DE NAAM VAN DE MOORDENAAR

 

Het toilet van Bathseba

Ring ring ring (ringtone )…
Marius: Hallo, dag Dita, hoe gaat het?
Dita: Dag Marius. Zeg, weet jij nog hoe die moordenaar van Barnabas Shuttleworthy heet, ik geloof dat het zijn beste vriend was?
Marius: Wat een merkwaardige vraag, je kunt dat toch in een oogwenk in Wikipedia vinden…
Dita: Ik wilde het liever uit jouw mond horen, dat is zoveel echter. En om eerlijk te zijn: ik wilde dolgraag je stem nog een keer horen. Bovendien weet je toch ongeveer alles over Edgar Allan Poe?
Marius: Dat is lief van je, Dita. De moordenaar heet Charles Goodfellow. Schitterende vondst, zo’n naam voor een koelbloedige moordenaar, vind ik.
Dita: Ik herinner me wel nog het kistje Margaux dat Goodfellow na de dood van Barnabas Shuttleworthy ontvangt. Daar zit wel geen wijn in maar het stoffelijk overschot van zijn slachtoffer, reeds in staat van ontbinding. Met de bijbelse woorden “Jij bent de man!” beschuldigt hij  Goodfellow van de lafhartige moord. Je houdt het niet voor mogelijk dat een schrijver zoiets kan bedenken. En dan ook nog eens dat buikspreken!
Marius: Zo is het helemaal, Dita. “Jij bent de man!” is inderdaad een verwijzing naar een passage in de Bijbel, maar dat zal jij beter weten dan ik.
Dita: Misschien, Marius, misschien… Ik weet wel dat de uitspraak voorkomt in 2 Samuel 12. God stuurt de profeet Nathan naar Koning David. Die vertelt David de gelijkenis van de rijke man die een gast op bezoek krijgt. De rijkaard is te krenterig om voor de bereiding van de maaltijd een van zijn eigen geiten of schapen te gebruiken. Daarom neemt hij het enige lammetje van de arme man en zet dat de gast voor.
Marius: En David was zelf zo’n dader, niet?
Dita: Jazeker. Nathan zegt hem: Die man, dat bent u. David heeft namelijk Uria laten vermoorden en hem zijn vrouw Batsheba afgenomen. God is wel een bijzonder strenge rechter. David moet immers aanzien dat God zijn vrouwen aan een ander geeft, aan iemand van zijn eigen familie. Die zal met zijn vrouwen slapen bij klaarlichte dag.
Marius: In het verhaal van Edgar Allan Poe valt de moordenaar dood. Zou God daar ook voor iets tussen gezeten hebben?
Dita: Dat hebben we alleen maar het raden naar, niet, Marius? Ik heb intussen veel zin gekregen in zo’n glaasje Chateau Margaux. En jij?
Marius: We moeten daar zo gauw mogelijk werk van maken, Dita. Wat denk je van volgende week donderdag? Ken jij een geschikte wijnbar?
Dita: Niet zo meteen. Ik zal er eens naar uitkijken.
Marius: Toch niet in de Wikipedia?
Dita: Ha ha ha.

Afbeelding: Cornelis Cornelisz van Haarlem, Het toilet van Bathseba

EDGAR ALLAN POE DOOR DE OGEN VAN J.-K. HUYSMANS

Joris_Karl_Huysmans

In de literatuur was hij de eerste, die onder de zinnebeeldige titel The Imp Of the Perverse grote aandacht had geschonken aan de onweerstaanbare impulsen waaraan de wil, zonder ze te kennen, is blootgesteld en die door de hersenpathologie tegenwoordig met een grote mate van zekerheid verklaard kunnen worden. Hij was ook de eerste geweest, die algemene bekendheid had gegeven aan de neerdrukkende invloed van de angst op de wilsvermogens, zoals verdovende middelen de zintuigen verlammen en pijlgif de motorische zenuwcentra vernietigt. Hij had zich op dit onderwerp, op deze versuffing van de wil geconcentreerd; hij had de werkingen van dit morele gif geanalyseerd en de symptomen van het verloop ervan beschreven: zenuwstoornissen die met angstige onrust beginnen, in beklemming overgaan en tenslotte culmineren in een ontzetting die de wilsuitingen verlamt, zonder dat het intellect, hoewel aan het wankelen gebracht, verslapt.

J.-K. Huysmans, Tegen de keer.
Vertaald door Jan Siebelink

 

HISTORISCHE STAD, HISTORISCHE ONTMOETING 2

baudelaire-nadar_68.jpg

Voor Geerten Meijsing

Omdat ik tijdens het verblijf in Sicilië een luchtwegontsteking had, heb ik toen helemaal niets genoteerd, ook niet de dagen na de ontmoeting met Geerten Meijsing. Toch herinner ik me nog veel van die nacht, zij het niet chronologisch. Wat ik nu ga doen lijkt een beetje op het neerschrijven van een droom, kort na het ontwaken, maar ik heb wel eerst al koffie gedronken.

Ik ben geen beroemdheid, alsjeblieft. Ik ben ook schuchter. Als het weer het toelaat zit ik buiten. Waarschijnlijk kennen we elkaars innerlijk al te goed om nog een compromisloos gesprek te kunnen voeren, maar who cares. Nee, ik ga nooit meer uit, en drink eigenlijk ook geen alcohol meer.

De dag van de ontmoeting bleef ik in bed, hopend dat ik me nog voor zonsondergang beter zou voelen. Mijn vrouw vond dat ik de afspraak niet kon afzeggen, en uiteindelijk vond ik dat zelf ook. Suf van de halfslaap en vage, verontrustende dromen verliet ik het hotel. In de buurt van de Fontana Aretusa, “waarin dikke karpers zwermen en witte eenden tussen de papyrus zwemmen”, aten we wat vis met weer van die zo verfrissende Siciliaanse wijn. Wijn combineren met cortisone en antibiotica beveel ik niet aan, maar ik hervond wel wat van mijn krachten en kon me  met voldoende zelfvertrouwen naar de Piazza San Rocco begeven. Het was inmiddels bijna half negen.
Hoewel ik de schrijver nog maar een keer had gezien en hij met de rug naar me toe was gekeerd, herkende ik hem meteen. Hij zat aan een tafeltje buiten, met een glas whisky en rookte een sigaar. Alsof hij aanvoelde dat ik er was draaide hij zich naar me om en stond op. Na de eerste warme handdruk beseften we beiden dat er altijd al een diepe vriendschap was geweest tussen ons, ook al hadden we elkaar nooit ontmoet.

