MEG BAIRD EN KURT VILE IN DE AB

Hebben jullie ook zo genoten van het concert van Kurt Vile, gisteren in de AB? Ik wel. Ik ben er zelfs vrolijk van geworden. Een paar danspasjes in het donker. Jammer dat het publiek nog volop aan het praten was tijdens de romantische en breekbare folk van Meg Baird en Mary Lattimore. Ik dacht, ik sluit de ogen en geef me als aan een droom over aan de geluiden van Meg’s stem, van haar gitaar, van Mary’s harp. Al gauw slenter ik over een zomers strand ergens in Engeland. De negentiende eeuw is maar net begonnen. Wat verderop zitten Shelley en Keats de zonsondergang te bewonderen.
Het lawaai van de mensen beneden was nu dat van de zee geworden. De golven grijs en blauw, witte meeuwen erboven. Meg Baird’s zachte hoge stem is in de natuur, in het grote geheel opgenomen. Het harpspel van Mary Lattimore een lichte bries. Ja, ik hoor nu de muziek die moeder aarde lang geleden toen wij mensen goed voor haar waren voortbracht.
En Kurt Vile? Kurt Vile is bescheiden en lief en speelt mooi gitaar. Hij kan er wat van! Veranderen wil hij wel, Skinny Mini, zegt hij, maar hij wil ook hetzelfde blijven. Hij is een van die kunstenaars die goed zijn in herhalen. Kurt heeft een grappige stem, een beetje die van een Flintstone of een andere mannelijke stripfiguur. Zijn teksten zijn ontwapenend. Ze dreigen te ontsporen, maar dat doen ze net niet. Onmogelijk Kurt Vile niet aan je hart te drukken. Kurt komt uit een gezin van tien kinderen en heeft geen universitair diploma. Mooi gedaan, Kurt!
(Hij is helemaal geen Kurt Weil, de wereld veranderen kan hij langs geen kanten. Vergeet dat maar. Je zal je tevreden moeten stellen met zijn wilde verbeelding.)

 

MET RYLEY WALKER NAAR EEN ANDERE DIMENSIE

IMG_9245.JPG

TIEN DAGEN DIE MIJN WERELD DEDEN WANKELEN
(hoofdstuk 12)

Dag 9: 10 november 2016

Waar waren we bijna verdronken? In Patti Smith’s zee van mogelijkheden? Goed mogelijk want in een imaginaire zee kun je niet echt verdrinken, tenzij je zoals Alice een denkbeeldig bestaan leidt. Vandaag hebben we nog natte voeten, maar we staan als alle echte stuurlui weer aan wal. Ja, we lopen op wankele benen, onze geest is beneveld, in onze kamers hangt een dikke mist, ook al schijnt daarbuiten de zon. Inmiddels is het 10 november. Onze nood aan een escapade is groot. Anywhere out of the world, schreef Baudelaire. Maar hoe wankel ons bestaan ook mag wezen, toch willen we hier blijven, willen we doorgaan met een intellectuele strijd tegen onszelf, tegen het negatieve in ons, en tegen alles wat ons slaafs maakt, alles wat ons onderdrukt en verblindt. Patti Smith alleen zal ons daar niet bij kunnen helpen, hoewel ik weinig mensen ken die zo moedig als zij volharden in hun levenswerk. In hun opdracht. Lees haar boeken om te vernemen hoe ze die gevonden heeft. Maar net als ik – en mijn generatiegenoten uit de sixties – wordt Patti Smith ouder. Heel wat van onze idolen, gidsen, bewonderde kunstenaars en ja, helaas, ook vrienden, zijn al vertrokken naar het donkere land waar nooit iemand van terugkeert. Er is jong bloed nodig, jonge verbeelding, nieuwe ideeën. Een nieuwe geest van verzet zal onze wereld moeten redden. Dat hij al aan het ontstaan is voel ik in mijn vingertoppen, hij is al aan het werk. Zoniet zou ik afreizen naar het Noorden en me daar voor altijd neervlijen in de sneeuw.

Hier wil ik dit onderdeel van mijn kroniek even onderbreken met een mededeling van Nietzsche:
“Ik wil steeds meer leren, het noodzakelijke aan de dingen als het schone beschouwen – zo zal ik een van diegenen zijn die de dingen schoonheid verlenen. Amor fati: dat zij van nu af aan mijn liefde! Ik wil geen oorlog voeren tegen al wat lelijk is. Ik wil niet aanklagen, ik wil niet eens de aanklagers aanklagen. Wegkijken zij mijn enige ontkenning! En, alles bij elkaar en in het groot: ooit wil ik nog eens uitsluitend iemand zijn die ja zegt!”*

Aan mijn therapeute doe ik verslag van de heerlijke momenten van de voorbije dagen (een avond met Irina, mijn radioprogramma in Antwerpen, een etentje en een vrolijke treinreis met mijn geliefde Laura), maar zeker ook van de dingen die me weerom terneerdrukken, nog los van de ellendige politieke gebeurtenissen. Als zo vaak in het verleden kom ik terug op mijn schuldgevoelens. Zo voel ik me vandaag schuldig omdat ik zelfbehoud laat voorgaan op zorg en altruïsme. Of beeld ik me dat schuldgevoel maar in? Schuldig voel ik me eveneens omdat ik te weinig doe. Mijn therapeute stelt me voor om een dag per week aan vrijwilligerswerk te gaan doen. Ik zou bijvoorbeeld bij bejaarde mensen kunnen langsgaan; zij zijn als al onze soortgenoten reservoirs van verhalen, ze beleven er plezier aan hun herinneringen met een aandachtige toehoorder te kunnen delen. Wat voor mij dan weer een inspiratiebron zou kunnen zijn. Maar dat kan ik toch niet, roep ik voor de misschien wel honderdste keer uit. Ik kan mensen die ik niet ken niet onder ogen komen, zeg ik. Ik ben mensenschuw. Als ik onder de mensen kom moet ik drinken en ik wil niet drinken. Want als ik drink kan ik niet schrijven. Nee, ik wil vooral niet drinken. Veel liever zou ik in mijn kamer blijven en werken, nu het nog kan, nu ik nog enigszins helder ben. Mijn tijd van veel buitenkomen is voorbij. Je weet toch dat ik nu al wankel als ik naar de metro loop. Dat komt door mijn voeten. Die doen vaak zo’n pijn en je weet dat ik liever geen zware pijnstillers neem, want dan kan ik niet helder denken. Helder denken is zonder drank of pillen al moeilijk. Ze kijkt me enigszins berustend aan. Het is jouw leven, zegt ze, maar als je je meer en meer gaat afzonderen zal je wel heel snel oud worden. Maar goed, het is weer tijd, tot volgende week en houd je sterk.

