NOGMAALS DE CADIZ BLUES

Foto: Agnes Anquinet. Menchu en ik in bar Manteca, Cadiz

16 april 2016. Een mooie zonnige dag, in Cadiz met Menchu. De koortsblaasjes van een lange ziekte nog zichtbaar. Een longontsteking achter de rug, ik had enkele weken het bed moeten houden. De hoest bleef lange tijd aanslepen. Maar dan daar aan de Atlantische Oceaan en dicht bij de straat van Gibraltar het overweldigende en helende licht, een onverwoestbare vriendschap en liefde op het zoveelste gezicht.
Vandaag, zeven jaar later, grijsgrauwe wolken, lusteloosheid en, dat mag ik zeker niet vergeten, evenmin ver van hier, oorlog en vernietiging van jonge en oudere levens. Wat te doen?

Mogelijk kan alleen een vriend of een vriendin die tegenover me zit en met me praat mij uit deze geestelijke verlamming bevrijden. De heldere klanken van een conversatie met gemurmel van andere mensen op de achtergrond terwijl er even geen tijd is. Een stroom van betekenisvolle woorden onderbroken door rinkelend lachen dat rijmt op dat van de glazen waarmee we op elkaars gezondheid drinken.

ZERO DE CONDUITE: BURNING HELL

Little Walter

Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Sommige muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Well, my temperature rises and my feet don’t walk so fast / Yes, my temperature rises and my feet don’t walk so fast / Well, this Arabian doctor came in, gave me a shot / But wouldn’t tell me if what I had would last.

De hel is geplaveid met goede voornemens en je hoort er naar het schijnt alleen maar blues uit het midden van de twintigste eeuw (en ouder). Bovendien loop je daar louter anderen tegen het vege lijf. Mijn goed voornemen was om vandaag de trein naar Antwerpen te nemen en eindelijk weer live aan de slag te gaan. Aan de slag? Ik ben echter thuis gebleven. Waarom? Vanwege nothing but the blues, maar je mag het ook uitputting noemen. Einde van het Latijn. Ik neem aan dat ik op een dag het licht weer zie, maar die dag is zeker nog niet vandaag. Van de nood heb ik een deugd gemaakt, van de blues een programma, al zit in mijn selectie ook heel wat zogeheten bluesrock. De echte blues, of wat je zo zou kunnen noemen, heb ik pas laat leren kennen. In mijn jeugd had ik maar één zwarte bluesplaat, een live album van B.B. King. De rest van mijn blues was allemaal wit. Ik geloof niet dat het een geval van jeugdig racisme was. De eerste single die ik ooit aanschafte – in 1962 – was er een van Ray Charles. Het probleem was vooral, meen ik mij te herinneren, dat je geen oorspronkelijke blues op de radio hoorde, je vond weinig of geen zwarte blues in de platenwinkels, er werd ook slechts incidenteel over geschreven, tenzij in gespecialiseerde blaadjes (die ik niet kende). Zoals zoveel van mijn generatiegenoten heb ik de blues leren kennen van de langspeelplaten en singles van the Rolling Stones, the Pretty Things en Them. En ik moet hier zeker ook Cuby & the Blizzards vermelden. Harry Muskee had een authentieke bluesstem, Eelco Gelling was een voortreffelijke gitarist. Je had natuurlijk ook John Mayall & the Bluesbreakers, the Yardbirds, Fleetwood Mac, Chicken Shack en wat later Led Zeppelin, en nog een hele resem andere rockbands van wie het repertoire gebaseerd was op de blues. Al deze witte bands, zangers, muzikanten, maakten mij warm voor de oorspronkelijke muziek uit Chicago, Memphis, de Mississippi Delta, New Orleans en talloze andere steden en dorpen in de VS. En zo kwam het dat ik uiteindelijk toch op zoek ging naar platen van Muddy Waters, Little Walter, Howlin’ Wolf, John Lee Hooker en andere giganten. Inmiddels waren de jaren zeventig begonnen en had ik een soort van baard. (Best mogelijk dat ik dit verhaal al eerder heb verteld.)

If I’m feelin’ tomorrow
Like I feel today
I’m gonna pack my suitcase
‘Cause I’m troubled
I’m all worried in mind
And I never been satisfied
And I just can’t keep from cryin’


Bij de keuze van de onderstaande songs ben ik snel en intuïtief te werk gegaan. Op een andere dag had mijn lijst er waarschijnlijk helemaal anders uitgezien. Op nog een andere dag had ik helemaal geen blues gekozen, maar liedjes over filmsterren, aardbeien, wolkenkrabbers, zeilboten of Rock Werchter. Stemming bepaalt ons leven.

Veel luisterplezier.

Cuby (Harry Muskee), Eddie Boyd, John Mayall

This Land Is Your Land – Woody Guthrie – Smithsonian Folkways: American Roots Collection – Woody Guthrie

Long Road To Travel – Lonnie Johnson – Smithsonian Folkways: American Roots Collection – Lonnie Johnson

Mean Old World – T-Bone Walker – T-Bone Blues – Michael Goldsen/T-Bone Walker

I Can’t Be Satisfied – Muddy Waters – Hard Again – M. Morganfield

Come Back Baby – Little Walter – Blues With A Feeling  – Walter Jacobs

Done Somebody Wrong – Elmore James – The Sky Is Crying – Elmore James

The Sky Is Crying – Cuby + Blizzards – Trippin’ Thru’ A Midnight Blues – Robinson/Lewis/James

Stop – Mike Bloomfield, Al Kooper, Steve Stills – Super Session – J.Ragovoy/M.Shuman

Mellow Down Easy – Butterfield Blues Band – The Paul Butterfield Blues Band – Willie Dixon

Sitting On a Barbed Wire Fence (Take 2) – Bob Dylan – The Best of The Cutting Edge 1965-1966: The Bootleg Series, Vol. 12 – Bob Dylan

Rollin’ And Tumblin’ – Canned Heat – Cook Book – McKinley Morganfield

I Need A Man To Love – Big Brother & The Holding Company – Cheap Thrills – J.Joplin/S.Andrew