De dagen die voorafgaan aan een ontmoeting, zelfs met de beste vrienden, ben ik altijd erg gespannen. Ik heb er geen idee van wat er in zulke periodes in mijn hoofd gebeurt. Waarschijnlijk houdt het verband met de verlatingsangst waar ik sinds mijn achtste onder gebukt ga. Ondanks jaren van psychoanalyse en andere therapieën raak ik daar niet van verlost. Zodra we echter samen zijn valt die stress van me af: ik verander in iemand anders, in iemand die ik altijd zou willen maar niet kan zijn, enthousiast, empathisch en sociaal. Dat was nu niet anders. Ik voelde me meteen goed. Hoe beschrijf je dat? Alsof je wegzinkt in een zachte wereld, alsof niets je nog pijn kan doen of van streek kan brengen.

Geerten bestelde wat antipasti voor hem en voor mij een Nastro Azzurro. Aan whisky waagde ik me niet, de volgende dag zou ik vroeg naar Taormina vertrekken. We praatten wat over mijn reis, over het hotel waar ik logeerde, over Syracuse, over gewone dingen. Ik vertelde hem van de cortisone. Dan is het einde nabij, zei hij. Hij wilde me graag wat bloed zien ophoesten. Als ik je blog lees stel ik me voor dat het bij jou op het huis van Usher lijkt. Ziekte, pijn, bleke vrouwen, gitaarimpromptu’s. Hij reciteerde de openingszinnen van dat mooie verhaal van Edgar Allan Poe. De schrijver die mijn allereerste leermeester was. Ik had hem ontdekt in ‘Zoek het eens op’, een jeugdencyclopedie uit de vroege jaren zestig. Of al die verschrikkelijke dingen die hij in ‘Tussen mes en keel’ beschrijft werkelijk gebeurd waren? Het is allemaal waar, zei hij. De depressie, de zelfmoordpogingen, de opname, de antidepressiva. Nu zag Geerten er echter goed uit, wat opgewonden, maar vooral vrolijk. Wel wat gebogen lopend, net als ik. Hij had veel last van reuma. Normaal dronk hij niet, maar nu kon hij het niet laten. Hij treurde nog erg om Doeschka, van wie hij veel meer houdt dan hij in ‘Moord & Doodslag’ wil toegeven. Tussen de regels kun je dat wel lezen, natuurlijk. Ze was nog maar kort tevoren overleden, in januari 2012. Over zijn vader, zijn broers, het huis in Haarlem. De boeken in dozen in dat huis. Ik had graag voor jou en je vrouw gekookt, zei hij, maar dat lukte niet meer.

We praatten over boeken en schrijvers. Hou je echt van Paul Auster, vroeg hij, met wat teleurstelling in zijn stem. Ik heb al zijn boeken gelezen, zei ik. Mijn favorieten zijn ‘Moon Palace’ en ‘The Book Of Illusions’, heel filmisch. En al die popmuziek van jou? The Rolling Stones, die jongens zijn toch zielig nu? Ik ben bevriend met George Kooijmans van the Golden Earrings, zei hij. Fijne man. Ik vermoed dat Mazzy Star je wel zal liggen. Met een ontzettend zwoele zangeres, Hope Sandoval. Ze heeft de stem van een muze, een heroïnenimf. Dat zoek ik morgen op, zei hij. Soms kan ik zomaar verliefd worden op een meisje dat ik heel vluchtig zie. Ja, dat heb ik ook wel. Baudelaire heeft daar over geschreven, ‘A une passante’, geloof ik. En als je ze dan aanspreekt lachen ze je uit. Wat wil die oude man van me? We hebben bijna dezelfde leeftijd, Geerten is twee maanden jonger dan ik. Ben je al in Catania geweest? De vrouwen van Catania zijn de mooiste van de wereld. Ik was er al geweest, maar dat was me toen niet opgevallen. Een week later keerde ik er terug en wilde er heel graag blijven: de mooiste meisjes van de wereld, maar alleen ’s avonds, als de toeristen in bed lagen.

Als je één van mijn boeken herleest raad ik je Cecilia aan, daar ben ik het meest tevreden over. Ik wil al je boeken herlezen. Nee, niet doen, je zal teleurgesteld zijn. Ik vertelde hem uitgebreid over mijn ervaringen met ‘Erwin’, waar ik hier eerder al over heb geschreven.

Landschappen, daar kan ik zo van genieten. Het blauw van de zee is goed tegen depressie. Ik leid hier een eenzaam leven. Maar gelukkig komt mijn dochter nogal eens op bezoek. Weet je wat je moet lezen? James Salter, ‘All That Is’. En ‘Eight White Nights’ van André Aciman. Geweldig, heel sensueel. Ken je Pascal Quignard, vroeg hij. Nee, die kende ik net zomin als Aciman en Salter. (James Salter’s ‘All That Is’ heb ik inmiddels gelezen, een schitterende roman.) Pascal Quignard is vooral bekend van ‘Tous les matins du monde’, dat in 1991 door Alain Corneau verfilmd werd. En van ‘Villa Amalia’. Ach, al die prachtige Franse films. Ik werk aan een boek over actrices, vooral Franse. Dat vond ik interessant. Vooral omdat ik niet wist dat Geerten zo van film hield. Isabelle Adjani, zegt hij. Isabelle Huppert. En hoe heet ze ook alweer, die andere Franse actrice. Bulle Ogier, zeg ik. Precies, zegt hij, Bulle Ogier. Hoe kon je mijn gedachten lezen? Dat weet ik ook niet, zei ik. Het was alleszins een magisch moment én grappig.

Was het niet een teken van boven dat ik je wilde vertellen over Bulle Ogier, niet op de naam kon komen, jij wist die wel en wist mij vervolgens veel meer over haar te vertellen dan ik al wist. Nu ben ik bezig deze lacune in mijn kennis in te halen, en heb op YouTube al veel stukjes met de geweldig geile Bulle, die ook een groot actrice en een groot kunstenaar is, gezien, o.a. de gehele film La maîtresse, in het Russisch nagesproken, maar je kon het Frans er nog net doorheen ontwaren. Jezus, wat een film; die zouden ze nu niet meer ongeknipt in de bioscoop durven uitbrengen.