Die avond ga ik met Laura naar de AB Club voor een andere held van deze tijd: Ryley Walker. In de populaire muziek beschouw ik hem als een van de grote beloften. Enkele jaren geleden was hij nog een epigoon, nu geldt hij al als een voorbeeld voor andere muzikanten en kunstenaars (en gewone mensen). Laura en ik hebben vanmorgen bij het lang uitgesponnen ontbijt zijn twee recentste platen beluisterd, ‘Primrose Green’ (2015) en ‘Golden Sings that Have Been Sung’ (2016). Zijn eerste elpee, ‘All Kinds Of You’ (2014), bezit ik niet, omdat Ryley Walker zelf dat jeugdwerk als een mislukking beschouwt.
In de AB Club weet ik nog voor het concert begint dat het een bijzondere avond zal worden. Ja, soms voel je dat aan, soms weet je het wel zeker. We hebben vlak voor het kleine podium plaats gevat. De jonge singer-songwriter uit Chicago balanceert op het randje van de dronkenschap, maar wankelen doet hij (nog) niet.. Ik zie dat hij stevig op zijn benen staat. Hij kan tegen een stootje. En zijn muzikanten beschermen hem tegen overdaad. Als hij even wegkijkt geven ze elkaar zijn fles whisky door en nemen zelf een slok. En tijdens het concert vraagt een luisteraar of hij eens mag proeven. Dat is goed: het schept een band met het publiek en er zit alweer wat minder in die verduivelde fles. Ryley heeft al de hele namiddag bier zitten drinken in de Bonnefooi. You guys have 3000 kinds of beer and I want to try them all, zegt hij. Het lijkt of hij het meent. Zeker, hij mag zijn zintuigen ontregelen, maar vergeten dat hij voor een geïnteresseerd publiek staat, dat mag hij niet. En dat doet hij niet. Het concert van Ryley Walker en zijn band, dat begint met de kreet ‘Fuck Trump!!!!’, wordt een lange, chaotische – maar door de ritmesectie stevig in toom gehouden – trip. Daar staat hij voor me met zijn gitaar, zijn zoekende stem, een duiveluitdrijver, een sjamaan. Ja, de muziek die hij met zijn begeleidende band ten gehore brengt helpt ons de wereld daarbuiten te vergeten. Er ontstaat een ander, een magisch universum. Een net nog herkenbare song – een skelet – is voor hem en zijn band een muzikaal thema waarop langdurig geïmproviseerd wordt. Ik herken vier van die skeletten: ‘The Halfwit In Me’, ‘Funny Thing She Said To Me’, ‘Sullen Mind’ en ‘The Roundabout’. Ik hoor en zie zoektochten, in cirkels draaiend of spiraalvorming, op de elektrische en de twaalfsnarige akoestische gitaar. Ik ontwaar sporen van jazz, acid rock, folk, rembetica, Tim Buckley, John Coltrane, Jerry Garcia, John Martyn, Van Morrison en nog veel meer – Ryley Walker heeft het allemaal verwerkt in zijn freewheeling songs. Hij heeft zich al die invloeden toegeëigend – en nu staat er een eigen, sterke muzikale persoonlijkheid voor ons. Voortaan gaat hij zijn eigen weg, al weet ik niet waar die naartoe leidt en er zijn veel gevaren. Denk alleen nog maar aan Tim Buckley en zijn zoon. Vanavond heeft hij  ons alvast uit een boze droom wakker geschud en in een andere dimensie binnengeloodst.

Laura en ik en mijn vrienden Wolf en Dirk en Ivo beseffen dat we iets bijzonders hebben meegemaakt. Tijd voor lange, bezielde gesprekken en voldoende drank. Morgen zal ik niet schrijven. Morgen is het wapenstiltand. Taxi!

Ω

* Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, 276

 

EMMYLOU HARRIS EN DANIEL LANOIS IN ANTWERPEN

emmylou2

Gisteren Daniel Lanois en Emmylou Harris in Antwerpen. In tegenstelling tot wat Bart Steenhaut beweert was het een memorabel dubbelconcert. Lanois bespeelt zijn steelgitaar op heel eigen wijze, ik kan hem met niemand vergelijken tenzij eventueel met Bruce Kaphan en BJ Cole. Als je geen gevoel hebt voor subtiliteit is het mogelijk dat je bij die weemoedige klanken in slaap valt. Over de stem van Emmylou Harris valt veel te zeggen. Dat ze zingt als een vogel of een engel is afgezaagd en klopt ook niet (meer), al lang niet meer. In 1995, op ‘Wrecking Ball’, is haar zangstem veranderd, wat ruiger, wat meer doorleefd geworden. Na negentien jaar is dat nog meer het geval. Niet dat haar stem even toegetakeld is als die van Dylan, maar toch… De eerste twee nummers lieten het ergste vermoeden, ze leek haar ‘draai’ niet te kunnen vinden, er was iets mis met de frasering. Bart Steenhaut heeft gelijk als hij zegt dat de vertolking van ‘Goodbye’ niet goed uit de verf kwam. Wat hij daarna schrijft vind ik zeer overdreven. Vanaf ‘All My Tears’, het derde nummer, was de zangeres vertrokken. Wat daarna volgde bestond uit niets dan hoogtepunten. Onmogelijk er één uit te kiezen. Of het zou ‘Going Back To Harlan’ moeten zijn. Als je een voorkeur hebt voor de jonge Emmylou was het laatste gedeelte het meest genietbare, met als hoogtepunt ‘Calling My Children Home’.

Maar mogen artiesten veranderen of moeten ze zich tot het einde der dagen blijven herhalen, zich blijven herhalen zoals ze op hun vijfentwintigste waren? Bovendien waren we daar in de Stadsschouwburg bijeengekomen om een stevige uitvoering van ‘Wrecking Ball’ te horen, bijna twintig jaar na het verschijnen van deze mijlpaal in de populaire muziek, en niet voor Emmylou Harris de perfecte zangvogel. Perfectie bestaat niet, wel beschadigde schoonheid. Mij ontroert het bijzonder als ik op zulke sublieme manier herinnerd word aan onze aftakeling op weg naar het einde. Ik hoop dat dat einde voor Emmylou Harris nog lang op zich zal laten wachten en ben daar sinds gisteravond eigenlijk gerust in.

Foto: Martin Pulaski

 

SUICIDE, 23 MINUTES OVER BRUSSELS

Vorige zaterdag hield Luc Janssen in de AB een lezing met als thema ‘Suicide, 23 minutes over Brussels’, over het zogeheten legendarische concert van het New Yorkse duo Suicide in de Ancienne Belgique op 16 juni 1978 (als support van Elvis Costello). Wegens een aangename verplichting in Antwerpen kon ik er niet bij zijn. Heb ik veel gemist? Dat betwijfel ik. Op die bewuste Bloomsday in 1978, nu vijfendertig jaar geleden, was ik er wel bij. The real thing. Naar aanleiding daarvan publiceer ik vandaag een herwerkte versie van mijn ‘fictieve’ terugblik op het concert en op de periode waarin het plaatsvond – een tekst die ik voor het eerst in februari 2007 pulbiek maakte.

Ω

Those disco synthesizers,
those daily tranquilizers,
those body building prizes,
those bedroom alibis,
all this, but no surprises for this year’s girl.