Bring It On Home – Led Zeppelin – Led Zeppelin II – Willie Dixon

Dimples – Johnny Jenkins – Ton-Ton Macoute! – James Bracken/John Lee Hooker

Statesboro Blues – Taj Mahal – Taj Mahal – W. McTell

Two Headed Woman – Junior Wells – Walkin’ The Blues – C. Weaver/W. Dixon

Sit And Cry The Blues – Buddy Guy – Walkin’ The Blues – Willie Dixon/Buddy Guy

Sittin’ Drinkin’ And Thinkin’ – Little Junior’s Blue Flames – Sun Records: The Blues Years 1950-1958 [Disc 7] – Herman Parker

Move On Down The Line – Earl Hooker – Sun Records: The Blues Years 1950-1958 [Disc 5] – Earl Hooker

Penitentiary Blues – Lightnin’ Hopkins – Lightnin’ Hopkins (Folkways, 1959) – Lightnin’ Hopkins

Burning Hell – John Lee Hooker – Burning Hell – John Lee Hooker


Don’t Start Cryin’ Now – Slim Harpo – The Best Of Slim Harpo – Moore/West

Left Handed Woman – Jimmy Reed – At Soul City – Jimmy Reed

Who’s Been Talking? – Howlin’ Wolf – The London Howlin’ Wolf Sessions – Chester Burnett

Who Do You Love – Ronnie Hawkins & The Hawks – The Best Of Ronnie Hawkins & The Hawks – Bo Diddley

Stingy Little Thing – Hank Ballard – Singin’ and Swingin’ – Henry Ballard

Finger Poppin’ Time – Lou Ann Barton – Old Enough – Henry Ballard

Light My Fire – Etta James – Call My Name – The Doors

You Shook Me – Jeff Beck – Truth – Jeff Beck

Hound Dog – Paul Burlison – Train Kept A-Rollin’ – Leiber/Stoller

Broke Down Engine – Johnny Winter – The Progressive Blues Experiment – Johnny Winter/A. Fernback

Shake ‘Em on Down – Tarbox Ramblers – Tarbox Ramblers – Traditional

Cold Day In Hell – Lucinda Williams – Down Where The Spirit Meets The Bone – Lucinda Williams

I’m Gonna Kill That Woman – Nick Cave & The Bad Seeds – Kicking Against The Pricks – John Lee Hooker

Long Snake Moan – PJ Harvey – To Bring You My Love – Polly Jean Harvey

Could We – Cat Power – The Greatest – Chan Marshall

Lou Ann Barton

Samenstelling en research: Martin Pulaski

LIEFDE, CYNISME, KLEINE EN GROTE OORLOG

PATTY GRIFFIN AMERICAN KID.jpeg

Eerst de ergernissen. Wie is P.B. Gronda? Hoe lang zou hij nadenken voor hij aan een column begint? En hoe lang eraan werken? In zijn meest recente column in Focus Knack – de eerste die ik van hem lees, ik lees zelden columns – schrijft hij onder meer dat mensen niet van muziek houden voor de muziek en voetbalsupporters niet echt van de voetbalploeg waar zij supporters van zijn. Hij geeft enkele voorbeelden: Oasis, Sufjan Stevens, AA Gent en RSC Anderlecht. “Op een bepaald moment”, merkt Gronda op, “zodra de naam gemaakt is, zijn de liedjes van de band of de prestaties van het team van weinig tot geen belang meer. Het gaat vanaf dan meer over een positie in de maatschappij en het gevoel dat je eigen stem versterkt wordt door een grote machtige entiteit: een rijke voetballer en zijn club, een rockster en zijn band.” Het komt erop neer dat mensen van een bepaald soort muziek, van een bepaalde voetbalploeg houden om zich te definiëren, zich te onderscheiden van de anderen, wil Gronda zeggen, meen ik te verstaan. Wat een cynische psychologie, wat psychologisch cynisme. Moet ik werkelijk geloven dat ik niet echt van de songs en elpees van Tim Hardin, Patti Smith, Neko Case, Jeffrey Lee Pierce houd, dat hun muziek mij niet ontroert, dat het mij alleen om een attitude te doen is, om bij een bepaalde groep te horen en bij een andere dan weer niet. Daar geloof ik niets van. Ik geloof dat muziekliefhebbers echt houden van de muziek waar ze van houden, dat de liedjes van hun muzikale ‘helden’ diepe gevoelens bij hen oproepen, hen omzeggens betoveren. Bij voetbalsupporters gebeurt zeker iets gelijkaardigs, maar op een andere manier. Wel begrijp ik dat er meelopers zijn, maar om dat dan te gaan veralgemenen?

Een paar dagen geleden zag ik auteur/filosoof Bleri Lleshi in De Afspraak – een min of meer onuitstaanbaar programma op Canvas – om er over de liefde te praten. Ik heb zijn boek, ‘Liefde in tijden van angst’, nog niet gelezen, weet hoegenaamd niet of het alleen maar over liefde als agape gaat, of ook over erotische liefde en liefde als vriendschap (en welke andere vormen van liefde er ook nog mogen wezen). Maar ik volg Lleshi in zijn stelling dat de liefde een afdoend antwoord is op de angst die de samenleving nu teistert. Jammer genoeg gaf de arrogante en ook al cynische presentator Bart Schols de schrijver geen enkele kans om zijn stelling te verduidelijken. “Onnozele idioot”, las ik in de lichaamstaal van de presentator, “wat kom jij hier over de liefde leuteren!” Zo vernederend en beledigend was dat, dat ik mij werkelijk zat te schamen. Nog een geluk dat de door het volk beminde psychiater Dirk De Wachter zich achter Bleri Lleshi schaarde. Zo kon ik dan toch met een enigszins rustig gemoed beginnen te kijken naar de wat bizarre film ‘The Shout’ (1978) van Jerzy Skolimowski.