Nog maar wat bier en whisky. Binnen mag je geen sigaren roken, Geerten. We gingen naar een andere bar. Alleen om daar naar een meisje te kijken. Het werd al gauw rustiger, bijna stil in de omgeving van Piazza San Rocco. Ondanks al de whisky’s werd mijn nieuwe vriend niet dronken, en ik werd almaar nuchterder van de pils. De minuten duurden lang, de uren kort. Ik vertelde hem over mijn kinderjaren op het schip. De vreselijke tijd in de kinderkolonie, het altijd afscheid moeten nemen en de verlatingsangst die daar het gevolg van is. Geerten luisterde aandachtig, mededogen in zijn blik. Hij die zelf zoveel pijn voelt, niet alleen de pijn van de melancholie maar ook die van de liefde en van het hart. En die film van Chabrol, hoe heet die toch ook al weer? Dat wist ik helaas niet. Achteraf bleek dat hij ‘Que la bête meure’ bedoelde.

Ik moet mijzelf hier in bescherming nemen tegen de nachtelijke verleidingen, want anders loopt het heel snel heel slecht met mij af. Dat zal sowieso wel het geval zijn, maar ik moet nog minimaal vier grote romans schrijven. Dat zal je zeker lukken, Geerten, je ziet er goed uit, en energiek. Ach, op onze leeftijd verliezen we zoveel mensen. We denken dat we jong blijven, maar als we dan in de spiegel kijken… Ja, zoals in ‘The Picture Of Dorian Gray’. Je denkt heel lang dat de meeste mensen ouder zijn dan jij, en dan opeens… Veel vrienden van vroeger zijn al weggerukt. Kees Snel, wat een tragische geschiedenis… (Kees Snel maakte deel uit van het schrijverscollectief Joyce & Co.) Nog één broer en één zus heb ik. Na Doeschka’s dood ben ik gestopt met whisky drinken. Nu ja, vanavond maak ik een uitzondering. Laat mij maar Baudelaire zijn, dan ben jij Edgar Allan Poe. Goed, zeg ik, dat betekent dan dat jij me in het Frans hebt vertaald.

Edgar_Allan_Poe_daguerreotype_crop.png

Mijn vrouw belde me, ze was ongerust. Zou ik wel uit bed kunnen voor de trein naar Taormina? Geerten stelde voor dat ik terugkeerde naar mijn hotel, maar ik wilde nog wat blijven, kon geen afscheid nemen. Nu we daar eenmaal waren, op die plaats waar ik zo zelden kom. Je mag ook Félicien Rops zijn, zei hij. We hadden het over de vrouwen en de verliefdheden in ons leven. Een verslaving die je te gronde kan richten. Maar die willen we toch niet opgeven? We willen toch verliefd kunnen worden, kunnen blijven, tot de laatste snik?

Op de terugweg naar het hotel, bijna vier uur was het, wankelde ik wat. Toch had ik alleen Italiaans bier gedronken. Ik zal met je meelopen, zei Geerten. Op straat,  die er helemaal verlaten bijlag, ondersteunde hij me, of dat probeerde hij. Maar hij wankelde al net zo als ik, zodat ik op mijn beurt hem moest ondersteunen. Aan de Duomo in nachtlicht en volstrekte stilte gehuld, op dat gracieus plein in Syracuse, hebben we afscheid genomen.

Vanmorgen was ik natuurlijk nog altijd ziek. Maar we zijn toch in Taormina geraakt, met veel medicatie en wilskracht. Ik heb al heimwee naar Syracusa. Taormina is ooit mooi geweest, maar de voorbije twintig, dertig jaar is het ten prooi gevallen aan massatoerisme. En er waait een frisse wind, maar het is niet koud. Heerlijke zon, en de Middellandse zee zo groenblauwachtig. Wat heb ik een prachtige ervaring, een onvergetelijke ontmoeting, achter de rug. We wilden de nacht niet laten eindigen, maar ja… Mijn leven is veranderd.Ik voelde mij meteen zéér nauw aan je verwant, en had het idee dat ik je al mijn hele leven heb gekend. Wees voorzichtig met je gezondheid, zodat we elkaar in de toekomst nog vaker kunnen ontmoeten. Hope Sandoval zal ik bekijken.

Ik ben gisteravond, op jouw aanraden, opnieuw begonnen in ‘Cecilia’. Zevenentwintig jaar geleden verschenen. Wat een fijnzinnig, ontroerend, met hart en ziel geschreven boek. En zo overvloeiend van voorgevoelens. Ik herken je in het boek, zoals je nu bent, niet helemaal, maar toch. En ik herken ook iets van mezelf. Je voelde kennelijk al heel goed aan hoe je dertig jaar later ongeveer zou denken en leven. Toch schrijf je dit: “Met deze boeken heb ik door de jaren heen een geestelijke barrière opgeworpen tussen mijzelf en de wereld die zo moeilijk te nemen is dat ik geen contacten meer met de ander kant onderhoud en slechts met spijt dit papieren universum kan verlaten.” Zo zag ik jou helemaal niet: boeken, films, muziek, leken net verbindingen, koppelingen, bruggen tussen ons. Ik mag je natuurlijk niet vereenzelvigen met je personages.

Buiten is de regen opgehouden. De zon breekt door de novemberwolken, de donkerste. Blauwe lucht, een rusteloze merel voor mijn raam. Wees niet boos en niet bedroefd. Ik zet iTunes aan. ‘Blue Mountains’ van Sam Amidon. Tadadada Tadadada Tadadada Dadada.

DAT VREEMDE GEVOEL VAN VOLDOENING

Finis_gloriae_mundi_from_Juan_Valdez_Leal

De voorbije jaren, na zoveel bezinning en ervaring, wist ik bijna altijd wel zeker dat ik nooit een ramptoerist zou worden: het was er te laat voor, en ik wist met zekerheid dat genieten van het lijden van andere mensen en zelfs van dieren niet in mijn aard lag. Weet ik het met zekerheid? Neen, dat weet ik niet.

Ik ben al lang tijd gefascineerd door de aantrekkingskracht bij kunstenaars, muzikanten en vooral schrijvers voor het verschrikkelijke, het ziekelijke, de pijn en de dood. En door wat de dichter Novalis bestempelde als “het verband tussen genot, religie en wreedheid”. We weten uit het baanbrekende werk van Mario Praz, ‘Lust, dood en duivel in de literatuur van de Romantiek’ in welke mate het verschrikkelijke, het afschuwelijke en het morbide de thema’s bij uitstek waren van de romantische auteurs. Ik wil ze hier niet allemaal opsommen, ze zijn met velen. Ook later, als de romantiek al lang ten grave is gedragen, blijft die aantrekkingskracht voor wat nu over de hele wereld ‘horror’ heet doorwerken. Je hoeft daar niet lang over na te denken: zet de tv aan, ga een bibliotheek, boekwinkel of mediatheek binnen, ga naar een bioscoop, speel een game – je ontsnapt niet aan de horror, “the tempestuous loveliness of terror”, in de woorden van Shelley.