Elvis Costello, This Year’s Girl

Ω

Zwart dacht niet meer aan Phyllis. Hij zag haar niet meer. Uit het oog is uit het hart, zeggen de mensen. Wel wist hij dat ze aan de grens woonde, bij haar zus Marcella en haar schoonbroer Louis en hun kinderen Raoul en Emma (naar Emma Bovary genoemd). De laatste keer dat hij haar zag was in café Het Spiegelbeeld of dat andere café, waarvan hij de naam altijd vergat, er net naast. Haar toenmalige vriend, een zekere Spano, was toen bij haar. Phyllis zag er niet slecht uit maar ook niet goed. Spano leek hem niet iemand die haar uit haar miserie zou weghalen, hoewel hij grootste plannen had: hij zou detctives gaan schrijven, in de stijl van Raymond Chandler, Dashiel Hammett en Ross McDonald. Dat vertelde Spano hem toen ze aan de toog bourbon zaten te drinken, maar hij geloofde de would-be misdaadauteur niet. Sommige mensen gelooft hij onmiddellijk, van anderen heeft hij meteen door dat ze zitten te liegen of te fantaseren. Phyllis sprak weinig. Hij had haar anders gekend. Zo kon ze de hele autobiografie van Claire Goll op een uurtje navertellen.

Dat was de laatste keer. Later had Zwart van Job gehoord dat het niet goed met haar ging. Ze had last van de lever en andere kwaaltjes en ze at nauwelijks. Ze dronk te veel, wat in die toestand om problemen vragen was, ze slikte pillen en nam hoestsiroop, Tux, Actifed, iets met codeïne erin. Daar was ze verslaafd aan. Maar hij geloofde niet dat je van Tux kunt sterven. Sam Phillips zegt dat Elvis Presley van een gebroken hart is gestorven. Hij kon Priscilla Beaulieu niet vergeten. Voor Phyllis was het precies zo: het waren mooie jaren, met haar grote liefde, Mijl. Beatnikjaren, één lang feest met vrienden en drank en verrukking. Een tijd van rock & roll, een UP-periode. Punk en new wave waren ‘natuurlijke’ speed.

Zwart is samen met Phyllis en Mijl slechts naar één concert geweest: Elvis Costello & the Attractions, op 16 juni – Bloomsday – 1978 in Brussel, met de New Yorkse band Suicide als opener. Tijdens de optredens braken rellen uit. Het begon al met Suicide. Niet iedereen was even gek op het gegil van Alan Vega in ‘Johnny Teardrop’. Een toehoorder vond het zo gortig dat hij Vega de microfoon uit de handen rukte. Na een korte pauze was Elvis Costello aan de beurt. Een boze jonge man, boordevol alcohol en amfetamine. ‘No Action’  zong hij. En ‘All this and no surpises for this year’s girl…’ Zijn optreden duurde niet langer dan de pauze. Het was buitegenwoon krachtig. Maar wat een arrogante kerel (vond Zwart toen). Het publiek werd razend, vanwege Alan Vega, vanwege de kerel die de microfoon uit Alan Vega’s handen had gerukt, vanwege het minimalistische en agressieve concert van Costello, vanwege de drank en de drugs. De veiligheidsmensen werden echter helemaal niet razend. Ze sloegen doodkalm met zware microfoonstatieven op de voorste rijen van het razende publiek. Zwart had heel wat Captagon en Jim Beam naar binnen. Daardoor en natuurlijk ook uit pure morele verontwaardiging wilde hij de security op zijn beurt te lijf gaan. Gelukkig heeft zijn geliefde hem toen tegengehouden of hij was waarschijnlijk in een ziekenhuisbed beland.

Die zelfde dag was Gisèle bij hen komen wonen. Laura en Zwart hadden Gisèle geholpen met haar verhuizing. Dat kon toen nog: eerst een hele dag in Antwerpen verhuizen en daarna naar Brussel voor een concert en dan nog een nacht in de Antwerpse kroegen. De dag daarna hielden ze in de buurt van de Dageraadplaats een Summer Party. Een kunstenaar die zich Crazy Dreamer noemde was die avond in optima forma: hij draaide een uur lang heerlijke en luide rock & roll en rockabilly, wat in die punkdagen niet zo voor de hand lag, of misschien net wel, want er was zeker verwantschap. The Trashmen klonken heel nieuw en terzake, want de meeste vrienden en kennissen die op de Summer Party aanwezig waren, waren trashmen. Geen job, geen vooruitzichten, weinig illusies. Tweedehandskleren, muziek van the Clash, plastic en neon, goedkope wijn en tequila, amfetamine. Wat vroeger het leven in de goot werd genoemd (en sinds het midden van de jaren tachtig opnieuw, remember de yuppies), was voor hen een flitsende levensstijl. Sommigen die er toen bij waren zijn trashmen gebleven. Eigenlijk hoorde het ook zo. Om trouw te blijven aan zichzelf hadden ze allemaal trashmen moeten blijven. Maar je moet daar sterk voor zijn en Zwart was eerder zwak. Daarom is hij geen trashman meer. En met Phyllis is het slecht afgelopen, of wat had je verwacht? Zij is een trashwoman gebleven, tot haar laatste snik. Alles is ijdelheid.

Ω

Noten

Het ‘legendarische concert’ van Suicide werd in 1998 op cd uitgebracht door het Blast First-label, als bonus-cd bij de cd-versie van de eerste lp (verschenen op het Red Star-label in 1978).

Van zowat alle platen van Elvis Costello komen ongeveer elk jaar nieuwe, lichtjes gewijzigde edities in alle mogelijke formaten uit.

THAT TEENAGE FEELING: NEKO CASE

Gisteren in de AB Club heb ik nog eens een popconcert meegemaakt dat me werkelijk heeft kunnen ontroeren. Niet dat alles wat ik de voorbije maanden heb gezien/gehoord me onverschillig heeft gelaten. Matthew Houck’s Phosphorescent, Rosanne Cash in de Roma en Low in het Koninklijk Circus waren bijvoorbeeld uitstekend. Maar wat ik gisteravond hoorde kwam uit de ziel en ging naar de ziel. Alleszins naar die duivelse & ziekelijke ziel van mij. Na een lange periode van bijna passief, cerebraal muziek ondergaan heb ik weer echte emoties gevoeld en heb ik zelfs nog een paar keer gedanst (op ‘Hold On, Hold On’, ‘That Teenage Feeling’ en vooral op de prachtige cover van ‘The Train From Kansas City’ van mijn geliefde Shangri-Las).  En wat een verrukkelijke cover van Harry Nilsson’s ‘Don’t Forget Me’ was dat! En dan die onmetelijke Canadese ruimte in haar zo pure sirenenstem en in de melancholische tonen van John Rauhouse’s pedal steel.

Ik heb het over Neko Case. Maar dat wist je waarschijnlijk al.

 

PINK FLOYD IN ANTWERPEN, 1968

Op 23 februari 1968, ik was toen zeventien, reisde ik met enkele vrienden van Hasselt naar het verre Antwerpen, toen net als Amsterdam een magisch centrum voor beatniks, hippies en langharig werkschuw tuig. Het was een dag, een avond, waar we al lang naar hadden uitgekeken, en veel over hadden gepraat en gefantaseerd. The  Pink Floyd trad op in het Pannenhuis in Antwerpen. Een droom ging in vervulling.  Al uren voor het begin rinkelden belletjes en klokjes en brandde wierook op het Consciencelein.  Op andere plaatsen in de stad deden onze multicolor-kleren de grijze burgers pijn aan de ogen. We waren zo anders, en daar waren we trots op. Zelf ben ik nooit trotser geweest, denk ik, dan die dag. Of misschien was ik het hele jaar 1968 zo trots. Het jaar van mijn droom. Gisteren schreef ik hoe hij een jaar later al doorprikt werd. Al gauw moesten we op zoek gaan naar nieuwe illusies of volkomen ontnuchterd verderleven.