HOPPER OFFICE IS A SMALL CITY.jpg

Gisteren bij IVD ging het over mijn toenemend ongemak wanneer ik me onder mijn soortgenoten begeef. Mijn onvermogen tot small talk. Pijnlijke stiltes, die minuten kunnen duren. Zelfs face to face, wat tot voor kort een genoegen was, worden gesprekken moeilijker, tenzij ik enkele glazen bier of wijn drink. Ik trek me terug in mijn ‘eigen’ wereld, maar welke wereld dat is en hoe hij eruitziet weet ik niet. Niet dat ik al actief banden aan het verbreken ben, maar ik onderhoud de vriendschappen niet, ik blijf in stilte wachten op een af ander teken. Ik praat met haar over depressie en zelfmoord in de literatuur. Daar las ik over in ‘Americana’ van Joost Zwagerman. Ernest Hemingway, Sylvia Plath, William Styron, David Foster Wallace, ze zijn met zovelen. ‘Darkness Visible’ van Styron heb ik destijds twee of drie keer gelezen. Ik herkende mij er gedeeltelijk in – maar ik leed toen zelf aan een depressie, veroorzaakt door een onhoudbare situatie op het werk. Mijn baas nam me een voor een mijn taken en verantwoordelijkheden af, waardoor ik op den duur hele dagen zat te niksen, terwijl ik ernaar snakte dat van mijn gaven, die ik zeker bezat, nuttig gebruik zou worden gemaakt. Dat is echter verleden tijd, vergeven maar niet vergeten. Zodra ik daar weg was, was de depressie ook weg.
Nu herken ik mij in een aantal karaktertrekken en attitudes – bij depressieve schrijvers – die Zwagerman in ‘Americana’ beschrijft. Kwetsbaarheid, niet kunnen omgaan met kritiek, met afwijzing, je in jezelf terug trekken, het gevoel hebben dat je geen gevoel meer hebt, dat niets je nog raakt, zelfs de mooiste muziek niet. Maar een depressie lijkt het nog niet te zijn. Ik sta vroeg op, geniet van het ontbijt, probeer te schrijven, lees verhalen en romans, ben nieuwsgierig naar waar de facebookvrienden mee bezig zijn en wil daar zelf ook dingen delen, kijk ’s avonds naar een film, drink een Rochefort, soms twee. Zo lang als het mogelijk is geen antidepressiva voor mij. Maar ik ben er niet zo gerust in. Het heeft ook niet alleen met mezelf te maken, integendeel. Terwijl ik dit schrijf worden mensen gefolterd, misbruikt, verkracht en gedood, worden steden en landschappen verwoest.

A. vindt de stem van Patty Griffin irriterend, voor mij is ze echter rijk en expressief (niet aangenaam, of mooi, dat niet). Haar stem is die van het harde leven, je hoort er de pijn van de ziel in, verdriet, rouw; maar ze drukt ook hunker, lust, liefde uit. De muzikanten die haar begeleiden voelen elke nuance in haar stem aan en vertalen die naar hun instrumenten, borduren erop verder, en vervolmaken ze – elk in hun heel eigen stijl, wat je bijvoorbeeld hoort in hoe ze de snaren aanraken – tot er een song ontstaat die af is. Een song die, zoals een meanderende rivier in een Amerikaans landschap, perfect is ingebed in een album – in dit geval is dat het juiste woord. Album. Ik heb het over Patty Griffins ‘American Kid’.

 

Afbeeldingen: Edward Hopper, Office in a Small City; Patty Griffin, American Kid.

BOEKEN, DOODSKISTEN, BEGRAAFPLAATSEN

beach.JPG
Martin Pulaski, Portugal, 2010.

Ik was mijn boeken van de ene stapel naar de andere aan het verplaatsen. De boekenrekken hier in de kamer lijken op een file op de van diepe putten voorziene Vlaamse wegen. Af en toe glipt er nog eens iets, iemand tussen, maar met grote risico’s (beschadigde kaft, niet meer terug te vinden, bloedsporen in de sneeuw…). Veel stapels worden het. Die accumulatie van woorden en zinnen doet me aan mijn sterfelijkheid denken – dat weet je al. Sartre noemde boeken ooit kleine doodskisten. Wat gebeurt er met al die boeken als ik sterf, als mijn levensgezellin sterft? Mijn zoon in Parijs heeft er geen plaats voor. Liefde misschien wel. Maar we hebben er nog nooit over gepraat. Praat je over zulke dingen met je zoon? Ik zou hem kunnen vertellen dat ik graag op Montparnasse begraven wil worden. Maar daar is nog minder plaats dan in mijn rekken. Alleszins wil ik onder de grond, mijn zoon, zodat ik niet geheel nutteloos uit de wereld verdwijn. De wormen zullen mij wel lekker vinden. Denk je niet? Ik drink graag porto, dus dat moeten ze al niet aan het sausje toevoegen.

Versta me niet verkeerd. Ik ben atheïst, wat niet hetzelfde is als ongelovig. Maar ik wil zeker geen ‘begrafenis’, geen plechtigheid in een katholieke kerk. Ik wil nog minder een plechtigheid in een crematorium. Dat vind ik het ergste van het ergste. Niet alleen vanwege de afgrijselijke muziek, maar ook en vooral vanwege de aard van die oorden, dat lege, dat miserabele, die sfeer die aanzet tot haastige spoed, laat het hier maar gauw gedaan zijn, zodat we pinten kunnen gaan drinken en over onze toekomstplannen praten, of, in het slechtste geval, over het verleden.

Begraaf mij ergens in de grond, in Haspengouw, in de provincie Luxemburg, of ergens dichtbij de Schelde. Want in New Orleans of op een andere  begraafplaats aan de Mississippi zal wel niet kunnen en niet mogen. En evenmin zal het mogen in de vruchtbare Umbrische aarde, of ergens in een witte dorpsbegraafplaats in Andalusië of in het westen van Ierland.
En zing liedjes. Draai geen liedjes op een of ander apparaat. Zing liedjes. Speel ze. Dans. Een lijst heb ik nog niet. Maar ik zal er rekening mee houden dat het eenvoudige songs moeten zijn, zodat iedereen mee kan spelen en zingen. Matty Groves zou ik wel op prijs stellen, niet dan, maar nu.