Het genieten van het lijden van andere mensen en zelfs van dieren lag niet in mijn aard, schreef ik. De fascinatie ging uit van een artificiële vorm van die aantrekkingskracht bij anderen, altijd bij anderen. Hoe zij die tegenstrijdige gevoelens verwoordden, in beeld brachten, er razend populaire films van maakten, en zo meer. Het ging mij om schrijvers als Edgar Allan Poe, Charles Baudelaire, (en in zekere zin dichter bij huis Geerten Meijsing alias Joyce & Co), kunstenaars als Cindy Sherman, Francis Bacon en Juan de Valdés Leal, singer-songwriters als Townes Van Zandt en filmregisseurs als Henri-Georges Clouzot, Tobe Hooper en David Cronenberg.

Dostojevski1872

Maar als ik wat dieper nadenk over mezelf, en vooral wat eerlijker (hoewel eerlijkheid ook alweer een dubbelzinnig begrip is), moet ik toegeven dat ik net zo goed geniet van het lijden van andere mensen. Nu ja, genieten is misschien wat overdreven. Maar de fascinatie is er zeker, ook al geef ik dat niet graag toe; een bepaalde vorm van ‘lichtheid’ als andere mensen iets ergs overkomt. Ook al doe ik er niet aan mee en heb ik er nooit aan meegedaan: ik ben kennelijk net zo goed een ramptoerist als iedereen.

Dat morele superioriteitsgevoel van me is maar een dun laagje over de wreedheid en het sadisme dat in ons allen aanwezig is. Niet dat ik me voor mijn morele ingesteldheid schaam. Ik ben blij dat ik dat laagje heb. Maar heb ik, als ik dit weet, het recht om over anderen te oordelen, die die glimmende beschermlaag niet hebben? Misschien wel, omdat ik ervan uitga dat elke mens vrij kan kiezen om dit te doen of dat te doen. Maar ik ben er niet zeker van. Misschien heb ik alleen maar geluk gehad?

De voorbije dagen heb ik, geplaagd door koorts, zitten en liggen lezen in Dostojewski’s “Misdaad en straf”. Ik was er al vaak in begonnen, maar had het telkens weer terzijde gelegd, vooral vanwege de ingewikkelde Russische namen (maar ook omdat de editie die ik vroeger bezat nog in de spelling van voor de tweede wereldoorlog was, met als titel ‘Schuld en boete’). Nu niet. Ik ging helemaal op in die geniale roman. Op den duur werd ik zelf een beetje Raskolnikov, een jongeman die met een bijl twee vrouwen koelbloedig om het leven brengt.
Op pagina 210 in Atheneum-uitgave uit 2009 las ik het volgende:
“…de huurders weken één voor één terug naar de deur met inwendig dat vreemde gevoel van voldoening dat men altijd, zelfs bij diegenen die hem het naast staan, kan constateren wanneer hun naaste door een onverwacht ongeluk getroffen wordt, een gevoel waar geen mens, niet één uitgezonderd, zelfs ondanks de waarachtigste gevoelens van medelijden en deelneming vrij van is.”

Ik geloof dat het waar is, dat elkeen van ons zulke gevoelens heeft. Maar ik vind het vreemd dat Dostojewski dit met absolute zekerheid wist, terwijl hij toch een eenzame enkeling was: hoe kon hij weten wat er in de ziel en het hart van, laten we zeggen, een aboriginal in Australië omging?

En toch geloof ik dat het waar is: omdat gelijkaardige gevoelens ook nu, 166 jaar na het verschijnen van ‘Misdaad en straf’,  nog omgaan in mijn eigen hart en ziel. In mijn eigen geest zal ik maar zeggen. Want ‘hart en ziel’, dat klinkt zo romantisch.

(Een gelijkaardig fenomeen is de aantrekkingskracht van de afgrond, het ‘ziekelijke’ verlangen om onder een metro of trein te springen, of in het koude, donkere water van een rivier – zoals beschreven in Edgar Allan Poe’s ‘The Imp Of the Perverse’. ”If there be no friendly arm to check us, or if we fail in a sudden effort to prostrate ourselves backward from the abyss, we plunge, and are destroyed”.)

Afbeeldingen: Juan de Valdés Leal, Finis gloriae mundi (1672; Dostojewski.

MISDAAD

Geweldige kop heeft James Ellroy, schrijver van ‘The Black Dahlia’ en andere ongeëvenaarde misdaadromans. Meestal zwijg ik over mijn verknochtheid aan dat literaire genre, waarom weet ik niet, want er is helemaal niets mis mee. Het gaat niet om een ‘guilty pleasure’ of zo. Sommige misdaadschrijvers zijn even goed als Proust, Kafka of Murakami.

Wie geniet mijn voorkeur? Even nadenken. Niet over James Ellroy natuurlijk. Dat schreef ik al. Edgar Allan Poe is de eerste en de beste, vermoed ik. Daarnaast houd ik van de hard-boiled klassiekers: Raymond Chandler, Dashiel Hammett en Ross McDonald. Graham Greene is een geval apart, niet altijd misdaad, maar toch (en ik heb al zijn boeken gelezen). Georges Simenon: wat kon die man schrijven (en neuken).
Mijn vriend Jos leende me destijds alle boeken van Maj Sjöwall en Per Wahlöö uit. Nadien heb ik ze zelf aangeschaft, om ze opnieuw te lezen. En daarna weer verkocht of gewoonweg weggegooid, omdat de kaften zo lelijk waren.
Nog enkele uitstekende Amerikanen: Jim Thompson. Jim Thompson ben ik gaan lezen dankzij de geweldige en vergeten rock & roll band ‘Green On Red’: hun zanger Dan Stuart was een bewonderaar van Thompson. Een van hun elpees is naar zijn boek ‘The Killer Inside Me’ genoemd. Een paar jaar geleden vertelde Dan me dat hij van de drugs af was en nooit meer een Jim Thompson ter hand neemt. Coup de torchon is een uitstekende verfilming van een boek van Thompson. Er zijn ook zeer geslaagde verfilmingen van romans van Patricia Highsmith. De beste? ‘Der Amerikanische Freund’ van Wim Wenders. Een film die ik nooit zal vergeten. Toch zijn de boeken van Highsmith nog beter dan de films. En wie vergeet ik nu? James Cain? Wellicht is James Cain de allerbeste. Want zijn ‘Mildred Pierce’, ‘The Postman Always Rings Twice’, ‘Double Indemnity’ en ‘Serenade’ geen meesterwerken?

