het – mysterie. Voor het heilige – op de vlucht.

De moeder struikelt over een steen op het strand. Haar witte jurk, witte huid, bloedende knieën. Ze glimlacht als ze haar lang gewaad opschort tot boven de knieën. Dan wast ze haar wonden schoon met water uit de Libische zee.

Later eten we honinggebakjes en drinken – rode wijn. “Jullie zijn echt welkom in Amherst”, zegt de moeder nogmaals. De Griekse buschauffeur en de dochter, die Cricket heet, zitten – wat te flirten. De hemelse moeder en de aardse dochter. De renaissance komt weer tot leven. Ik ruik haar geuren en proef haar smaken. Haar extase zie ik ontstaan, in alle rust en vrede, zoals de geboorte van Venus.

’s Avonds in de hotelkamer in Chania, waar ik mijn strijd tegen de kakkerlakken heb gestaakt, kijk ik even door het raam naar de passanten beneden. De Griek en het meisje slenteren voorbij. Hun lichamen op weg – naar de goddelijke eenwording. Ik neem mijn vrouw in mijn armen. Met dit dak boven ons hoofd zijn we veilig voor het witte geweld van de vogels. Veilig – voor de leugens van God.

Ω

*Oorspronkelijk verschenen op 16 juni 2006 (Bloomsday).

ONENIGHEID / TEMPEST

Foto: Martin Pulaski, zomer 2009

Die week hoorde ik alleen maar Bob Dylan. Niet zo ongewoon voor mij, maar ik nu wilde ik te weten komen welke Bob Dylan mij het meest raakte, het meest ontroerde. Ik kon het maar niet eens worden met mezelf, met de stemmen in mij, met de stemmen in jou, met de vele paradoxale stemmen – en maskers – van de zanger. Op een donderdag koos ik voor John Wesley Harding, jij koos voor Blonde On Blonde, Dylan zelf gaf kennelijk de voorkeur aan zijn nieuw werk, Tempest. Je weet het. Bob Dylan is de grootmeester van de onenigheid. Lees zijn teksten, beluister zijn songs, hoor zijn raspende, soms bijtende stem. Niets is het bij hem eens met niets, niemand met niemand.

In het Centraal station omhelsden we elkaar, zoals Renaldo en Clara, of waren het Bob en Sara – of waren het onze doodgewone, ongemaskerde zelven, zonder show, zonder make up? Meteen steeg je warmte me naar het hoofd. Het leek of er jaren tussen ons in vergetelheid waren opgelost. Als in zwavelzuur. Jaren die ondanks hun onzichtbaarheid op onze huid prikkels als van oude cactussen, in ons innerlijk landschap sporen als van vossen of wolven hadden achtergelaten. Zoals zo vaak als we elkaar terugzagen hadden we weinig te verbergen: we waren open en oprecht voor elkaar. Wat verhuld bleef wisten we niet of wilden we niet weten.

Ik had er veel zin in. Je ogen, de wind die door de gemene straten joeg, de late zomerzon, het schuim in de cafés, elkaar dromen vertellen en, liever nog, verhalen van verrukkelijke waanzin. Niet weten waar je loopt omdat de wind in je hoofd is gaan liggen en de zon opeens niets meer wil verklaren. Wat is het heerlijk om op die manier te verdwalen en ergens aan te komen waar alles vertrouwd lijkt, maar toch unheimlich is. Alsof wilde rozen geen doornen hebben en iedereen op korte tijd heeft leren lachen. De hele wereld, of dat stuk dat je ervan ziet, wordt opeens even erotisch en opgewonden als jij. Lust dringt binnen in voorbijgangers, in interieurs, in het spel van licht en schaduw, lust geeft alle dingen een bedwelmende geur.

En zo opeens verdwijnt de onenigheid. Is iedereen het eens met iedereen en niemand leeft nog in onmin met niemand. Want van in het begin is iedereen heilig als een eiland, is iedereen een naakt lichaam dat moet beminnen om te kunnen vergaan.