Tijdens mijn onzinnige werkzaamheid sloeg ik een boek van een van mijn geliefde hedendaagse schrijvers, Hanif Kureishi, open en las dit: “It reminded me of our society’s implausible commitment to optimism, and how much the depressed are hated”. Dat staat in zijn ‘Something To Tell You’, een geestig boek dat zich tot mijn generatie richt en de generatie die na mij is gekomen. Ik herinner me nog heel goed hoe ik instemmend knikte toen ik deze zin voor de eerste keer las. Ik voelde me ellendig op mijn werk. Dacht dat iedereen me haatte en dat ik niets meer waard was. Natuurlijk is dat subjectief – ik betwijfel het zeer dat iemand met haatte. De kans is veel groter dat men onverschillig was. Maar dat opgefokte optimisme, daar vergis ik me niet in. Iedereen had plannen en over alles (en ik bedoel echt alles) werden plannen gemaakt. Niets werd aan het toeval overgelaten. De plannen waren waterdicht. Iedereen was veilig en ingedekt. ’s Avonds zat iedereen voor het scherm, en van de prins geen kwaad. Iedereen ging met zo’n vooruitzicht voor ogen tevreden naar huis. Wie had een linkerbeen? Wie doffe ogen ’s morgens. Maar na vijf vuile koffies begonnen de plannen weer wild in het rond te zoemen. En ik wachtte af in mijn web, tot het aan mij was om een fijne plaats te krijgen in een van hun perfecte plannen.  Helaas was ik een perfectionist, waren de plannen niet perfect, en was ik nog minder perfect. Een perfectionist is bijna per definitie voortdurend ongelukkig, en maakt de anderen ook vaak ongelukkig omdat hij zoveel van ze verwacht. Een perfectionist bereikt nooit de top, dat kan hij niet. Meestal wordt hij omhoog geduwd, naar een plaats waar hij onschadelijk is. Zodat de anderen hun zin kunnen doen. Een luie perfectionist? Een luie perfectionist, zoals ik meen te zijn, is een beetje zoals een schizofreen. Of als een autist. Hij weet alles maar je kunt er niets mee doen. Een luie perfectionist wordt uiteindelijk naar het strand verbannen. Daar ligt hij met pijn in de ogen in de zon, niet in staat om zelfs nog maar een regel van Rimbaud te lezen.

Ja, ja, en dan heb ik mijn boeken maar laten liggen en ben ik op het terras gaan zitten om naar de zonsondergang te kijken en een glas lekkere Portugese wijn te drinken. Op uw gezondheid, en op die van jou en van mij.

dood,begraafplaatsen,zelf,boeken,kamer,werk,depressie,hanif kureishi,songs,plannen,plannen maken,paaldanseressen,perfectionisme,luiheid,katholicisme,atheïsme,optimisme,pessimisme,computer

Martin Pulaski, Agnes A., Deborah A, Oostduinkerke 1982.

PROZAC, VOETBAL EN DE ZIN VAN MELANCHOLIE

bettyelavette

As soon as you’re born
word je gedefinieerd. ‘Men’ deelt je in in groepen, gewichten, lengtes, strontkleur, pipikaka, haargroei, liggen als een big of rechtop lopen als een homo sapiens, ‘men’ deelt je in in types, categorieën, soorten. Blijf vooral niet liggen als een big, dan loopt het verkeerd met je af. Leer heel gauw lopen en praten en schrijven. Lezen is niet zo belangrijk. Voetballen, vechten, al de andere onzin die we allemaal kennen. Ik ben nu ingedeeld, en niet voor de eerste keer, bij de ‘depressieven’. Vroeger waren wij de romantici, die meestal aan tbc leden, nu is het een psychisch probleem. Waar het op neerkomt is dat we anders zijn. We moeten ‘geneesmiddelen’ nemen om hetzelfde te worden als de rest. Vroeger zong ik mee met The Kinks, ‘I’m not like everybody else’, maar dat doe je niet meer op mijn leeftijd. Je luistert, bereidwillig, alsof je meespeelt in een eenvoudig spel. Mens Erger Je Niet, of iets dergelijks uit lang vervlogen tijden. De dokter zegt, ik zou het maar eens proberen met antidepressiva. Goed, dat probeer je dan, hoewel je eigenlijk op voorhand al weet dat je niet ‘depressief’ bent, omdat je die categorie niet aanvaardt, en dat bijgevolg dat geneesmiddel niet zal genezen. Sindsdien – twee of drie jaar geleden, misschien wel langer – heb ik al tientallen antidepressiva geprobeerd. Negentig procent wekte braakneigingen op, of deed me naar het toilet snellen om echt te kotsen. Trek had ik niet meer. Of ik at de hele tijd zoete koekjes, tot ik tien kilo zwaarder was geworden en dacht, nu is het genoeg geweest. Ik verdraag geen antidepressiva, net zoals ik geen antibiotica verdraag. Antibiotica zijn tegen het leven, antidepressiva tegen melancholie. Melancholie is een sterke kracht in je – je kan en mag die niet onderdrukken. Het is beter om er naar te luisteren. Melancholie kan je net redden van de middelmatigheid, het ongeluk, de zelfmoord. Melancholie is als zodanig al het medicijn.

Toch wilde ik naar mijn werk kunnen gaan, zijn als de anderen, mijn collega’s, mijn kennissen, sommige van mijn vrienden. Om die reden nam ik het enige middel waar ik niet  van moest kotsen: Fluoxetine, beter bekend als Prozac. De eerste weken voel je niets, daarna ontstaat een soort van euforie, je denkt dat je veel meer aan kan dan je kunt. Maar daardoor put je je reserves uit, en al snel word je moe. Van wat ben ik nu toch zo moe, denk je eerst. Je legt niet meteen het verband. Maar een mens denkt na en legt al snel wel verbanden. Je bent moe omdat je je reserves gebruikt voor taken die niet van tel zijn in je leven – in het leven dat je waarachtig wilt leven. Je put je uit om geld te verdienen. Om de leugen in stand te houden. Welke leugen? De leugen van de welvaart in het Westen. Bij ons is het allemaal veel beter. Vreemd is ook dat je van Fluoxetine heel veel zin krijgt in alcohol, in mijn geval in Duvel. Zo word je geleidelijk in plaats van iemand die aan een ‘depressie’ lijdt een ‘alcoholicus’: je moet elke dag je twee Duvels hebben, bovenop je Prozac.

Vanavond was er geen drank in huis. Ik begaf me door de sneeuw naar een nachtwinkel, net voorbij het Constant Vanden Stockstadium. Onderweg snelden tientallen gedachten door mijn hoofd. Waarom houd ik niet van voetbal? Waarom ben ik geen supporter van Anderlecht? Ik herinnerde mij een match in Barcelona, we waren uitgenodigd door de burgemeester, ereplaatsen – maar het was de koudste nacht van mijn leven en zelden heb ik er zo naar verlangd dat de tijd heel snel voorbij zou gaan, ondanks de schoonheid van het spel, het enthousiasme van de vrienden, het extreme groen van het gras, de schoonheid van de voetballers… Eens in de nachtwinkel wist ik niet goed meer wat ik moest hebben. De kou en de sneeuw hadden mij gegeven wat ik nodig had. Waarom dan nog Duvels, waarom nog medicijnen?