Lang leve de misdaad!

EEN KORT VERHAAL OVER DE LIEFDE

Je ligt ongeveer vier uur per dag op je canapé. Niet uit luiheid, dat zou ook kunnen, maar nu is het om te herstellen van wat een ernstige ziekte wordt genoemd. Je moet nieuwe krachten opdoen, zodat je als de lente er aankomt weer je oude vertrouwde zelf bent. Alleen wil je niet oud zijn, en vertrouwen doe je je zelf evenmin, gewoonweg omdat je er niet vertrouwd mee bent, met dat veelarmige ‘zelf’. Schiet het als ongedierte in een vochtige lade niet meermaals alle kanten op? De vier windstreken, andere dimensies opzoekend… Het is een oude geschiedenis, die al zo vaak is verteld – het verhaal van de dubbelganger, de gespleten persoonlijkheid, het ambiguë, de schone en het beest, honderden voorbeelden. Het mooiste vind je nog altijd Edgar Allan Poe’s ‘William Wilson’. Poe maakt het zeer duidelijk dat je voor je zelf, voor je dubbelganger op je hoede moet zijn. De kans is groot dat hij je op een donkere hoek in je eigen stad staat op te wachten, het mes klaar om toe te steken.

Je ligt daar dan en bedenkt verhalen. Of liever: je bedenkt het begin van verhalen. Realistische verhalen, romantische verhalen, postmoderne verhalen, surrealistische verhalen. Prachtig, denk je. Dit is het. Op de achtergrond klinkt iets van Bach, van the Low Anthem, van Charlotte Gainsbourg. Waar is dat verdomde notitieboekje? Niet binnen handbereik. En alleen maar een potlood met een gebroken loodstift, je kunt er alleen nog kruisjes mee vormen, of een zo goed als onleesbaar laatste testament. Niet dus. Het verhaal zal voor morgen zijn. Je draait je om, je gezicht zo diep mogelijk in de kussens, je rug naar het raam, je ogen afschermend voor het binnenvallende vroege lentelicht. Je wilt verdwijnen in de rugzijde van je canapé. Daar is het een mooie wereld, dat weet je, maar de toegang is moeilijk. Er zijn veel wachtenden voor je. Misschien staat de muziek van Glenn Gould te luid? Misschien heb je te weinig pillen geslikt? Teveel koffie gedronken? Waarom ben je zo onrustig? Je moet net heel rustig zijn om er binnen te kunnen. Om je zelf te ruilen voor de geheime formule die je toegang verschaft tot dat ‘verboden’rijk’.

Je bent herstellende. Je doet wat oefeningen. Armen strekken, bukken, de bijna dode planten water geven. Je kunt ademhalen. Je voelt onbekende krachten sluimeren in je lichaam. Je gaat eens op het verwaarloosde terras kijken. Een plant die je niet herkent vormt scheuten, felgroen in de late middagzon. Weer binnen kijk je naar de foto van Charlotte Gainsbourg op IRM. Overdrijft ze niet een beetje? Zo vaak haar sensuele foto afdrukken op de hoes van haar cd. Het is een mooie foto, maar gaat het niet om de muziek van Beck, om haar stem, om rock & roll? Nee, zegt ze, hier ben ik – ik leef en ik ben blij dat ik leef. Ik had er ook niet kunnen zijn. Charlotte Gainsbourg bevestigt wat ik ook wil bevestigen. Het leven, het verlangen naar ander leven, het plezier, in weerwil van droefheid, van ziekte, van gevaar. Heaven can wait. Charlotte’s zelf is nu even Beckachtig. Terwijl haar persona in I’m not there ongetwijfeld een geïdealiseerde Sara / Suze was. Een personage dat me betoverd heeft, vooral als je haar in het licht van Bob Dylans ‘I Want You’ ziet vrijen – pure lust.

Zo gaan je gedachten al of niet naar het verleden, een romantische pudding, het heden, een giftig spinnenweb, en de toekomst, een geslaagd verhaal, een gelukkige Michael Kohlhaas, een Gregor Samsa die niet van gedaante verandert, maar in de armen ontwaakt van zijn fictieve Felice, die uiteindelijk een vrouw van vlees en bloed blijkt te zijn. Je beseft dat je zelf een echt zelf is. Je kunt je niet achter alter ego’s verbergen. Je bent de mens die je – maar korte tijd – bent.  Als je liefhebt moet je liefhebben, jij bent de dader, als je haat moet je maar haten, het zij zo. Elke mens schijnt vijanden te hebben. Jij niet? Natuurlijk wel. Maar maak je gewoon geen zorgen. De liefde en de tijd schuiven die domme geschiedenissen allemaal aan de kant. Verhalen komen vanzelf. Om je heen ontstaan ze, in de levens van onbekenden, van vrienden, van kunstenaars, van geliefden, van degene om wie je leven draait als een cirkel rond de zon.

En hij zoekt zijn andere zij op, zijn ogen naar het licht van de zon. En hij luistert. Naar Bach, naar Charlotte Gainsbourg, naar I Want You. Naar zijn eigen stem. En als hij zijn oren spitst hoort hij de stem van zijn geliefde. Het gaat niet om het geluk, zegt ze. Het gaat om hoe we zijn. Het gaat om onze diepe verwantschap. Het gaat om iets waar we nog geen verhaal voor hebben, zegt ze. Het gaat om de intense warmte die we voelen als we elkaar omhelzen, zegt ze. Wat betekent dat vuur? Ik weet het niet, zeg ze. Laten we het vooral niet doven, zegt hij. Misschien moet de hele wereld branden zoals wij?

Ω

 

BEELDEN VAN LEVENDEN EN DODEN

Vorige week zag ik, toevallig of niet, twee films over de relatie tussen de levenden en de doden. Hoe de doden terugkomen, niet als spoken of geesten, maar als reële, tastbare wezens. Geïncarneerde zielen. Solaris van Steven Soderbergh – geen meesterwerk, maar wel een uitstekende film – is een remake van de film van Andrei Tarkovski. Het verhaal is gesitueerd aan boord van een ruimtestation in de nabijheid van de ‘intelligente’ planeet Solaris. Het science-fiction element is zeer ondergeschikte aan de menselijke gevoelens en emoties, met name die van het hoofdpersonage, een psychiater die een rouwproces beleeft. In het ruimtestation ziet hij zijn overleden vrouw terug en voelt hij opnieuw zijn innige liefde. De film verwijst ongetwijfeld naar de mythe van Orpheus en Eurydice. Je kunt de teruggekeerde doden zien als zeer levendige aanwezigheden in de verbeelding van de levenden. Wellicht zijn ze verdrongen naar het onbewuste maar komen ze door een bepaalde gebeurtenis weer aan de oppervlakte. De planeet Solaris is dan een metafoor voor de kracht die het verdrongene weer naar boven haalt. Een rode draad doorheen de film is het schitterende gedicht van Dylan Thomas, And Death Shall Have No Dominion. Het gedicht is ook de afscheidsbrief van de geliefde vrouw.

Jacques Rivette, die volgend jaar 80 wordt, staat sinds de jaren zestig bekend voor zijn eigenzinnige, geheimzinnige, soms zeer lange films. Hij is samen met François Truffaut, Jean-Luc Godard en Eric Rohmer een van de grondleggers van de Franse nouvelle vague en van de auteurscinema. Zijn film Out 1 heb ik in een ingekorte versie gezien, de originele film duurt ongeveer 13 uur. Zijn mooiste werken vind ik Céline et Julie vont en bateau (met de jong overleden Juliet Berto in een van de hoofdrollen) en La Belle Noiseuse (bijna vier uur lang Emmanuelle Béart naakt als schildersmodel voor Michel Piccoli). Een paar dagen geleden zag ik Rivette’s Histoire de Marie et Julien, alweer een mysterieuze film over levenden en doden die elkaar ontmoeten. Emmanuelle Béart is eens te meer prachtig, niet alleen als vrouw maar zeker ook als actrice, in de rol van Marie, een raadselachtige verschijning die kennelijk is teruggekeerd uit het rijk van de dood. Zij beleeft een intense liefdesrelatie met de klokkenmaker en afperser Julien. Dat zij wel degelijk dood is blijkt onder meer uit het feit dat zij niet bloedt als zij zich verwondt. Bovendien spreekt zij soms een vreemde, onmenselijke taal. Op een keer als Marie de liefde bedrijft met Julien komen er zinnen uit haar mond die ik meteen herkende als fragmenten uit Kleists Penthesilea. Ik heb dat stuk – over de onmogelijke, letterlijk verscheurende liefde van Achilles en Penthesilea, de koningin van de Amazones – vaak gelezen en meermaals in opvoeringen gezien. Er bestaat een mooie vertaling van de hand van Gerrit Komrij van het stuk.

De poes van Julien heet dan weer Nevermore, het woord dat de raaf telkens opnieuw uitspreekt in het beroemde gedicht van Edgar Allen Poe. De verteller in dat epische gedicht treurt om de dood van degene die de engelen Lenore noemen. Tegen de raaf zegt hij naar aanleiding van het woord ‘nevermore’:

“Be that word our sign of parting, bird or fiend!”
I shrieked, upstarting –
“Get thee back into the tempest and the Night’s Plutonian shore!”

De levende Julien snijdt zich in de vinger en bloedt, hij herstelt klokken, hoe groter hoe ouder, zegt hij, en perst onmogelijk veel geld af van Madame X. Madame X heeft eveneens een relatie met een dode, maar dat is weer een ander verhaal… Of toch niet?Neem van mij aan dat je van Histoire de Marie et Julien nooit genoeg kunt krijgen. Dat is zo met alle raadsels, mysteries en mythes. Jacques Rivette was 75 toen hij deze film beëindigde. Wat moet het voldoening schenken om op zo’n hoge leeftijd nog zulke prachtige films te kunnen maken, en met een actrice als Emmanuelle Béart te kunnen samenwerken.

VRIENDSCHAP EN TEGENSPRAAK

cof

Hoe vertaal je opposition in de volgende uitspraak van William Blake: ‘Opposition is true Friendship?” Is het tegenstand, tegenstelling, oppositie, tegenspraak? Of zijn de vier vertalingen geldig? Ik denk het, omdat ze alle vier van toepassing zijn op ware vriendschap. Mensen die over alles hetzelfde denken kunnen moeilijk vrienden zijn. Wat zouden ze van elkaar leren? Wat zouden ze elkaar vertellen? Een vriendschap heeft verhalen nodig. Het verhaal is het ‘andere’, datgene wat de vriendschap spannend houdt. Het verhaal is de cement die de vrienden bijeen houdt. Vrienden kennen elkaars verhalen niet. Geleidelijk aan leren ze ze kennen. Is die ontdekkingsreis niet de kern van elke vriendschap. In ‘The Marriage Of Heaven and Hell’ schreef William Blake ook dit nog: ‘This Angel, who is now become a Devil, is my particular friend; we often read the Bible together in its infernal or diabolical sense, which the world shall have if they behave well’.

Nu ik dit gelezen en geschreven heb twijfel ik toch weer. Want hoe zit het dan met de vrienden die elkaars spiegelbeeld of dubbelganger zijn? En met de diepzinnige uitspraak van Aristoteles (en van Pythagoras), veel later overgenomen door Borges, dat een vriend een ander zelf is? De vriend als dubbelganger. Maar ogenschijnlijk staat daar dan weer de lange traditie van rampzalige ontmoetingen met dubbelgangers tegenover, traditie die het best tot uitdrukking komt in ‘William Wilson’ van Edgar Allan Poe. In het verhaal van Poe is de dubbelganger het geweten van de held. Als hij de dubbelganger doodt, sterft hij zelf. En zo kom ik toch terug bij het begin uit, want wie zijn dubbelganger doodt is er ongetwijfeld in oppositie mee.

