GEDENKWAARDIGE LANGSPEELPLATEN: UITSTELGEDRAG

KINKS PATTI SMITH

Op 14 juni had ik al het voornemen om met mijn reeks teksten over langspeelplaten die een belangrijke rol hebben gespeeld in mijn leven nog wat door te gaan. Ik was de maanden ervoor bezig geweest aan zo’n reeks van tien. Toen ik begin mei op reis naar Frankrijk vertrok had ik er zes uitgebreid de revue laten passeren. De overige vier zouden in de vroege zomer aan bod komen. Waarom dit niet is gebeurd  weet ik niet. Was ik het vergeten? Of had ik er geen zin meer in? Ik denk dat ik het maar eens op de lange hete zomer zal steken. Op mijn werkkamer hier onder het dak zal het misschien wel vijftig graden geweest zijn.
De voorbije nacht dacht ik terug aan mijn missie. Als je aan iets begonnen bent moet je het ook afmaken, hoorde ik mijn Über-ich me toefluisteren. Je mag het ook mijn geweten noemen.
De langspeelplaten die zich aandienden waren niet de allerbeste of allermooiste die ik ken – een keuze die trouwens niet mogelijk is want die verandert met de dag en hangt af van je humeur en andere pietluttigheden. Mijn aandacht ging naar elpees die heel specifieke herinneringen bij me oproepen, die vooral in mijn jeugd indruk op me hebben gemaakt. Gelukkig heb ik meer dan één jeugd gekend.

Dit zijn de zes albums die al uitvoerige werden ‘besproken’:
The Rolling Stones – Beggars Banquet
Neil Young & Crazy Horse – Everybody Knows This Is Nowhere
The Slits – Cut
Joy Divsion – Closer
Sir Douglas Quintet – Mendocino
Mazzy Star – She Hangs Brightly

Zal ik mijn werk dit jaar nog af kunnen maken? Veel tijd heb ik niet meer; de dagen zijn donker, chaotisch, onheilspellend. Mag ik met dergelijke lichtzinnige spelletjes de werkelijkheid ontvluchten? Wat is de wereld kil, wat zijn de mensen desperaat en negatief geworden in vergelijking met de hoopvolle dagen van weleer, in de jaren zestig en zeventig.
Maar soms is het lichtvoetige nodig.

butterfield

Ik zal, denk ik nu, een keuze moeten maken uit dit indrukwekkend lijstje:
The Butterfield Blues Band – East-West
The Beach Boys – Smiley Smile
Flying Burrito Brothers – Gilded Palace Of Sin
Tim Hardin – The Best Of Tim Hardin
Patti Smith – Radio Ethiopia
The Beatles – Revolver
The Kinks – Something Else By The Kinks
Mink DeVille – Cabretta
Link Wray – Beans and Fatback
Traffic – When The Eagle Flies
The Everly Brothers – Roots
Crazy Horse – Crazy Horse
Van Morrison – Veedon Fleece
Velvet Underground – White Light / White Heat
The Clash – London Calling
The Gun Club – Miami
Townes Van Zandt – Flying Shoes
Bruce Springsteen – Darkness On The Edge Of Town
Robert Johnson – King Of The Delta Blues Singers
Bobby ‘Blue’ Bland – Two Steps From The Blues
Rolling Stones – Some Girls
The Byrds – Dr. Byrds & Mister Hyde
Bob Dylan – The Freewheelin’ Bob Dylan
Love – Da Capo
Derek & the Dominoes – Layla & Other Assorted Love Songs
John Cale – Paris 1919
Elvis Costello – Get Happy!
Hank Williams – The Very Best Of Hank Williams
Dillard and Clark – The Fantastic Expedition Of Dillard and Clark
Muddy Waters – Folk Singer
Elvis Presley – From Elvis In Memphis
The Band – The Band
Aretha Franklin – Aretha’s Gold
Syd Barrett – The Madcap Laughs
Alexander Spence – Oar
Pink Floyd – Ummagumma
John Prine – John Prine
Jimi Hendrix Experience – Axis: Bold As Love
etc.

Zoals je ziet heb ik een aantal van deze voortreffelijke langspeelplaten in het verleden al aandacht gegeven. Of het nog iets wordt met de rest hangt niet alleen van het weer af. Je kunt wel proberen te vluchten voor de chaos rondom je, maar je kunt niet vluchten voor de chaos in je hoofd.

 

TIEN DAGEN DIE MIJN WERELD DEDEN WANKELEN (7)

Manet,_Edouard_-_Le_Déjeuner_sur_l'Herbe_

Dag 4: 5 november 2016 (Het wilde denken*)

Wild, go wild, go wild in the country
Where snakes in the grass are absolutely free
Wild, go wild, go wild in the country
Where snakes in the grass are absolutely free

Bow Wow Wow – Go Wild in the Country

Wie heeft als kind nooit verlangd naar een wild en grenzeloos leven? Wie droomde niet van avonturen in de woestijn, in de jungle; van een gevecht op leven en dood met slangen, wolven, leeuwen, holbewoners, heidenen? Het leven dat voor een deel beschreven wordt in ‘Lord of the Flies’ van William Golding, in de gruwelijke romans van David Vann en in de avonturenboeken van Jack London (wie zou hem nog lezen?).
Volwassenen kennen dat verlangen net zo goed,  al zal het bij hen, bij ons, minder uitgesproken zijn. Ik bedoel ‘wild’ in elke betekenis van het woord. Ja, ik ben er wel zeker van dat wij in ons hart, in datgene wat wij ons hart noemen, allemaal wild zijn, wat David Lynch en Sigmund Freud heel goed weten/wisten. Sommigen onder ons houden het wilde kind een hele leven in bedwang, anderen zijn er de slaaf van. Het ene uiterste is de ‘edele wilde’ (of noem hem of haar de ‘gesublimeerde wilde’, dat mag ook), het andere de kannibaal of de massamoordenaar. Cultuur, techniek en beschaving zijn, zoals iedereen goed weet, dunne lagen, waaronder de chaos woekert. Vaker dan ons lief is krijgt onze wildheid de bovenhand, onze woestheid, ons geweld, onze buitensporige verlangens. We verlangen naar rust en vrede maar verzetten ons tegen conformisme, wetten, taboes. Rondom ons zien we het theater van de wreedheid opgevoerd worden, waar we als consumenten of toeschouwers gretig aan deelnemen.

tarzan.jpg

Al van in het begin trekt de wildernis ons aan, maar zij blijft voor de meesten van ons een lokroep, een mysterieuze, angstaanjagende duisternis in een zee van verblindend licht. Vaak stellen we ons tevreden met een gesymboliseerde wildheid, zoals die ons in films, romans, liedjes wordt aangereikt. Denk aan ‘Darkness On the Edge Of Town’, denk aan ‘Alien’, denk aan de romans van Stephen King. Maar dat doen we lang niet altijd. Heel wat kunstenaars, bohémiens, borderliners hebben op zijn minst voor een deel een wild leven geleid. Zij begaven zich naar de overzijde, de donkere kant van de stad, zij kozen voor een ‘walk on the wild side’, om het met een titel van een roman van Nelson Algren en van een lied van Lou Reed te zeggen.

Bijna gaf ik me helemaal over aan een wild en associatief denken. Maar ik moest een radioprogramma maken, en wel over het wilde leven. Het was de eerste zaterdag van de maand, tijd voor Zéro de conduite. Zodoende zochten mijn voeten weer vaste grond en nam ik de trein naar Antwerpen (dus toch niet zo’n vaste grond). Ik maakte mij geen zorgen over de eeuwige gauwdieven en ander gespuis maar bestudeerde nog een keer mijn playlist en plaatste hier en daar wat aantekeningen, waarbij ik eens te meer vaststelde hoezeer mijn geheugen erop achteruit gaat.

Ik weet niet hoe het met de luisteraars zat, maar zelf vond ik deze aflevering een succes, een van de beste programma’s die ik de voorbije tien jaar heb gemaakt. Ik genoot van elke seconde en ook lang daarna, op restaurant en in de trein met Laura was ik opgewekt en soms zelfs gelukkig. Maar ook onder die momenten van geluk stroomde de duistere stroom van de tijd. De tijd waar we nu in leven, de zeer nabije en weinig goeds voorspellende toekomst. De verkiezingen in de Verenigde Staten, de bombardementen in Syrië en elders, de nieuwe martelaars, de nieuwe heidenen. Zo kwam het dat mijn euforische buien soms moesten plaatsmaken voor grote bezorgdheid. Niet alleen over mijn vrienden in Amerika en over de hele Amerikaanse cultuur, waar ik zo aan verknocht ben (waar mijn radioprogramma een uitdrukking van is), maar voor de hele menselijke werkelijkheid en voor de aarde zelf

2015-08-06-brusselkermis 062.JPG

Om middernacht staan we in het Zuidstation te wachten op tram 81. Achter me zie ik de daklozen in rijen naast elkaar liggen. Aangespoelde drenkelingen lijken ze wel, in de altijd naar urine ruikende, slecht verlichte tunnel – de schande van Brussel. Mijn blijdschap slaat om in verdriet en woede. Wat zijn wij voor mensen dat we onze soortgenoten toestaan zo af te zien? En waarom staat de stad Brussel dit toe? Waarom wordt er niet gezorgd voor deze arme, hongerige mensen – mensen zoals jij en ik. Dit is een wild leven waar niemand ooit naar heeft verlangd. Geen mens op aarde. Dit is zelfs geen wild leven. Dit is nood. De hoogste nood.

Ω

*Zie: Claude Lévi-Strauss, La pensée sauvage, 1962

Afbeeldingen:Déjeuner sur l’herbe; Johnny Weissmuller & Maureen O’Sullivan in ‘Tarzan and his Mate’; Brussel Zuid, Martin Pulaski.

PLEIDOOI VOOR EEN NIEUW BRUSSEL

BRUSSEL 069.JPG

Bewonderaars en verheerlijkers van Brussel heb ik altijd gewantrouwd. Wat waren hun motieven, waren zij wereldvreemd, blind of gewoon maar onnozel? Verlieten zij nooit de veiligheid van hun enclaves, Dansaertstraat, Louisalaan, Flageyplein? Meestal voel ik me een vreemde in deze stad. Zij heeft mij nooit met open en zelfs niet met gesloten armen ontvangen. Voor een deel ligt dat aan mezelf, ik heb me zelden ergens thuis gevoeld, tenzij tijdens een reis, als ik ergens aankwam, bijvoorbeeld in New Orleans, Santa Fe of Cadiz. En een korte periode in Antwerpen, van 1977 tot 1982 om heel precies te zijn.

Hoe ik Brussel bekijk hangt van mijn stemming af, maar mijn stemming hangt ook af van hoe Brussel met mij omgaat, van hoe Brussel mij bekijkt. Er zit veel ongehoorde en ongeziene schoonheid in deze stad verborgen. Soms, als het weer meezit en de passanten je wat vriendelijker dan op druilerige dagen aankijken, is ze bereid haar schatten te laten bewonderen. Dan laat ze zich van haar zachtste kant zien, ze ruikt lekker, voelt zacht aan, zachter zelfs dan de arm van Everard ’t Serclaes* op de Grote Markt.

Brussel is al een poos geen ruïne meer en is evenmin een moeras. De legendarische stadskankers zijn merendeels weg. Dure hotels en kantoorgebouwen hebben hun plaats ingenomen. Maar er is nog steeds veel grauwheid, vuilnis, lelijkheid, wat weliswaar het mooie accentueert, de parken en plantsoenen, de kerken, de art nouveau-gebouwen, de vele cafés met hun terrassen, oases van verrukkelijk leven. Maar pittoreske pleintjes, Vlaamse primitieven, bruisende kroegen, verfijnde art nouveau-gevels, kunnen het verval – dat niet uitsluitend materieel is – niet compenseren.
Ik noem Brussel op elk gebied een onderontwikkelde, een arme stad omdat haar inwoners zich niet al te druk lijken te maken over het verval, over het vuil, over de chaos die hier heerst. De Brusselaars, van waar ze ook gekomen zij, lijken bijna altijd in ongeveer alles een berustende houding aan te nemen. Slechts weinigen walgen van de lelijkheid en het vuil en storen zich aan het dysfunctionele van deze stad. Ik ken niet één Europese stad die zo slecht functioneert, in elk van zijn facetten, in al zijn wijken, in elk beleidsdomein. Bijna niets werkt hier zoals het hoort.

Al lange tijd is Brussel een gebroken stad, een stad vol (soms moeilijk zichtbare) muren. Iedereen kent ze wel, bijvoorbeeld de muur van de Noord-Zuidverbinding, die de stad op een brutale manier in twee delen heeft gesplitst, een echo (of voorspelling) van de opsplitsing van België. Er zijn veel meer zulke muren. Overal waar brede autowegen werden aangelegd lopen smalle straten dood. Ze werden in twee gesneden. De band die er bestond tussen de buren werd stukgemaakt. Door de bouw van Shopping Centra werden winkelstraten territoria voor vandalen, rotondes en pleintjes veranderden in no go zones. De Ring rond Brussel heeft van de stad een eiland gemaakt, een organisme dat niet mag groeien. Sommigen noemen het een olievlek, maar zelfs een olievlek breidt zich uit. Anderen beschouwden de hoofstad als een grote vuilnisbelt. Forensen uit de deelstaten dumpten er hun groot en klein afval. Gemeentelijke volkscommissarissen gaven de schuld aan ‘de Zigeuners’.

Brussel is een zee van mogelijkheden. Dat zou iedereen die hier woont, dat zou iedereen die het goed voorheeft met dit land moeten weten. Brussel bruist van jong (maar ook van oud) leven. Brussel moet die mogelijkheden de kans geven reëel, tastbaar te worden. Brussel moet dringend aan het nieuwe de voorrang geven, zonder zoals bij de Culturele Revolutie in China de traditie te verwerpen of vernietigen. Ja, Brussel moet dringend veranderen.

BRUSSEL 029.JPG

Ook degenen die neerkijken op Brussel, de taalstrijders, de fanatici, de voorstanders van een monocultuur, de gesloten geesten, zij die deze stad een olievlek noemen, die omcirkelende fietstochten en marathons organiseren om ze op symbolische wijze af te bakenen en in te sluiten, heb ik altijd gewantrouwd. Je vindt zulke mensen zeker ook in Wallonië, maar vanwege mijn achtergrond (ik ben in Antwerpen geboren, in Limburg opgegroeid), ken ik de Vlamingen beter. Ik wens niet te veralgemenen. Ik heb het over Vlamingen met een gesloten mentaliteit, degenen die bang zijn voor ongeveer alles wat zich buiten hun huis en hun tuin afspeelt. Anders, zelfs gevaarlijk, mag ook, maar dan in de omlijsting van een scherm, op een podium of in een van de eerbiedwaardige kunsttempels.

De voorbije maanden en zeker sinds 22 maart kwam er vooral vanuit Vlaanderen veel kritiek op de Brusselse politieke en politionele structuren. De architectuur van de macht. Voor een keer ben ik het met die Vlaamse kritiek (die bijna unaniem is) eens. Brussel moet een bestuurlijke eenheid worden. Brussel moet één politiezone krijgen. Brussel zal behoorlijk bestuurd moeten worden, op elk gebied. Mobiliteit, sociale voorzieningen, veiligheid, ecologie, cultuur, et cetera moeten in alle wijken op dezelfde leest geschoeid worden, zonder de diversiteit uit het oog te verliezen. Dit is een absolute noodzaak. Hoe dit in de praktijk kan gebeuren, daar moet nu over nagedacht worden. Maar er mag niet getalmd worden. Bij de veranderingen en vernieuwingen, in volstrekte transparantie moeten alle inwoners van deze stad betrokken worden. Alle inwoners in alle wijken – van alle kleuren en talen en leeftijden. En waarom niet alle Belgen: Brussel is de hoofdstad van dit land. Want moet niet heel België hervormd worden? Ja, toch. Wat na de val van de muur in Duitsland kon, dat moet in dit kleine en welvarende land zeker kunnen. Ik zie Duitsland niet als de ideale staat, maar hij lijkt wel vrij goed te functioneren. Een goed voorbeeld is het dus wel.

Ik heb in Brussel gewoond van 1969 tot 1977 en sinds de zomer van 1991 ben ik hier niet meer weggegaan. Heb ik daarom recht van spreken? Ik denk het wel. De volgende dagen zal ik wat over mijn bijzonder negatieve ervaringen met de Brusselse politie vertellen. Die tonen aan dat de politiezones niet werken, dat veel in de doofpot wordt gestopt, dat er corruptie bestaat. Dat de politie niet kan (of kon) instaan voor de veiligheid van inwoners van deze stad. Dat zeer zwaar probleem hangt samen met de manier waarop Brussel bestuurd wordt. Negentien gemeenten met stuk voor stuk hun eigen kleine belangen kunnen onmogelijk goed samenwerken. Zelfs de vijf grote Amerikaanse maffiafamilies (zie The Godfather) spelen dat niet klaar. En op zulke families lijken de Brusselse baronieën zeker wel. Al schieten ze elkaar nog niet overhoop tijdens een of andere eredienst. Althans, daar heb ik geen weet van. Is deze vergelijking met de maffia overdreven? J. Edgar Hoover, FBI-directeur van 1935 tot 1972, ontkende dat de maffia een grote misdaadorganisatie was.

BRUSSEL 065.JPG

*wie over zijn arm wrijft kent een jaar lang geluk in de liefde, wie hem kust krijgt difterie.
Foto’s: Martin Pulaski, Brussel, 2013

IS HET NU GENOEG GEWEEST?

IMG_0196 tom cruise.jpg

Uvi, een van de fijne vrienden die ik nooit heb gezien*, wees me op een opiniestuk van Luckas Vander Taelen. Het staat op de website van de VRT (DeRredactie.be), met als kop:  “Luckas Vander Taelen, houdt van Brussel, maar nu denkt hij: “Ça suffit, j’en ai marre.” Hij hoopt dat nu eindelijk iedereen de realiteit onder ogen durft te zien en ootmoedig toegeeft dat men de problemen heeft laten verrotten.”

Wat de groene politicus en ex-zanger van Lavvi Ebbel zegt komt min of meer overeen met wat ik in mijn vorig stukje ook al schreef:

“Vanaf de jaren zeventig zijn hele wijken leeg komen te staan. Daar kregen gangsters, afpersers, corrupte politici en politiecommissarissen vrij spel. Daar maakte eendracht wel macht. Daar bevond zich de val voor immigranten die nergens anders welkom waren. Daar ontstonden de getto’s. Terwijl andere Europese steden, denk aan Kopenhagen, Stockholm, Amsterdam, Berlijn, zich vernieuwden, open en speelse plekken werden, werd Brussel een – bewust gecreëerde – ruïne.”

Het is niet de eerste keer dat ik van Luckas Vander Taelen opiniestukken over dit onderwerp lees, met name over het dreigend gevaar van de islamisering van onze stad. Het komt er telkens op neer dat hij er nu genoeg van heeft, dat hij ons al jaren heeft gewaarschuwd voor wat er nu gebeurt. Maar wat heb je aan waarschuwen? Misschien heeft Vander Taelen ook werkelijk iets gedaan, dat weet ik niet zo goed. