GESCHIEDENIS VAN HET KONIJN

Antwerpen, 29 juli 1979

Om vijf uur blijft er van ons niet veel meer over dan schaduw. Geraamten met vlees rond, in de woorden van Senga. Dronken en tegelijk nuchter, dat heb je soms met speed, loop ik de trap van Cinderella’s Ballroom op, gevolgd door Gabriëlla en Senga. Naar de Schelde, hoor ik mezelf roepen, ik heb licht en lucht nodig. Ik wil zien hoe de dag daar begint. Geweldig idee, zegt Gabriëlla. We lopen aan de linkerkant over de Raapstraat, de Predikerinnenstraat, Klapdorp, de Lange Koepoortstraat en de Zirkstaat tot aan de Jordaenskaai. Gabriëlla is uitgelaten, Senga volgt zwijgend op korte afstand. Ik kijk even om. Wat ziet ze er bleek uit. Al haar energie is op de dansvloer achtergebleven. Ja, we zijn nu niet veel meer dan drie schaduwen in het nieuw ontstane licht.

Aan de stroom die maar stroomt en stroomt, rusteloos en gevaarlijk en sereen, blijven we staan. Na het urenlange gedreun, de wilde extase en de nauwelijks verdrongen lustgevoelens, heb ik behoefte aan contemplatie. Aan de Schelde lijk ik tot rust te zullen komen. De Schelde, mijn stroom. De sleepboten in de verte herinneren me aan mijn kinderjaren op het schip. Ja, dat kind is altijd in mij aanwezig, zeker hier, aan de weidse rivier. De meeuwen, wit en grijs, laten zich gelaten als wrakhout op het water meedrijven. Het water zelf in vele tinten grijs en bruin, en de wolken daarboven. Dat alles daar buiten, dichtbij en toch ver, en dan ook nog mijn hart dat klopt en het bloed, het bloedrode bloed.

Dan kijk ik weer om en zie Gabriëlla tussen de duiven. Wat doe je, roep ik. Ik voer ze Librium, antwoordt ze, ze maken zo’n kabaal. Opeens bespeur ik beneden op de kade een groot uitgevallen konijn. Dat wil ik van dichterbij zien. Ik loop ernaartoe. Het konijn verroert niet. Is het dan niet bang voor me? Nu weet ik wat me te doen staat. Ik ga dat vet konijn vangen. Ik probeer het knaagdier zo dicht mogelijk te naderen. Dat is natuurlijk het lot tarten: het konijn maakt zich uit de voeten. Toch geef ik het nog niet op, ik loop erachter aan. Tot ik helemaal buiten adem ben. Gabriëlla staat luidkeels te lachen. Wat verderop overziet Senga de hele situatie en zegt nog altijd niets. Later, in bed, nadat we gevrijd en daarna geslapen hebben, vertelt ze me hoe ze zich had voorgesteld dat we circusartiesten waren. Jullie moeten een circus beginnen en daarmee de wereld rondtrekken. Ik zal jullie manager zijn, zegt ze. Het wordt een gigantisch succes. Een Rolling Thunder Revue op zijn Ensors, zegt ze. Met een konijn in de hoofdrol, zeg ik. Staat die pot yoghurt weer aan jouw kant, vraagt Senga.

[Nachten aan de kant 57]

VERWENST EN VERVLOEKT II

titiaan madonna en kind

Niemand heeft me onder druk gezet. Er werden wel suggesties gedaan: die is goed, die is slecht, die moet eruit, die moet erin… Maar ik mag nog altijd mijn zin doen, we leven in een vrij land, dank u.

Er is een klein werkje van Titiaan alias Tiziano. Afmetingen 37,5 x 31 cm, misschien wel zijn allerkleinste doekje, met als titel Madonna en kind: zelfs op dat kleine schilderijtje zie je de ernst van zijn ROOD, benadrukt door een groen gordijn, subtiel maar zeer aanwezig op de achtergrond en een blauw kledingstuk over de zetel gedrapeerd, waarop de heilige maagd plaats heeft genomen, met het blote ventje op haar schoot, de kleine Jezus. Heb je ooit zulk rood gezien, ik geloof dat het titiaanrood heet? En dan heb ik het nog niet over de blik in de ogen van Madonna, en over de teentjes van haar linkervoet. De kleine Jezus ziet er een beetje triest uit. Wat wil je ook als je later een doornenkroon moet dragen op je mooie hoofd en een kruis op je nog jonge rug. En langs de kant van de weg staan ze te spuwen alsof het vlaggenzwaaiers zijn ergens in een bocht van de weg, tijdens een rit van de Ronde van Frankrijk: vuil uitschot! Vuil uitschot! Verdomde koning van het Crapuul! Of het allemaal waar is? Het is een sterk verhaal, zoals dat titiaanrood sterk is. Onlangs was ik op zoek naar de schilder van Hemelse en Aardse Liefde; ik vond zijn naam niet meer in mijn hersencellen. Nu is hij er terug door dat rood: het was Titiaan, of zoals hij als ‘signeerder’ van dit werkje heet: Titianus.

Wat ik nu eigenlijk wilde zeggen was dat die ene Titiaan zoveel meer betekent dan al die verwenste en vervloekte namen op dat verwenste en vervloekte lijstje, dat ik in een bui van wispelturigheid, misnoegdheid en galgenhumor aan het publiek heb kenbaar gemaakt, na een gesprek met mijn levensgezellin over een bepaalde ‘dikke’ acteur. Op die hele lijst staat niet een mens die ik echt ken. Misschien heb ik wel al eens iemand ‘ontmoet’, maar ik weet niet wat voor een mens iemand is, door hem of haar een keer te ‘ontmoeten’. Wat daar staan, verwenst en vervloekt, zijn NAMEN. Ik denk dat Guy Mortier wel een sympathieke kerel is. Maar zijn naam staat daar vanwege het vedettencircus. Hij heeft dat circus mee in leven geroepen. Ik weet dat het een mondiaal verschijnsel is. Als Brett Easton Ellis weer eens iemand de keel heeft overgesneden, moet dat zonodig op de voorpagina van Time Magazine staan en weegt de New York Times op zaterdagnacht een kilo zwaarder. Terwijl wij alleen maar onze aardappelen willen schillen, of, zoals in Duitsland, de vuile auto’s uit de steden houden, of een boek schrijven over titiaanrood, of… Guy Mortier heeft dat circus in België mee bewerkstelligd, dat weet iedereeen (en hij is ook niet de enige). Wat kon de man anders doen? Zijn tijdschrift op de klippen laten varen?

Ik heb begrip voor die mediamensen, maar ik mag er niet aan denken. Ze representeren een degoutante wereld. Wat moet ik van Tom Waits denken, die 100 euro vraagt voor een toegangskaartje tot zijn krakende stem, Martha, Hold On, Get Behind the Mule, enzovoort? Niets! Ik wil niets denken.

Toch zijn er figuren bij, niet eens droevige figuren, ze zien er bijzonder tevreden uit, die ik haat vanuit de grond van mijn hart (hoewel ik niet kan haten): dat zijn die azijnpissers die de haat verkondigen, die ons tegen elkaar in het harnas jagen, die van ons angstazen maken of, erger nog, cynici. Mensen die ons beletten te slapen, die ons bang maken voor onze buren, die beweren dat ‘wij’ beter zijn dan de ‘anderen’… Mensen die niet weten wie ‘wij’ zijn… Ben ik dan geen ‘Vlaming’? Spreek ik dan geen ‘Vlaams’ zoals zij? Om het kort te houden, want het wordt laat, en het uitgangspunt over de Madonna met Kind van Titiaan was veel aangenamer om stil bij te blijven zitten: als ik zou willen snoeien, en misschien doe ik dat nog wel, dan zou ik veel van die verwenste en vervloekte mensen schrappen, maar wie zeker zou blijven staan in die verdoemde lijst is het Vlaams Belang.

Dat ik nu niet over Melody Nelson heb geschreven en over Jan Decorte en Sigrid Vincks, dat is de schuld van die zwarte heren en die zwarte dame, zo noem ik hen, want ik wil beleefd blijven. Aan alle anderen en zeker aan mijn vrienden en geliefden draag ik de schoonheid van de wereld op. Om even helemaal de sentimentele toer op te gaan: mijn vriend B. ga ik verdomd missen. Als hij weg is zal ik weer mijn goede oude ignorante zelf worden. Maar die verdomde eend moeten we nog eten. De erbij horende wijn is echter al opgedronken. Zoals het hoort. Amen.