GENETICA

Stephan vertelde mij onlangs het volgende. “Ik ben een afstammeling van een familie waar bij één tak de verbeelding zeer sterk ontwikkeld was en bij de andere tak hadden temperament, opvliegendheid en zelfs een neiging tot agressie de overhand. Die beide elementen zijn in mij verenigd. Hoe kan het ook anders. Niemand ontsnapt aan de wetten van de genetica.
Ondanks het feit dat ze zelf zulke neigingen hadden, zij het sterk afgezwakt, maakten mijn ouders zich veel zorgen over me. Steeds wilde ik mijn wil doordrijven. Mijn wildste dromen moesten werkelijkheid worden, zoniet werd ik onhandelbaar.
Mijn jeugdvrienden hadden het vaak moeilijk met me. Als ze me niet gehoorzaamden gunde ik hen geen blik meer waardig. Bij al onze escapades, in al onze avonturen moest ik de leider zijn en daarmee basta. Mijn ouders waren te zwak om mij te kunnen temmen. Hoe meer pogingen ze deden hoe groter mijn triomfen werden. Al gauw was mijn wil wet. Niemand had nog iets over me te zeggen. Ik was nog geen zestien en ik ging al waar mijn passies mij voerden. Niets kon mijn driften aan banden leggen. Hoeveel schade ik anderen en mezelf ook toebracht, het veranderde niets aan mijn bestaan.”

Er viel een lange stilte. Ik schonk nog wat wijn in. De rest vertel ik je op een andere avond, zei Stephan. Laten we nu nog maar een spelletje whist spelen.

[Met veel dank aan Edgar Allan Poe.]

INKT EN ALCOHOL: BENEVELDE SCHRIJVERS

Een fascinerend boek over Guy Debord – door Andy Merrifield – zet mij nog maar eens aan het nadenken over het verband tussen alcohol en schrijven. In veel gevallen lijkt het wel of het bij de edele schrijfkunst om een transsubstantiatie gaat, niet van wijn in bloed, maar van wijn en andere alcoholhoudende dranken in inkt. Ik denk nu aan schrijvers, doordat er in die biografie nogal wat worden genoemd, maar zeer waarschijnlijk gaat het net zo goed op voor andere kunstbeoefenaars. Het grote voorbeeld van de schrijver-alcoholicus is natuurlijk Malcolm Lowry, die minstens evenveel dronk als zijn mytische personage uit Under The Volcano, de consul Geoffrey Firmin.

Ik wil niet alweer een lijstje maken, maar kan toch niet aan de verleiding weerstaan een aantal namen te noemen. Het zijn namen die op mij een onverklaarbare aantrekkingskracht hebben. Onverklaarbaar omdat er tijdens mijn kinderenjaren nooit over schrijvers werd gesproken, tenzij misschien over Hendrik Conscience en Lode Zielens (maar dat waren geen zatlappen, neem ik aan). Ook op de middelbare school werd er weinig aandacht geschonken aan schrijvers: de fragmenten die we te lezen kregen waren ‘leerstof’, zoals de formules in algebra en analytische meetkunde en de voortplanting van de regenworm dat waren. Nu valt het mij bij het schrijven altijd zwaar om geen namen te noemen. Ik denk dat ik meer namen ken dan woorden. Als ik wat zou oefenen zou ik zinnen kunnen maken met alleen maar namen. De aantrekkingskracht van namen kan ik niet verklaren, maar de interesse voor schrijvers die de donkere kanten van het leven opzoeken (en dat gaat vaak gepaard met alcohol en drugs) is bij mij begonnen met een artikel over Edgar Allan Poe in de jeugdencyclopedie ‘Zoek het eens op’. (Ik heb nu heel sterk het gevoel dat ik dit hier al eens een keer heb verteld.) Ik was ongeveer dertien toen ik Tales Of Mystery And Imagination las (in Nederlandse vertaling). Kennelijk dronk Poe niet echt heel veel, maar kon hij geen drank verdragen. Wat later kwam Dylan Thomas in mijn leven, die ik dank zij Bob Dylan leerde kennen. Over Bob Dylan weten we weinig, maar velen beweren dat hij zijn ooit zo expressieve stem naar de verdoemenis heeft gezopen. Ooit hoorde ik Richard Burton, een notoire dronkaard, Under Milkwood voorlezen. Prachtige stem. Als ik me niet vergis was het ook zijn stem die fragmenten uit Under The Volcano ten gehore bracht in een documentaire over Malcolm Lowry. Dylan Thomas dronk zich dood in een New Yorkse bar. Fernando Pessoa, een van de grootste dichters uit de 20ste eeuw stierf van een stukgedronken lever. F. Scott Fitzgerald was een alcoholist. Ook hij kon volgens zijn biografen slecht tegen de drank. Hemingway kon er wel goed tegen, maar schoot zich toch maar een kogel door de kop toen hij ten gevolge van het vele zuipen in Parijs en alle andere swingende steden van de wereld begon af te takelen. Richard Brautigan volgde het voorbeeld van zijn meester. Als Alfred Jarry geen geld had voor wijn of absinthe dronk hij zijn inktpot leeg. (Hoe goedkoop was die inkt dan?) Zijn eten ving hij in de Seine. Onlangs maakte Hunter Thompson er wegens verregaande aftakeling een eind aan. Ik kan nog wel een tijdje doorgaan, maar mijn geduld is op. Ik wil dit stukje beëindigen met degene waarmee het allemaal begonnen is, de leider en bezieler van de Internationale Situationniste, de grote filosoof en filmaker en revolutionair: Guy Debord. Guy Debord schoot zich een kogel door het hart. Waarom toch?

ODE AAN DE GROTE BEER

Ik heb een kater en ben verliefd op een schim, of op meerdere schimmen. Een kater heb ik van wijn en vooral van Westmalle Tripels. Die wijn dronk ik met vrienden uit Gent in het restaurant Bij den Boer. Het bier in café Kafka. Ja, ik was het bijna vergeten, als aperitief een caipirinha in de Archiduc. Daar stond Arno aan de toog. Ik denk dat hij daar vaak staat. Ligt hij dan niet meestal in bed met een van zijn madammen? Hij zag er oud, moe en eenzaam uit. Ik heb een kater en voel me oud, moe en eenzaam.Toch ben ik uitzonderlijk eens een keer om halfeen gaan slapen en is het geen drie of vier uur geworden. Dat kan niet als je om halfeen gaat slapen. Het was een mooie avond, we hebben zelfs gelachen. Maar ook over dementie en de dood gepraat en over de verdwijning van onze vriend JFK Canard.