Maar filosoferen deden we toen nog niet zo. We stapten het beatnikcafé het Pannenhuis binnen voor de onaardse klanken en kleuren van the Pink Floyd. Syd Barrett, de jonge god die we aanbaden, had de meest psychedelische groep van de wereld helaas net verlaten; David Gilmour was nu de gitarist. Maar de hele avond lang hoorde en zag ik de geest van Syd Barrett. Ja, in die dagen konden geesten nog zingen en musiceren. Een eenvoudige verklaring voor het fenomeen is dat de band nog bijna geen nieuwe nummers had en daarom niet anders kon dan de sprookjes/songs van Barrett spelen, zoals Matilda Mother, Flaming, Astronomy Dominé en Lucifer Sam. Sindsdien heb ik al honderden reizen gemaakt, in de realiteit en in de verbeelding; nooit, geloof ik, ben ik zo ver weg geweest van huis en van mezelf.

Een van de mooiste momenten van mijn leven – iets wat me altijd bij zal blijven, tot in de kleinste details. Vreemd is dat maar weinig mensen bereid zijn om me te geloven als ik dit verhaal vertel. Pink Floyd (het lidwoord ‘the’ werd later weggelaten) in een beatnikcafé waar maximaal tweehonderd mensen konden staan? Wat maakt het ook uit. Mijn vrienden en ik hebben het meegemaakt – en dat volstaat. Bovendien kan ik het bewijzen, in 1968 hield ik een dagboek bij.

Een dag later trad the Pink Floyd op in the Cheeta Club in Brussel. Ook dat weten maar weinigen. Het was een nieuw begin voor de Britse groep. Niet lang daarna volgden grootschaliger avonturen, waaronder vliegende varkens, de verovering van Pompeï en de donkere kant van de maan. Dat is allemaal veel geloofwaardiger dan wat er op 23 februari 1968 in het Antwerpse Pannenhuis gebeurde.

 

BEACH BOYS IN LOKEREN

Gisteren was ik met mijn vriend Eddie bij the Beach Boys in Lokeren. De band is op tournee vanwege zijn vijftigjarig bestaan. De vorige keer dat ik hen zag optreden was tweeënveertig jaar geleden: op 21 december 1970 in zaal Henri Leboeuf van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel.  Dat is de enige informatie die ik over dat concert heb teruggevonden. Ik herinner me dat ik er hevig door aangegrepen werd en dat ‘Good Vibrations’ een hoogtepunt was. En ik zie Al Jardine nog door de inkomhal lopen. Natuurlijk durfde ik hem niet aanspreken. Er werd flink wat rock gespeeld, dat weet ik ook nog. De band bestond uit Carl Wilson, Dennis Wilson, Al Jardine, Bruce Johnston, Blondie Chaplin en Ricky Fataar. The Beach Boys werden in die dagen als absoluut onhip beschouwd. Alleen al hun naam uitspreken was taboe: je riskeerde uitgesloten te worden uit de kring van ruimdenkende hippies. Ik geloof dat de meeste aanwezigen in zaal Henri Leboeuf Amerikaanse militairen en spionnen waren, en conservatieve, CVP- en PSC-stemmende burgers in maatpak. Nu is dat enigszins anders: iedereen die er iets over te zeggen heeft is van mening dat ‘Pet Sounds’ de beste popplaat allertijden is en dat the Beach Boys zelfs beter waren dan the Beatles.

Voor het concert begon vroeg ik me af of ze in Lokeren even goed zouden zijn als op die lang vervlogen avond. Omdat ik een optimist ben had ik me voorbereid op het ergste. Wat bleek?  The Beach Boys waren op 7 augustus 2012 tegelijk beter en minder goed dan in 1970. Beter omdat er veel meer stemmen te horen waren, en omdat die stemmen nu veel beter klonken, omdat er veel beter gemusiceerd werd en zeker ook omdat Brian Wilson er (enigszins) bij was. Minder goed omdat Carl en Dennis Wilson helaas niet meer onder ons zijn, en omdat Mike Love veel te vaak en te lang de leider van de band mocht spelen. The Beach Boys waren gisteren helemaal echt en tegelijk ook weer niet: op de voorgrond zag je Mike Love, Brian Wilson, Alan Jardine, Bruce Johnston en David Marks; achter hen bevonden zich van de beste popmuzikanten en vocalisten van de wereld. Twee groepen, één geweldige sound. Ik heb zelden live zo mooi veelstemmig horen zingen, en hoegenaamd nooit vals (behalve als Brian zong, maar dat was eigenlijk nog mooier, zeker zijn ‘Sail On Sailor’, waarbij zijn armen aan de vleugels van een zieke vogel deden denken).

Het eerste halfuur heb ik mij nogal geërgerd, vooral omdat de groep zich scheen te gaan beperken tot de meezingers uit de beginperiode (more songs about surfing, hot rod racing & California girls). Mike Love gedroeg zich als de über-Beach Boy, het brein, dé man, een vreselijke Bush-achtige kerel, met een afschuwelijk podiumgedrag – een kerel die helaas nog een uitstekende stem heeft. Na een half uur zweeg Mike Love even en mocht Brian alsnog een liedje zingen (samen met de muzikant die bijna dezelfde falsetto stem heeft als de heel jonge Brian, Jeffrey Foskett heet hij, als ik me niet vergis). Dat was zo bedwelmend mooi: ‘You’re So Good To Me’, het hoogtepunt van de show en een van de mooiste muzikale momenten van mijn leven. Ook al omdat het net na het afschuwelijke nieuwe nummer kwam, ‘That’s Why God Created Radio’. God heeft helemaal geen radio geschapen. Het staat niet eens in de bijbel.

Daarna werden wat moeilijkere songs gespeeld en gezongen, zoals ‘Heroes & Villains’,  ‘God Only Knows’, en ‘Woulnd’t It Be Nice’, met veel tempowisselingen, waarbij het publiek uiteraard rumoerig werd: niet simplisties genoeg voor de massa. In weerwil van het getater en het gedoe met mobiele telefoons bleef het toch erg mooi en ontroerend. Je moest je alleen wat meer concentreren. ‘Then She Kissed Me’, gezongen door Alan Jardine, was een ander hoogtepunt. En, net als in 1970, ‘Good Vibrations’, ondanks Mike Love. Zo lang ik kon doen alsof die man er niet echt was klonken the Beach Boys bijna perfect. Ja, op zijn minst even goed als tweeënveertig jaar geleden.

beach-boys-pet-sounds.jpg

 

 

NEIL YOUNG IN BRUSSEL (1976)

Op 25 maart 1976 zag ik in Vorst Nationaal in Brussel voor het eerst Neil Young. Ik denk dat ik op muzikaal gebied nooit iets intensers en ontroerenders heb meegemaakt. Dit is de setlist:

Tell Me Why

Mellow My Mind

After The Gold Rush

Too Far Gone

The Needle And The Damage Done

A Man Needs A Maid

No One Seems To Know

Heart of Gold

Encore:

Country Home

Don’t Cry No Tears

Down by the River

The Losing End

Like a Hurricane

Lotta Love

Drive Back

Southern Man

Encore 2:
Cortez the Killer

Cinnamon Girl

MERCURY REV : IN MY DREAMS I’M ALWAYS STRONG

Wie – zoals ik – vindt dat hij in de jaren zestig the Velvet Underground live heeft gemist had er goed aan gedaan zich gisteravond door de kou naar de AB te spoeden. Daar speelde Mercury Rev, een Amerikaanse  experimentele rockgroep die in haar huidige incarnatie alleen maar met de band van Lou Reed en John Cale kan worden vergeleken. Mercury Rev is the Velvet Underground van nu en van morgen, maar veel luider. Ik was al gedeeltelijk doof, onder meer door concerten van the Who en Mott The Hoople, en door nachtenlang dansen op luide punkmuziek in Cinderella’s Ballroom. Ik vrees dat mijn gehoor sinds gisteren nog ernstiger beschadigd is. Maar wat geeft het, voor het merendeel hoor ik toch alleen maar onzin. Slechts muziek wil ik blijven horen en dialogen in films als The Hustler en Down By Law. Al het andere gelul en gebral, de wijsheden, grollen en bedreigingen, hoef ik niet meer te horen. Leve de gedeeltelijke, selectieve doofheid! Als dan een fundamentalistische moslim een bom op mijn hoofd terecht laat komen in plaats van op dat van de minister van landsverdediging, zal ik het niet geweten hebben. Niet dat ik vind dat de minister een bom op zijn hoofd moet krijgen. Dat zou ik niet durven beweren. Primo ben ik Cicatris niet, secundo ben ik een pacifist en gewetensbezwaarde. De minister mag ten hoogste in een asiel worden opgesloten, maar of dat echt nodig is, laat ik aan de weloverwogen beslissing van een commissie van asielzoekers over.

Mercury Rev heeft iets fascistisch maar dat is slecht een (verkeerde) indruk. De groep lijkt soms enigszins op Joy Division, maar met een wat minder verkrampte zanger. Ik bedoel dat ze je met hun ‘lawaai’ de mond snoeren, ze leggen je gedachten aan banden, het enige wat je nog kan is voelen. Het wonderlijke lawaai dat ze voortbrengen voel je in alle vezels van je lichaam, in je zenuwen, in je hart, in je oogballen, in je tenen, in je geslacht. Er is geen enkele andere hedendaagse band die enigszins op Mercury Rev lijkt: zulke op hol geslagen poëzie, zulke oorverdovende sprookjes, zulke fabrieksdromen hoor je nergens. Voelen, bedoel ik. Je voelt voortdurend een intense elektrische stroom die, mede door de geprojecteerde beelden, uit het centrum van je lichaam en uit het centrum van het universum lijkt te komen. Jonathan Donahue en zijn vrienden nemen je mee op een muzikale reis naar het middelpunt der aarde en de kern van het creatieve muzikantenhart. Als gekwetste dieren, als verloren schapen, gaat het publiek op de dreun af die uit de kern van de wereld opstijgt. Dieren met een sterke verbeelding en een vrije wil: je mag Jonathan Donahue volgen in zijn microkosmos, maar je mag ook buiten gaan, aan de bar een pils drinken, of zelfs een glas rode wijn van 4,40 euro.

Begin juni 2005 zag ik Mercury Rev in het Koninklijk Circus. Toen was alles nog een mooie droom, een lieftallige trip. Het leek wel of de band begeleid werd door een jonge, ongeschonden Timothy Leary. Nu lijkt de droom soms op een nachtmerrie, en de psychedelische Gene Pitney – zo noemde ik Jonathan Donahue drie jaar geleden – lijkt meer op een duivel dan op een gewone sterveling. Een duivel die kan dichten en soms zingt als een engel. Maar ja, duivels zijn sowieso gevallen engelen. Jonathan Donahue lijkt inderdaad ook gevallen. Hij schijnt niet meer hip te zijn. De AB was kil en half leeg. Sommige aanwezigen zagen er gevaarlijk uit. Je moest niet te kort bij hen gaan staan. Grote jonge mannen, met petten op hun kortgeknipte schedels,  namen recht voor me plaats, zodat ik niets meer zag van de arme Jonathan en zijn vrienden. Ik zweeg en liet mij bezweren door de dreun, en ergens zwevend in de dreun de stem van de duivelse, alternatieve Gene Pitney. “In my dreams I’m always strong”, zong hij. Maar hij moest het meermaals beklemtonen, waardoor hij er nog veel zwakker uitzag dan destijds in de rode gloed van het Koninklijk Circus. Ik hoop dat hij geen te zware kater heeft van de rode wijn: vanavond speelt Mercury Rev in Parijs.

FLEET FOXES IN DE AB: ZINGENDE ENGELEN

Gisteren woonde ik samen met een paar duizend andere muziekliefhebbers het concert van the Fleet Foxes in de AB bij, een van de mooiste muzikale momenten van mijn leven. En ik ga al naar concerten sinds 1966. Ik vind geen woorden om uit te drukken wat ik hoorde en wat ik voelde en voel. Voor een keer moet ik gebruik maken van het cliché “je moet er zelf bij geweest zijn”. Als je er niet bij bent geweest geloof je niet een van mijn jubelende adjectieven. Ze zouden bovendien hol klinken, omdat ze al veel te vaak zijn gebruikt en geen enkele overtuigingskracht meer hebben. Alleszins zit ik hier nu nog te beven, niet van de kou, maar van dat onnoemelijke waar ik gisteren getuige van mocht zijn. Samen met een publiek dat één leek te worden met het gebeuren, een publiek dat ervoor zorgde dat de tijd ophield te bestaan. Samen werden wij Het Lied.

Als de mensen engelen zouden zijn zouden ze zingen en musiceren als the Fleet Foxes.

Een magisch moment tijdens een magisch concert: Robin Pecknold, leadzanger van the Fleet Foxes, solo en unplugged in een volledig verstilde AB. Met dank aan Roen Het Zwoen, die me op het spoor van deze clip bracht, en met dank aan de maker ervan, PhilBe. Katie Cruel is een traditional, maar zou net zo goed een song van the Fleet Foxes kunnen zijn.

STEPHEN STILLS IN BRUSSEL II

Het is nooit mijn bedoeling geweest een recensie te schrijven over het concert van Stephen Stills in de AB eergisteren. Daarvoor ben ik te zeer bevooroordeeld. Ondanks mijn leeftijd ben ik nog steeds een fan van Stills. Dat schreef ik vorige maandag al. Misschien niet letterlijk, maar het zal toch duidelijk geweest zijn.

In de commentaren bij mijn vorig stuk over Stephen Stills is willens nillens toch recensieachtig materiaal binnengeslopen, zij het minimaal en in stukken en brokken. Voor degenen die de commentaren – die soms interessanter zijn dan de tekst erboven – niet lezen: mijn standpunt kwam erop neer dat ik de eerste, akoestische helft van het optreden schitterend vond. Prachtige songs, bevlogen gespeeld, met veel expressie en intensiteit gezongen. De cover van Dylans ‘Girl From the North Country’ raakte me in mijn ziel. Het tweede, elekrische gedeelte kon mij minder bekoren. Stephen Stills wilde teveel bewijzen dat hij een echte bluesman was. Maar slecht, laat staan vervelend, was hij nooit.