Wat je nodig hebt zijn je vrienden, je geliefden, je broer, de wereld om je heen, de echte wereld, niet die op televisie. Je wilt omhelsd worden, gestreeld, gekust. Degenen die om je geven mogen de geur van je gevangenschap ruiken, want hoelang zit je al niet in een kooi? Geen enkele pil, geen enkele pils, geen enkele Duvel zal de tralies buigen of breken. Je moet gewoon het slot openen met je sleutel.

Foto: Martin Pulaski, zelfportret met Bettye Lavette t-shirt.

FACEBOOK: MODEL VAN EXTREEM KAPITALISME OF KINDERSPEL?

gelaarsde kat

A. zegt dat ze Facebook hoe langer hoe vervelender begint te vinden. Het is dom en je verliest er veel tijd mee. Ze vergeet misschien dat heel wat van de onnozele spelletjes die Facebook ‘rijk’ is mij via haar bereiken. Uit beleefdheid installeer ik die dan en doe er even aan mee. Zo heb ik me al laten kidnappen en heb ik zelfs anderen gekidnapt. Ze heeft een vampier van me gemaakt, en weet ik veel wat nog allemaal. Het lijkt kinderlijk, maar is dat niet echt. Overal op je scherm word je gelokt om te consumeren, te kopen, geld uit te geven aan nutteloze dingen. Maar in tegenstelling tot A. vind ik Facebook niet vervelend. Het is een weergaloze weergave van deze extreem-kapitalistische maatschappij die onze levens beheerst. Je kunt er bijzonder veel uit leren. Dat is niet echt moeilijk, omdat de gehanteerde symbolen, metaforen en metonymia voor de hand liggen. Je moet niet diep graven om te achterhalen wat wordt beoogd, wat de drijfveren zijn.

Tevens is Facebook een aangenaam tijdverdrijf voor depressieve mensen. Het gratis kleinood valt te verkiezen boven kwisprogramma’s op televisie, kruiswoordraadsels, roddelblaadjes en zelfs patience. Facebook is ook efficiënter dan Lexotan, Librium, Valium, Temesta, Seresta en alle andere farmaceutica waar je je geheugen van verliest. Op Facebook kun je lekker creatief bezig zijn met kurk, karma of bloemstukken. Ik ben nu maar gedeeltelijk ironisch, gedeeltelijk meen ik dit echt.

Ik zeg tegen A, via Facebook zelf nota bene, dat ik het een goed communicatiemiddel vind. En zeker omdat het een ‘wezen’ is dat in zijn eigen staart bijt. Het extreem-kapitalistisch ingestelde netwerk geeft de mogelijkheid om het extreem kapitalisme te ontwrichten. Binnenin ontstaan allerlei zeer kritische netwerken. Ik word geïnformeerd over subversieve activiteiten in mijn eigen stad en elders, waar ik anders nooit iets over zou horen. Ik raak bevriend met boeiende kunstenaars, dichters, acteurs, etc., die vaak ondergronds actief zijn. Natuurlijk niet allemaal, maar zelfs degenen die met ‘het systeem’ meedraaien doen dat ongetwijfeld met de nodige scepsis.

Ik zeg tegen A. dat ik me nu minder geïsoleerd voel, minder alleen in de stad waar ik woon. Ze gelooft me niet. Ze denkt dat ik alle dagen naar openingen van tentoonstellingen ga en de hele tijd interessante mensen ontmoet. Terwijl ik meestal binnen zit en zeer weinig beleef. Ik, ik ben echt geïsoleerd, zegt ze, ik verblijf in Denemarken, mijn familie en veel van mijn vrienden wonen hier meer dan duizend kilometer vandaan, in Polen. Ik moet voortdurend een taal spreken die de mijne niet is. Ja, natuurlijk, zeg ik, dat begrijp ik. Maar voor een keer wilde ik zelf begrepen worden. Dat je in een middelgrote stad als Brussel woont betekent niet noodzakelijk dat je er veel vrienden hebt en dat je alle dagen iets onvergetelijks meemaakt. Ik heb nauwelijks vrienden in Brussel. Ik voel me hier een balling. Mijn echte stad is Antwerpen. Maar nu ben ik daar al zeventien jaar weg. Als ik in Antwerpen kom voel ik mij er als een toerist. Ach, zeg ik, ik kan je dit op deze manier, in korte zinnetjes, en in een taal die de mijne niet is, niet uitleggen. Ik zal het op een andere dag proberen, we kunnen misschien eens skypen. Goed, zegt ze. Bye, have a nice day.

Na dat korte gesprek dacht ik nog even na over Facebook. En over hoe de wereld op korte tijd veranderd is. Hoe ik nu bijvoorbeeld zo goed als vreemde mensen zomaar aanspreek, hen vraag of ze mijn vriend of vriendin willen zijn. Stel je voor dat ik op straat op een mooie vrouw zou toestappen en haar vragen zou of ze van Paul Auster en Nicholas Roeg houdt… Maar dat is toch mooi, dat dat nu kan. Wat ik heel graag doe op Facebook is mensen, vooral vrouwen, kopen en verkopen. Ik bezit er op dit ogenblik al meer dan tien. Wat zegt dat over mij? Maar veel liever nog krijg ik van iemand een bericht en stuur ik een bericht terug. Zodat het lijkt alsof we echte vrienden zijn. Omdat ik zonder echte vrienden niet leven kan.

HEEFT ARNON GRUNBERG ZWEETVOETEN?