De buurt rond Sint-Katelijne ziet er schitterend uit. Dit is geen metafoor, alles schittert er echt. Het speet ons al een beetje dat we in een restaurant hadden gereserveerd, je kon op de kerstmarkt allerlei lekkere dingen eten, van Spaanse churros tot Finse versgerookte zalm. Als ik mijn camera had bij me gehad dan had ik foto’s kunnen maken en die op flickr zetten en dan had ik me niet moeten vermoeien met deze dingen hier te noteren. Schrijven als je een kater hebt is als zingen met een stoflong. Hoewel ik geen stoflong heb, denk ik, en ook niet kan zingen. Toch zing ik soms, maar dit geheel terzijde. Zulke vergelijkingen zijn loze beweringen. We weten helemaal niets. Nu moet je niet denken dat Bij den Boer geen goed restaurant is, want dat is het wel. Ik kan alleen niet goed tegen wijn en trappist, zowat de lekkerste dingen die ik ken. Is dit een opstel, dat ik hier zit te schrijven?

Gisterochtend was ik doodmoe en had ik ook al een beetje een kater. Ik was donderdagavond na een voorstelling van Baraque Frituur in de KVS pas om vier gaan slapen. Baraque Frituur was bijzonder grappig. We hebben wat afgelachen. Het stuk van Ivan Vrambout gaat over de clichés die Vlamingen over Walen gebruiken (en vaak als waarheid aannemen) en vice versa. Het onderwerp ‘stoflong’ werd er in aangesneden. Boterhammen smeren voor de kinderen. Werken tot je erbij neervalt. Lui met je gat in de zon liggen op een terril. Maar het leukste waren de citaten uit Mieke Maaike’s Obscene Jeugd, van onze Vlaamse viezentist. Als je een meisje met een Frans accent allerlei schunnigheden uit dat boekje hoort debiteren, lijkt het wel alsof ze zaad in de mond heeft in plaats van speeksel. De vier acteurs waren uitstekend, twee Vlaamse en twee Waalse. Er werden geen oplossingen aangereikt voor Brussel-Halle-Vilvoorde. Wel werd natuurlijk het Vlaams Blok nog eens goed belachelijk gemaakt, de mannen met de vlaggen. Ze weten niet eens dat die leeuw uit Arabië komt. Niet dat ik me om die reden wil gaan opblazen in Irak of zo. Ik luister liever naar muziek of lees een boek van Stendhal. Zelfs ben ik nog liever verliefd op een schim. Ik ben al vaak verliefd geweest in mijn leven, dat duurt een paar maanden en dan ebt het weer weg. Gedaan met de slapeloze nachten en het schrijven van lullige poëzie. Maar ik ben nog nooit verliefd geweest op een schim. Na de voorstelling van Baraque Frituur bood de KVS een kleine receptie aan. In plaats van hapjes waren er frieten. Een goed idee. En wijn, wat minder toepasselijk was. Maar we hebben er toch van gedronken. In de bus naar huis heb ik stomverbaasd zitten lezen in The Murders In the Rue Morgue. Edgar Allen Poe was echt wel een genie. Wat zit ik hier een opstelletje te schrijven als ik eigenlijk een verhaal van Poe of Borges zou moeten lezen! En verliefd te wezen op een schim. Ik was bijzonder euforisch tijdens die busrit. Thuis moest ik mijn computer opgestart krijgen, want ik wou nog iets schrijven over Baraque Frituur. Dat opstarten heeft meer dan een uur geduurd. Van mijn euforie was niet veel meer overgebleven. Gelukkig had ik in een nachtwinkel nog een trappist kunnen kopen. Die was net leeg toen de computer in gang schoot. ‘Welkom’ zei hij. Maar wat had ik nog te vertellen? Ik was alles vergeten. Gelukkig hoorde ik toen opeens een stem. De stem van een schim. Die praatte er maar lustig op los, en ik luisterde, en al luisterend werd ik verliefd op de stem van die schim. Op het timbre, op het accent… Ze leek een beetje op die van Meryl Streep in Sophie’s Choice. Een heel avontuur. Ik wist niet waar ik het had. Van slapen kon bijna geen sprake zijn. Toch ben ik gisteren al om negen uur weer opgestaan. Ik voelde me helemaal niet opgetogen. Ik had denk ik wat de blues wordt genoemd. Hoe kon ik die stem ooit terugvinden. Hoe kon ik van die schim, waar ik inmiddels verliefd op was geworden, iemand van vlees en bloed maken, iemand met een zachte huid? Een perzikenhuid. Met borsten als druiventrossen. (hier begint de lullige poëzie al, en het plagiaat). Ik kon het niet. Je mag trouwens niet verliefd worden als je gehuwd bent. Dat is verboden. Neen, dat mag niet. Dan zet je alles op het spel. En spelen mag eigenlijk ook al niet, ook al wordt dat veel gedaan in de verhalen van Edgar Allen Poe, om het nog niet over Poesjkin te hebben. Maar je weet hoe beiden aan hun eind zijn gekomen. Geniale verhalen schrijven over verliefde kaartspelers is gevaarlijk en kan je je leven kosten. Dat zou op boekomslagen kunnen staan, zoals de opschriften op sigarettenpakjes.

Nu moet ik dit opstel beëindigen, net op het ogenblik dat het wat begon te worden. Maar ik moet mijn radioprogramma nog wat voorbereiden en dan moet ik naar Antwerpen vertrekken. Het is de eerste zaterdag van de maand, dan maak ik Zero de Conduite op Radio Centraal, samen met mijn vriend Patje, die ik meestal niet noem. Ik heb de vrienden met wie we zijn gaan eten, de liefste mensen van de wereld, ook niet genoemd. Patje heet ook niet werkelijk Patje. Maar iedereen noemt hem wel zo. Het was onlangs zijn verjaardag. Proficiat Patje! Ik heb een boek voor hem gekocht. Dat mag ik wel schrijven, want hij heeft geen computer, hij kan dit niet lezen. Of hij zou al naar een internetcafé moeten gaan, wat weinig waarschijnlijk is. Ik zal meteen eens bellen, om te horen waar hij zoal uithangt. Maar die schim, die laat me meer niet los. Is het de muze die weer opgedoken is, of is het een gevaarlijke sirene en moet ik was in mijn oren stoppen? Ik weet het niet. Ik zal wel zien. Maar ik wil wel weer graag opnieuw leren slapen. Slapen lijkt me een leuke bezigheid. Ik denk dat de levenshouding van Warren Zevon (I’ll sleep when I’m dead) niet zo goed was. Lang leve de slaap! De vergetelheid. De zijnsvergetelheid. De zinsverbijstering. Op de trein naar Antwerpen zal ik dan misschien nog een ode aan de Grote Beer schrijven of andere onzin.

Foto: Rode schim, Martin Pulaski