In de hierboven genoemde commentaren zijn kritische opmerkingen te lezen over de heren en dames recensenten. Waarom doen ze er niet het zwijgen toe, als ze iets niet goed vinden dat toch goed IS? Ik moet daar nu eerlijkheidshalve aan toevoegen dat ik de recensie van Dirk Steenhaut in De Morgen over het optreden van Stephen Stills heel juist vind. Ik kan er mij volledig in herkennen: hij beschrijft het concert dat ik heb bijgewoond. Geen pretentieus geleuter, geen gelul over vals zingen, of slecht gitaarspelen, maar een eerlijke beschrijving van een concert zoals er veel te weinig te zien en te horen zijn.

JOHN CALE: VUILEKONTENROCKANDROLL IN HET PALEIS

johncale5

Vorige week zag ik Paul Auster in zaal Henry Le Boeuf  van het Paleis voor Schone Kunsten ( ik weiger de kinderachtige naam Bozar te gebruiken).  Gisteravond keerde ik er terug om een concert van John Cale bij te wonen. Ook al heb ik kritiek op de naam van de instelling en het overwegend Franstalig aanbod van boeken en dvd’s in de artshop, moet ik toegeven dat de bar heerlijk is. Wat een verschil met bijvoorbeeld die van de AB! Je krijgt er je drankjes in echte glazen, de wijn is er lekker en niet te duur. Een pils kost er maar twee euro. Maar foto’s maken mag je er niet. Daarom moet je zelf maar eens gaan kijken.

Wat  verwachtte ik van het concert? Een eigenzinnige vorm van melancholische akoestisch-elektronische kamermuziek, enigszins storend, maar toch passend bij de beau monde van de beaux arts. Oh la la! Et une coupe de champagne, please. Ik zou dat mooi hebben gevonden, denk ik. Ik zou geen kippenvel hebben gekregen, koud noch warm hebben gezweet, maar ik zou hebben genoten van die zoete, wat verwrongen melodieën die alleen John Cale kan bedenken.

Wat kregen we echter? Dirty Ass Rock And Roll, ladies and gentlemen! Echte laagbijdegrondse vuilekontenrockandroll. Maar werd John Cale ooit een asshole genoemd? Never! Dit was een concert waar jonge kereltjes – als ze er al bij waren geweest – veel genoegen aan hadden kunnen beleven en bovendien hadden ze er nog iets van kunnen opsteken. Bijvoorbeeld: hoe speel ik een power chord, hoe speel ik een riff, zonder banaal of volstrekt overbodig te klinken. John Cale ging tegen de geest van de beaux arts in, het paleis dat verkondigt dat het niet alleen maar rock and roll is. (John Cale trad op in het kader van ‘It’s NOT only rock and roll’.) Wel, beste Paul Dujardin, het is wel only rock and roll. Als je het over rock and roll wilt hebben en je nodigt John Cale uit dan kun je zulke dingen verwachten: the real thing, sex and drugs and rock and roll. Alles wat je lichaam nodig heeft, om het nog niet te hebben over je geest. De schitterende gitaarduetten die naar de seventies verwezen (denk daarbij aan the Allman Brothers) van John Cale met zijn – mij onbekende – gitarist gingen nooit zweven dank zij het uitstekende laagbijdegrondse en toch hoogvliegende gedrum van, ja, van de drummer natuurlijk. De basspeler hield zich wat op de achtergrond, maar hij verloor het ritme en de plots opduikende tempowisselingen niet uit het oor. Ergens links op het podium zat iemand de klanken te behandelen. John Cale greep vooral terug naar zijn composities uit zijn beginperiode, nadat hij de Velvet Underground had verlaten: ‘Helen Of Troy’, ‘Gun’, ‘Paris 1919’, ‘Pablo Picasso’ (van Jonathan Richman , of: John Cale speelt Modern Lovers die Velvet Underground spelen ), ‘Fear Is A Man’s Best Friend’, ‘Ship Of Fools’, ‘Big White Cloud’ (voor mij het hoogtepunt), ‘The Ballad Of Cable Hogue’ – allemaal even mooi en ontroerend. Vanop plaats D17 in de corbeille zag ik de Welshman plotseling heel jong worden. Hij zong en speelde ‘Things’, een recentere compositie, uit HoboSapiens (“the things you do in Denver when you’re dead”, een mooie hommage aan Warren Zevon). Daar stond hij, zeventien of achttien, met een elektrische gitaar, voor altijd jong, zich lavend aan Belgisch water, water uit Spa. Het beste water van de wereld voor de meest verrassende avant-garde rock and roll componist van de wereld. Ik vraag me af wat de champagneheren en –dames gevoeld hebben bij deze reëel bestaande punkrock.  En de ‘fans’ die nog altijd denken dat Cale zijn hoogtepunt bereikte met zijn postmoderne versie van Elvis’ ‘Heartbreak Hotel’, dat gisteravond als openingsnummer werd vermorzeld.
Toen John Cale en zijn band terugkwamen voor een encore dacht ik heel even dat zij de hele set opnieuw zouden spelen, en daarna nog eens en zo 840 keer.

Oh, wat ben ik blij dat ik bij dit concert aanwezig was, en dat ik me goed voelde. Ik had mijn lichtgrijs pak aangetrokken. Maar ik zag veel mannen in jeans. Onze kansen zijn nog niet verkeken. De verbeelding heeft nog wat in de pap te brokken. Hier en daar zie ik zelfs een gek het gekkenhuis besturen.

Later zaten we met Mister Koen en Mister Shaketown en nog enkele van hun vrienden in de Ravenstein, die vroeger aan de ambtenaren toebehoorde, maar nu een soort niemandsland is geworden, een plaats waar niemand zich echt thuis voelt, maar die wel uitnodigt om jezelf te worden, om je aanwezigheid bekend te maken aan de ruimte. We dronken er koud bier, zagen verloren gelopen ‘punks’ voorbijstrompelen en stelden vast dat de Turken van de Duitsers hadden verloren. En we vroegen ons af welke plaat van John Cale de beste is, ‘Paris 1919’ of ‘Music For a New Society’? De wedstrijd John Cale-Lou Reed bleef onbeslist.

WE SHALL NOT BE MOVED: MAVIS STAPLES

Gisteren hoorde ook ik Amerika zingen. Ik hoorde het verleden en de toekomst van Amerika zingen met een grootse, trotse, eeuwenoude stem. Het verleden van Amerika was wat het waard was. Maar de echte waarde, de verwezenlijkte droom, die zou nog komen, gisteravond. Bij elk lied van Mavis Staples verloor ik mezelf, mijn zuchten en mijn pijn, en ging ik terwijl haar stem mijn ziel binnendrong binnen in de droom van Martin Luther King.  “Just like the tree standing by the water, we shall not be moved” zong Mavis Staples, en zongen wij allen mee. En nu ik deze woorden hier neerschrijf zie ik dat mijn woorden van gisteren al een echo waren van dat lied. Dit was geen concert, dit was een viering, een mis, een feest van de heidense ziel. Ik hoor in de gospel van Mavis Staples geen verlangen naar de eeuwigheid, naar het hiernamaals, maar wel een strijd tegen onrechtvaardigheid en verdrukking. De god van Mavis Staples is een vonk die ons de kracht geeft om elkaar de hand te reiken, om onze stem te verheffen, en te zeggen, de betere wereld is er nog niet, er is nog veel werk te doen, geef de moed niet op, elke stap is een stap vooruit, wat de doemdenkers ook mogen beweren. “We shall not be moved, like a tree standing by the water.”

Mavis is niet alleen een buitengewone zangeres, ze heeft ook magische gaven. Zo mocht ik voor de eerste en laatste keer Rick Danko en Richard Manuel op het podium zien verschijnen. Samen met Levon Helm en Mavis en Pops zongen ze deze sinds 1968 in het geheugen gegrifte woorden:

Go down, Miss Moses, there’s nothin’ you can say
It’s just ol’ Luke, and Luke’s waitin’ on the Judgement Day.
“Well, Luke, my friend, what about young Anna Lee?”
He said, “Do me a favor, son, woncha stay an’ keep Anna Lee company?”

Mavis was begonnen met de hele Buffalo Springfield op te roepen, Aretha Franklin kwam even ‘Respect’ zingen, Pops Staples had de gedaante van een blanke gitarist aangenomen,Martin Luther King verkondigde nog een keer zijn noodzakelijke droom, heel even zag ik Steve Miller op het podium klimmen, don’t let nobody turn you around, zei hij, zelfs Sam Cooke liet zich even zien, en natuurlijk was Barack Obama aanwezig. Ook hoorde ik Eddie Hinton en een zestal andere Muscle Shoals sessiemuzikanten hun instrumenten stemmen. Vervolgens werd het aanstekelijke ‘I’ll take you there’ ingezet. Nog veel meer volk passeerde de revue, geen eigen volk, maar het andere, dat ons de weg kan wijzen naar een betere wereld. Ik weet het dat dit belachelijk klinkt in deze cynische tijd. Maar desondanks is het zo. En de uitspraak “waardig ouder worden” klinkt voor mij niet langer belachelijk.

Het concert van Mavis Staples staat voortaan in de lange top-10 van het beste wat ik ooit heb gezien, gehoord en gevoeld. Ja, gisteren hoorde ook ik, zo lang na Walt Whitman, Amerika zingen.

PATTI SMITH : AIN’T IT STRANGE?

cof

Vanavond treedt Patti Smith op in een uitverkochte AB. Ik heb de zangeres al vaak live gezien, de eerste keer als ik me niet vergis in 1977, de tweede en beste keer in 1978 op paaszaterdag – haar elpee ‘Easter’ was net verschenen – met de Antwerpse Kids (wie herinnert zich nog Ludo Mariman?) als voorprogramma. Meteen na het zinderende concert van the Kids, met als hoogtepunt een door de hele zaal meegezongen Fascist Cops, zette the Patti Smith Group in met The Kids Are Alright, een cover van de Pete Townshend-klassieker. Na dat eerbetoon gaf Patti Smith een hele avond lang alles van zichzelf, onversneden extase was het. Het leek wel of ze over bovennatuurlijke gaven beschikte, want ik voelde me na afloop veel gezonder en sterker dan tevoren. Latere optredens zoals in de Hallen van Schaarbeek in 1999, in het Paleis voor Schone Kunsten enkele jaren nadien en op het Cactus Festival in Brugge was Patti Smith nog altijd meeslepend, zij het zonder de intensiteit van die beginjaren. Alleszins heeft ze me live nooit ontgoocheld, al waren haar cd’s niet altijd even goed, ik denk dan vooral aan Dream Of Life en Peace and Noise. Ik ben ervan overtuigd dat zij en haar band me vanavond evenmin zullen ontgoochelen.

Nu ben ik niet bepaald in een zeer opgewekte stemming, wat ongetwijfeld te wijten is aan de verkiezingsuitslagen. Na acht jaar leven we opnieuw in een zeer conservatief land. Ik heb er geen goed oog in; vooral het succes van de separatisten schrikt me af. Maar wie weet beleef ik vanavond een nieuwe catharsis en sta ik om middernacht geheeld en gesterkt weer op straat en laat ik mijn leven en mijn denken daarna niet meer verstoren door dorpspolitici en door een bevolking die zich door populisten en reactionairen laat verblinden.

Omdat Patti Smith vanavond optreedt wil ik hier graag een tekst van haar onder de aandacht brengen. Het is een schitterende ‘apologie’ van de rock & roll, die zij schreef aan de vooravond van haar opname in de Rock and Roll Hall Of Fame, en die op 12 maart dit jaar werd gepubliceerd in The New York Times. Ik gebruik het woord ‘apologie’ heel bewust. Patti Smiths benadering van populaire muziek, en van rock & roll in het bijzonder, heeft inderdaad een sterk religieuze inslag. Heel het werk en het denken van Patti Smith is van religieuze aard, in haar songteksten en gedichten krioelt het van de religieuze beelden en metaforen.
In Privilege (op Easter) zingt zij bijvoorbeeld:
“Hey, lord, Im waitin for you.
Oh, god, Im waitin for you;
Waitin to open your ninety-eight wounds
And be thee, be thee.
Lead me, oh, lead me.”
Het zijn niet haar eigen woorden, ze komen uit de soundtrack van de film Privilege van Peter Watkins uit 1967 met toenmalige iconen Jean Shrimpton en Paul Jones, maar toch, veel verder kun je in het verlangen naar een god niet gaan. Soms heeft Patti Smith iets van een hedendaagse Hadewych. Ik wil op dit religieuze aspect van haar werk echter niet dieper ingaan. Ik zal er ooit eens een boek over schrijven en dan ga ik daarmee op de markt staan, je zal zien dat het een succes wordt. Overigens ben ik ervan overtuigd dat de god waar Patti Smith op wacht niet die van Ratzinger is. Want roept ze ook niet ergens uit, ik denk op Radio Ethiopia, In my heart I’m a muslim? Gelukkig is die religiositeit met een sterk sociaal en ecologisch bewustzijn verbonden. Dat sociale aspect van rock and roll komt goed tot uiting in wat ik de ‘apologie’ heb genoemd. Veel leesgenot.

“AIN’T IT STRANGE

On a cold morning in 1955, walking to Sunday school, I was drawn to the voice of Little Richard wailing “Tutti Frutti” from the interior of a local boy’s makeshift clubhouse. So powerful was the connection that I let go of my mother’s hand.

Rock ‘n’ roll. It drew me from my path to a sea of possibilities. It sheltered and shattered me, from the end of childhood through a painful adolescence. I had my first altercation with my father when the Rolling Stones made their debut on “The Ed Sullivan Show.” Rock ‘n’ roll was mine to defend. It strengthened my hand and gave me a sense of tribe as I boarded a bus from South Jersey to freedom in 1967.

Rock ‘n’ roll, at that time, was a fusion of intimacies. Repression bloomed into rapture like raging weeds shooting through cracks in the cement. Our music provided a sense of communal activism. Our artists provoked our ascension into awareness as we ran amok in a frenzied state of grace.

My late husband, Fred Sonic Smith, then of Detroit’s MC5, was a part of the brotherhood instrumental in forging a revolution: seeking to save the world with love and the electric guitar. He created aural autonomy yet did not have the constitution to survive all the complexities of existence.

Before he died, in the winter of 1994, he counseled me to continue working. He believed that one day I would be recognized for my efforts and though I protested, he quietly asked me to accept what was bestowed — gracefully — in his name.

Today I will join R.E.M., the Ronettes, Van Halen and Grandmaster Flash and the Furious Five to be inducted into the Rock and Roll Hall of Fame. On the eve of this event I asked myself many questions. Should an artist working within the revolutionary landscape of rock accept laurels from an institution? Should laurels be offered? Am I a worthy recipient?

I have wrestled with these questions and my conscience leads me back to Fred and those like him — the maverick souls who may never be afforded such honors. Thus in his name I will accept with gratitude. Fred Sonic Smith was of the people, and I am none but him: one who has loved rock ‘n’ roll and crawled from the ranks to the stage, to salute history and plant seeds for the erratic magic landscape of the new guard.

Because its members will be the guardians of our cultural voice. The Internet is their CBGB. Their territory is global. They will dictate how they want to create and disseminate their work. They will, in time, make breathless changes in our political process. They have the technology to unite and create a new party, to be vigilant in their choice of candidates, unfettered by corporate pressure. Their potential power to form and reform is unprecedented.

Human history abounds with idealistic movements that rise, then fall in disarray. The children of light. The journey to the East. The summer of love. The season of grunge. But just as we seem to repeat our follies, we also abide.Rock ‘n’ roll drew me from my mother’s hand and led me to experience. In the end it was my neighbors who put everything in perspective. An approving nod from the old Italian woman who sells me pasta. A high five from the postman. An embrace from the notary and his wife. And a shout from the sanitation man driving down my street: “Hey, Patti, Hall of Fame. One for us.”

I just smiled, and I noticed I was proud. One for the neighborhood. My parents. My band. One for Fred. And anybody else who wants to come along.”

CAT POWER IN HET KONINKLIJK CIRCUS

Gisteren beleefde ik het genoegen Cat Power aan het werk te zien in mijn favoriete Brusselse concertzaal, het Koninklijk Circus. De voorbije dagen heb ik het al meermaals over koningen gehad, reden waarom ik dat nu nalaat. Ik voel me bovendien allesbehalve koninklijk en Cat Power is evenmin een koningin. Al dat gedoe met die titels kan me gestolen worden. Vandaag nog meer dan anders. Mijn huidige toestand – waterzuchtig – is van katachtige oorsprong. Cat Power, die volgens de roddelrubrieken de drank heeft afgezworen, is dan weer een doodgewoon soulmeisje, dat zich heerlijk eigenzinnig op een podium beweegt, niet bepaald katachtig, meer menselijk al te menselijk. Sommige soortgenoten schijnen daar problemen mee te hebben, las ik de voorbije weken en maanden in sommige teksten en blogs. Dat begrijp ik helemaal niet. Als het over – om maar eens een voorbeeld te noemen – Ryan Adams gaat heeft niemand daar problemen mee, ook niet als hij stomdronken over het podium strompelt en glazen stukslaat. Als Cat Power haar armen in de lucht steekt, voor zichzelf applaudisseert – terecht – of wat aan haar hemdje friemelt, fulmineert de ‘schrijvende’ goegemeente. Uitermate dom, vind ik dat, en echt iets voor ‘mannen’.

Ik houd van stemmen. Voor de stem van Cat Power ben ik naar het Koninklijk Circus gegaan – en ze heeft me niet teleurgesteld. Voor mij is ze, zeker qua frasering, voortaan de jongere zus van Bob Dylan. Haar begeleidingsband, de Dirty Delta Blues, met Judah Bauer op gitaar, Jim White aan de drums, Gregg Forman aan de toetsen en Erik Paparozzi op basgitaar, deed me meermaals denken aan de band die Bob Dylan begeleidde op Bringing It All Back Home en Highway 61 Revisited (uit 1965!). Helemaal die sound, dat scherpe kwikzilveren geluid, met toch een stevige basis in de ritmesectie. Soms gingen mijn gedachten ook wel naar the Small Faces (de latere Faces) en veranderde Cat Power in een vrouwelijke versie van Steve Marriott, ook een unieke en onvoorspelbare blanke soulzanger, een van de beste. Judah Bauer had bovendien heel wat geleerd van de rifpiraat bij uitstek, Keith Richards.

Laat ik dit zeggen: een zangeres die een concert inzet met Naked If I Want To, een song van de tweede beste Amerikaanse band uit de sixities, ik heb het over Moby Grapy, de beste was the Byrds, heeft niet alleen veel lef maar tevens een uitmuntende smaak. En dat eerste nummer zette de toon: gedurende het hele optreden waren de eigenzinnigheid en de pure emotie aan de macht. Aanstekelige grooves en een goed gevoel. Veel bekend werk uit The Greatest, oudere nummers, schitterende covers van ( I Can’t Get No) Satisfaction en These Arms Of Mine, een mix van soul en blues en luisterlied zoals alleen Cat Power die kan brengen. En daar bovenop die warme uitstraling en die heerlijke, eerlijke lichaamstaal van deze Southern Lady. Meer heb ik niet nodig om tot de zevende hemel te geraken. Koninklijker dan ik al was ben ik er echter niet door geworden. Aan degenen die zich storen aan het dansen van Cat Power raad ik een dansje aan in de stijl van Ian Curtis, dance dance dance to the radio!

Voetnoot (toegevoegd op 4 mei). Door een rare kronkel in mijn hersens (of ten gevolge van teveel pils) vergat ik in mijn korte lofzang van het Cat Power-concert het hoogtepunt te vermelden. Dat was zo goed als zeker haar doorleefde versie van Dark End Of the Street, een song van Dan Penn en Chips Moman. Haar versie was bijna even mooi als die van James Carr en overtrof die van the Flying Burrito Brothers, en dat wil veel zeggen.

WALKABOUTS IN DE ERELIJST

Ik luister op dit ogenblik naar een bijzonder mooie cd van M Ward, The ‘Transfiguration Of Vincent’ en heb weinig zin om nog iets anders te doen. Dat zou ook moeilijk gaan want ik zit met een kater. Geen idee hoe dat zo gekomen is, want ik heb gisteravond niet echt veel gedronken bij het concert van The Walkabouts. Het zal de vermoeidheid zijn die me parten speelt. The Walkabouts waren overigens uitstekend. Het is nog wat vroeg om het optreden definitief te beoordelen, maar ik vermoed dat het tot de twintig beste behoort die ik ooit heb bijgewoond. Neil Young in Vorst (1975), Townes Van Zandt boven de Fallstaff, Bob Dylan in Rotterdam (1978), Lucinda Williams (in New York, 1992) en Calexico (Botanique) zitten daar ook tussen. The Walkabouts hebben me gisteravond zo in vuur en vlam gezet dat ik een veel te grote T-shirt heb gekocht. We hebben in de bar van de AB nadien nog zitten praten met Chris en Carla, en drinken natuurlijk. Carla zei dat ik de T-shirt nog altijd als ‘nightgown’ kan gebruiken. Ik heb lang geslapen, maar de T-shirt heb ik toch maar niet aangetrokken.