2008 mp

Wat heb ik toch uitgespookt de voorbije weken, sinds ik terug ben uit Berlijn? Er zijn gaten in mijn geheugen, dat is niets nieuws, tenzij de nieuwe gaten. Ik probeer te ontwaken uit een lange nachtmerrie; ik wil mijn helse tocht een halt toeroepen. Ik liep vaak door lange donkere gangen, bevond mij in huizen zonder kamers, grote ruimtes volgestouwd met ongeveer alles wat ik in mijn leven ooit heb gezien of in mijn handen heb gehad. Vrouwen wilden mij verleiden, en ik zou geen enkele weerstand hebben geboden, maar ze veranderden van de weeromstuit  in brandende toortsen. Ik sloeg weer op de vlucht, mannen met slechte bedoelingen zaten achter me aan. Messen, revolvers reflecteren een flauwe zon. De stralende kleuren van surreële parken, waar rust heerst. Gezichtsbedrog. Om mij heen stort de wereld in. Ik kijk in de spiegel en zie mezelf snel verouderen. Mijn stervende vader kijkt me met droeve ogen aan.

Ik ging geregeld naar de Delhaize, kocht er zongedroogde tomaten, brood, wijn. Aan de kassa’s waren de meisjes vriendelijk, onvriendelijk, onverschillig. Ik scheer me niet. Weer zo’n schooier, denken ze. Nochtans koop ik geen Duvels, geen trappisten, alleen rode wijn om mijn bloed sterker te maken. Fruit eet ik niet, ik drink het. En elke morgen een flesje Omnivit Tonic. Daarna spoel ik met een glas water een Pharmaton caplet door. Als ik niet moet gaan werken lig ik enkele uren later weer uitgeput op de sofa.

Op de linkeroever, lang na middernacht, kijk ik naar de Antwerpse skyline. Bijna vullen tranen mijn ogen om alles wat ik gemist heb, alles wat aan mij is voorbijgegaan. Zeventien jaar ben ik nu lijfelijk weg uit mijn geboortestad, maar zowat alles in mij is daar nog verankerd, in die zinnelijke havenstad. Van het Antwerpen uit mijn kinderjaren blijft niets over. Maar daar maak ik me niet druk over. De wereld moet veranderen, zoals de talen. Elke dag komen er woorden bij, de oude verdwijnen in woordenboeken, of worden anders uitgesproken. Onze taal wordt de taal van Vondel genoemd, maar gebruikt iemand van ons nog een woord dat Vondel gebruikte? Welke wereld zag Vermeer? Je kunt het je niet voorstellen. Rothko kon dat misschien, of de waanzinnig Jackson Pollock, als al het bestaande (en voorbije) door zijn lichaam trok, een immense, eindeloze parade. Misschien zag John Coltrane of Albert Ayler die wereld. Misschien hoorden zij de eeuwenoude stemmen.

Van de Delhaize tot thuis is een wandeling van een kwartier. Ik kan dan ongeveer vijf songs beluisteren op mijn iPod. De rest van de dag luister ik niet veel naar muziek. Ik koop cd’s en leg ze op stapels, in mijn rekken is geen plaats meer. Is het mooie muziek? Ik weet het niet. Brian Wilson’s ‘That Lucky Old Sun’ bijvoorbeeld. Is het geen sentimentele, kinderachtige onzin? Oxygen to the brain, zingt hij. En hij gaat stemmen voor McCain. Want McCain heeft eerlijke ogen, godverdomme. Kan ik iemand die zulke domme uitspraken doet nog waarderen? Ja, ik weet het, je moet een onderscheid maken tussen de maker van een kunstwerk en het werk zelf. De vraag is of ik dat wil. Knut Hamsuns ‘Honger’ is duidelijk een meesterwerk, maar ik kan het boek niet onbevangen lezen omdat ik weet dat de schrijver vriend aan huis was bij de familie Goebbels. Hamsun was dan al oud en seniel, zegt men. Zal ik dan over een tiental jaar de voeten van Filip Dewinter kussen?

Van voeten gesproken, ik las in Humo een geestig, maar veel te kort stukje van Arnon Grunberg over couchsurfing. Ik heb een jonge vriendin, Deborah, die me enkele jaren geleden al op die mogelijkheid heeft gewezen. Maar het tijdperk van liften en wildslapen is voor mij definitief voorbij. Ik wil niet meer op andermans sofa. Ik ben te asociaal geworden en te traag ook. Ik wil als het enigszins kan een kamer in een palazzo. Lang geleden deden wij al aan couchsurfing, maar dat heette toen anders. Je belde gewoon bij iemand aan die op een gestencilde lijst stond en dan kon je daar op de vloer slapen. Bij ons thuis aan het kerkhof van Elsene hebben destijds veel mensen geslapen en brood gegeten: uit Finland, Frankrijk, de Verenigde Staten, Portugal, Nederland vooral. De meeste slapers kwamen uit Amsterdam. Zij hadden altijd honger, alsof de hongerwinter nog niet lang voorbij was. Arnon Grunberg merkt terecht op dat couchsurfing een hippiefenomeen is. De woorden, de mode, de trends veranderen, maar verandert de wereld? Wat ik me echter vooral afvraag is of Arnon Grunberg zweetvoeten heeft. En ook nog dit: waarom heb ik niets over dat indrukwekkend concert van Conor Oberst geschreven? En over enkele gedenkwaardige ontmoetingen met fijne vrienden? Ik weet het niet. Wat heb ik toch uitgespookt de voorbije weken, sinds ik terug ben uit Berlijn?

DEPRESSIE: HET DONKERE HART

Arnold BÖCKLIN, Arnold, Selbstporträt mit fiedelndem Tod, 1872

Depressie, daar staat het woord. Het wordt te pas en te onpas gebruikt, zodat je er achteloos aan voorbijgaat, eroverheen leest. Je had zelf al wel eens een dipje, je voelde je wel vaker depressief, je had vrienden die aan depressie leden, drie van hen hebben zich al jaren geleden de dood in gejaagd. Het woord ‘zelfmoord’ mag je niet gebruiken. Nu heb je zelf een depressie, een echte, een klinische depressie. Het heeft met neurotransmitters en serotonine en zo te maken, wordt gezegd. Een klinische depressie is een ernstige stemmingstoornis. Je hebt nog weinig belangstelling voor om het even wat. Alleen muziek en bewegende beelden doen je nog iets. Hoe eerlijk kun je hier over schrijven? Zijn deze openhartige notities geen vorm van exhibitionisme? Ik denk het niet. Het boek dat Geerten Meijsing over zijn depressie schreef  – ‘Tussen mes en keel’ – is een aangrijpend relaas en volkomen eerlijk. Wees gerust, zelf zal ik er geen boek over plegen, aangezien het al bestaat. Er zijn er nog andere, dan dat van Geerten Meijsing, zoals ‘Darkness Visible’ van William Styron, de schrijver van ‘Sophie’s Choice’.

Je voelt je geestelijk en fysiek uitgeput. Je loopt traag over straat, terwijl je nog niet zo lang geleden zeer snel stapte (maar nooit zo snel als je zoon). Je geraakt niet vooruit. Je hebt geen lustgevoelens. Vanavond niet schat. Toch lig je hele nachten wakker en besluipen je dan allerlei angsten en angstgevoelens. Je vreest de algehele aftakeling en de dood. Je gelooft niet in jezelf. Je denkt dat je je werk niet meer aankan. Je kan maar niet beslissen om de verzekeringsmaatschappij te bellen, of andere administratieve zaken in orde te brengen. De kraan in de badkamer moet worden vervangen, je fiets hersteld. Je kunt helemaal niets beslissen. Als je boodschappen doet vergeet je de kip voor de waterzooi. Je voelt je schuldig omdat je niet kunt werken. Je denkt dat niemand nog respect voor je heeft. Je hebt zelf geen respect meer voor jezelf. Het is alsof je in het tegenovergestelde van een roes leeft, een anti-roes. De psychiater schrijft je antidepressiva voor, maar daar word je ziek van, ze wekken braakneigingen op, je zweet ervan als een oude os, je geeuwt de hele dag door, je krijgt pijn in de borststreek… Het is een vicieuze cirkel: medicatie om te genezen en je wordt er ziek van. Catch-22, voor wie het boek van Joseph Heller of de film van Mike Nichols kent. Tijd heelt alle wonden, zeggen de mensen. Zouden de mensen gelijk hebben?


Afbeelding: Zelfportret met de dood die viool speelt, Arnold Böcklin.

OP HET GOEDE PAD

op het goede pad

Jan Wolkers had ik toen nog niet gelezen. Een jaar later zou ik mijn geloof definitief verliezen. Of mag je dat niet zeggen, definitief?

Ongeveer veertig jaar later: ik ben na drie dagen gestopt met de anti-depressiva. Ik voelde me nog veel ellendiger als ik die rotzooi slikte. Goed advies van mijn vrienden heeft me geholpen om de juiste beslissing te nemen. Nu zal ik het gevecht met mijn demonen op eigen kracht moeten aangaan. Geenszins zal ik de hulp van bovennatuurlijke wezens inroepen, zelfs al is er destijds een plechtige communie geweest. Ik begreep in die dagen helemaal niet wat ‘communie’ betekende. Alleen om die reden was mijn belofte betekenisloos en was ik tot niets verplicht.

Ik luister nu naar ‘Little Amber Bottles’ van Blanche, tijdloze, wondermooie muziek. Het feit dat ik erdoor ontroerd word betekent dat mijn depressie niet onoverkomelijk is.

 

HET EINDE VAN DE WERELD BINNEN HANDBEREIK

werk2007

Gisteren verscheen ik opnieuw op het werk, na een afwezigheid van meer dan een maand wegens ziekte. Wat gebeurde er met me? Ik betrad een mij ineens volkomen vreemde wereld. De grond onder mijn voeten? Om mij heen soortgenoten, mijn collega’s – vreemden met vreemde gezichten. Ik vroeg me af waar ik was, of ik wel bestond. Het was onmogelijk om me in hen te herkennen, terwijl het toch elementair is voor het menszijn dat je je in de andere herkent.

Gisteren gaapte er een afgrond tussen ‘hen’ en ‘mij’, een afgrond die me letterlijk deed verstommen. Ik heb van de hele dag nauwelijks een woord gesproken; ik zat te wachten op een einde, misschien wel het einde van de wereld. Je hebt de ervaring dat je in een hinderlijke cocon zit opgesloten, een omhulsel dat je geen bescherming biedt – een cel die samenvalt met je huid. Ik was de ‘zieke’, de ‘andere’… Niet dat mijn collega’s me daar op wezen of in enig opzicht vijandig deden, integendeel. Het was geheel mijn ervaring, ikzelf zag me zo en zag de anderen zo. En in mijn hoofd herhaalde een stem opnieuw en opnieuw: je kunt alleen maar mislukken. Je kreeg buikkrampen van die stem, tranende ogen, hoofdpijn, dyslexie. De enige rol die je kunt spelen is die van het slachtoffer, zei de stem. Ik zweeg zo hard dat de pijn die ik al had nog verhevigde.

Wat ik me afvraag is of ik de rol van het slachtoffer speel. Is het niet sterker dan mezelf? Is het een fenomeen waar ik geen vat op heb, waardoor ik een speelbal ben die ook slachtoffer is?  Ik weet het niet. Voorlopig doe ik er het zwijgen toe en wacht. Alleen een paar woorden van zelfbeklag kan ik nog kwijt.
Sinds deze morgen slik ik anti-depressiva. Deze pillen geven mij een enorme dorst, maar honger heb ik niet meer.
Ben ik te openhartig als ik zeg dat ik gisteravond door een waas van tranen naar Tokyo Monogatari zat te kijken, misschien wel de meest humane film die ooit werd gemaakt?

Foto: Martin Pulaski

VAN DE POSTBODE GEEN NIEUWS

llana-turner-in-the-postman-always-rings-twice

“To be a poet does not necessarily mean that you have to write words on paper. One of those truck drivers at the motel is a poet. I mean what else does a poet have to do ?” Aldus een provocerende en raadselachtige Bob Dylan tot Robert Shelton (in 1965 of 66). De uitspraak is terug te vinden in Sheltons No Direction Home, verschenen in 1986. Robert Shelton was de journalist die Dylan mee beroemd maakte door als eerste een recensie over hem te schrijven, in The New York Times.
Het is een meeslepend boek, maar waardoor komt dat? Misschien doordat hij er ongeveer twintig jaar aan heeft gewerkt. Of omdat Dylan in de jaren zestig een bijzonder meeslepend man was. Het is evenzeer een vervelend boek, met belachelijke interpretaties van songs, vrijblijvend en nietszeggend. Ook Hank Williams heeft over ‘mockingbirds’ gezongen, deelt Shelton ergens mee. Maar dat betekent zeker niet dat Hank Williams een eenvoudig man was, voegt Shelton eraan toe. En wat dan nog? Wie is wel eenvoudig? Goethe misschien? Of Goebbels?

Neen, Robert Shelton heeft niets bijzonders te vertellen en ik al evenmin. Misschien is het door dat niets-te-vertellen-hebben dat ik niets bijzonders aantref bij de anderen? De dagen van verwondering, herkenning, van opgewonden empathie lijken definitief voorbij. Zelfs Dashiel Hammets woorden staan naakt en banaal op de bladzijden. Zonder enige glans of schittering. Alleen een oude zwartwit film als The Postman Always Rings Twice kan mijn aandacht nog vasthouden. Waarschijnlijk door de maagdelijke witte en tegelijk bijzonder sexy jurken van Lana Turner. Mevrouw Turner had in het echte leven problemen met de drank, is zeven keer gehuwd geweest, en was de moeder van Cheryl Crane, die op haar beurt haar mama’s minnaar, de gangster Johnny Stampanato, vermoordde. In een van zijn vele staccato romans heeft ex-alcoholist James Ellroy daar boeiend over geschreven. Vraag me niet meer welk boek, ze lijken allemaal zo op elkaar. Er is overigens weer eens een roman van Ellroy verfilmd, The Black Dahlia.
Maar ik mag toch zeker de nuchtere, stijlvolle boeken van James M. Cain niet vergeten. Zelden heb ik meer plezier beleefd aan lezen, dan toen ik in bed lag met Mildred Pierce. Bovendien is Cain de enige, echte auteur van The Postman Always Rings Twice.

4.48 PSYCHOSE / NANETTE EDENS / SARAH KANE

Donderdagavond heb ik tijdens het theaterfestival hier in Brussel een voorstelling gezien van 4.48 Pyschose van Sarah Kane, een toneelauteur die op jonge leeftijd zelfmoord pleegde en mede daardoor waarschijnlijk veel belangstelling kreeg, zoals dat wel vaker gebeurt. Haar toneelteksten zijn geschreven in de traditie van Antonin Artaud, als je dat al een traditie kunt noemen. Artaud was natuurlijk veel radicaler in zijn waanzin en werd dan ook zelden of nooit opgevoerd, alleen een bewerking van Shelley’s The Cenci kende wat bijval. Artaud had het stuk vertaald zonder enige kennis van het Engels. Dat had hij ook al gedaan met The Monk van Matthew Gregory Lewis. Artaud werd bewonderd door een tweetal kunstenaars en een drietal intellectuelen, en door Anaïs Nin natuurlijk. Ik bezit zijn volledig werk, dat eigenlijk zeer onvolledig is, in de witte reeks van Gallimard. Ik geloof dat het nu al in de Pléiade-reeks is uitgegeven. Aan zowat alle universiteiten worden er scripties en thesissen over Artaud geschreven. Waarschijnlijk zal de belangstelling voor Sarah Kane van meer voorbijgaande aard zijn. Haar teksten zijn zeker goed – ik heb vroeger ook al eens een voorstelling gezien van Cleansed in een regie van Franz Marijnen (zeer esthetisch, ja, maar mag dat wel, als het over geweld, psychose en doodsverlangen gaat?) – maar hebben niet de bezwerende en eigenzinnige kwaliteiten van die van Artaud. De voorstelling die ik vorige donderdag zag, door het Zuidelijk Toneel, in een regie van Olivier Povily, met Nanette Edens in de enige ‘rol’, vond ik zonder meer goed. Ik heb geboeid zitten luisteren naar de monoloog, naar sommige woorden, naar de verschillende taalregisters en tekstlagen. Ik heb zitten kijken naar de minimale lichaamstaal – het uitdoen van het jasje was een dramatisch moment van jewelste -, naar het zeer groot aantal ‘gezichten’ van de actrice. Bijna altijd speelde er een soort van sarcastische glimlach om haar lippen. Een keer heeft ze luid gebruld, haar gezicht kleurde rood, de sarcastische glimlach was weg, heel even maar. Ik heb niet alle woorden verstaan, soms sprak ze ook stil, mijmerend bijna. Er werden veel merken van medicijnen genoemd, waarbij de bijwerkingen werden vermeld. Positieve effecten hadden ze meestal niet gehad, volgens de tekst van Sarah Kane. Ik ben erg geschrokken van het feit dat ik zoveel van mezelf herkende in deze psychosevoorstelling (die geen voorstelling mocht zijn), niet alleen in verband met de medicatie die niet werkt, maar ook in verband met eenzaamheid, het gevoel van mislukking, de gedachte dat je je vrienden niets te bieden hebt, dat niets nog iets betekent, dat het leven niets waard is, dat de angst voor de dood je vaak zin geeft om er een punt achter te zetten. Soms dwaalden mijn gedachten af, dacht ik aan rekeningen die moesten worden betaald, of voelde ik pijn in de borststreek, in de keel, in de slokdarm. Het was warm, ik zweette. De avond tevoren had ik met een goede vriend veel te veel wijn gedronken. Dat is niet gezond, maar ik denk dat het helpt tegen psychose en tegen zelfmoord. Nanette Edens heeft een uitstekende monoloog gebracht. Sommige mensen vergeleken haar met Isabelle Huppert, maar ik vind dat je dat niet moet doen. Je moet zo iemand als zichzelf zien, die daar staat, met zo’n verschrikkelijke tekst. Maar zelf vergelijk ik natuurlijk ook de hele tijd. Ik heb dat nu nog gedaan met Artaud. We zijn maar mensen en hebben vergelijkingen, metaforen en metonymieën nodig.

Na het stuk waren we niet echt vrolijk gestemd, maar we hadden wel dorst. We zijn dan nog een Westmalle Tripel gaan drinken in de Greenwich. Vlakbij is een bushalte, waar ik even ben gaan kijken naar de uurregeling. Er hing alleen een rooster uit voor grote vakanties, kleine vakanties, zaterdagen en zondagen. De werkdagen waren afgeschaft. Een zeer goede zaak. Later toen de bus aankwam, stonden we wild teken te doen, omdat de chauffeur niet leek te willen stoppen. Dat heeft hij, een heel stuk verder, alsnog gedaan. De bus was helemaal leeg. Geen wonder als hij al zijn passagiers aan de bushokjes laat staan. Welke regeling van kracht was zou ik niet kunnen zeggen.