VIA CHICAGO (NAAR NEW YORK)

neworleans1992.jpg

New Orleans, September 1992. Foto: Laura S.

Ik reis voor de eerste keer in mijn leven naar New York.  De dagen van euforie en rhythm & blues in New Orleans en Memphis zijn achter de rug. Zinderende hitte aan de bruine Mississippi. Cajuns die kippen voeren aan bloeddorstige alligators. Straatmuzikanten die Hoochie Koochie Man spelen in Handy Park. Schwab’s, waar Elvis zijn hemden kocht. Flitsen uit een technicolor-droom.

Nu is de tijd gekomen voor de rauwe, gevaarlijke stad. Daar heeft iedereen me voor gewaarschuwd, dat New York de hel is.

In het vliegtuig van Chicago naar New York kunnen Laura en ik niet naast elkaar zitten. Ik krijg een zit naast een wat oudere, zwaarlijvige kerel met een vliegeniersbril. Een gezellige, wat cynische Vietnam-veteraan. Hij heeft de hele wereld gezien : in Montana gewoond, in Anchorage, in Guam, in Tokio. Zijn vrouw komt uit Texas. Nu wonen ze in New Hampshire. Werkt hij voor de CIA ?  Het zou wel eens kunnen. Zijn precieze beroep is mij alleszins niet duidelijk. In Japan heeft hij het liefst gewoond, zegt hij. Een paradijselijk land, vriendelijke bevolking. New York is vuil en gevaarlijk, zegt hij. Wees maar voorzichtig. Mijn zoon is er al twee keer overvallen, zeg hij. Een keer hebben ze hem toen hij op weg was naar zijn werk zijn walkman afgenomen. De dikke man zegt dat ik spreek als een Cajun. “At first I thought you were a cajun” zegt hij. Maar ik heb natuurlijk mijn t-shirt aan met in twee talen”let the good times roll”.  Als ik uit het vliegtuig stap en de daarop volgende uren zie ik moordlust in de ogen van alle passanten. Bestelen zullen me zeker. Of erger. Al die crackverslaafden met hun knipmessen en Smith & Wessons. De dikke man heeft mijn verblijf in New York wel goed verknoeid, denk ik. Maar na twee uur, of eerder al, ontwaak ik uit mijn nachtmerrie. New York is de mooiste, de levendigste, de meest gastvrije stad van de wereld. Ik zal er nog vaak terugkeren.

SCHWABS1992.jpg

Schabs’s, Beale Street, Memphis, 1992. Foto: Laura S.

DE DOOD VAN LUMUMBA

1.
Soete zegt dat ze gezegd hebben, niets van hem mag overblijven.
Mannen in Armani, mannen van het Bureau.
Geen vezel, zegt Soete, hebben de mannen gezegd.
Ze zeiden, zegt Soete, eerst in stukken zagen, dat kadaver,
En dan legt ge die stukken in een vat
Gevuld met achthonderd liter zwavelzuur,
Hebben ze gezegd, zegt Soete.

En dan hebben we zijn zwart lichaam, zegt Soete,
In stukken gezaagd, ge moet u dat voorstellen, zegt hij
Het bloed spatte ons in de ogen tot we misselijk werden.
We moesten veel rum drinken en whisky, zegt hij,
Tot we niet meer wisten waar en wie we waren,
En dan hebben we de stukken van de premier,
Bloedend, op de donkere oude aarde neergelegd.

Het vat zwavelzuur stond klaar, zegt Soete,
We moesten alleen het koningsblauwe deksel openen
En voorzichtig als olifanten de stukken
Van wat van Lumumba restte erin laten verzinken,
En voor altijd uit de geschiedenis laten verdwijnen.
Uit de geschiedenis van de mannen in Armani moest
Zijn lijf verdwijnen, hebben ze gezegd, zegt Soete.

2.
Maar de geschiedenis heeft zo haar eigen streken.
De geschiedenis onthoudt overvloedig namen.
De geschiedenis bedekt niets met de mantel der liefde.
Die toekomstige annalen hadden de mannen
In Armani, de mannen van het Bureau
Geheel uit het oog verloren. Uit het oog is
Uit het hart, dachten ze zonder dat ze het wisten.

Er bleven kleine restjes over en uit elk restje
Bloeiden duizend zwarte granaten en mortieren op
En uit elk restje weerklonk een stem van haat.
Soete was op dat ogenblik al in zijn vaderland
In zijn salon luisterend naar Jo Leemans,
Niet beseffend dat gelijktijdig Allen Ginsberg
en Pete Seeger naar bloemen hadden geluisterd.

Naar zwarte, bloedige bloemen, giftige bloemen,
Naar bloemen van verderf en toekomst
Luistert degene die in 2008 walgt van de wereld
Die de geschiedenis tot popcorn herleidt.
Naar zwarte, bloedige bloemen, giftige bloemen,
Naar bloemen van verderf en toekomst.
Naar bloemen van kreten en letters en renaissance.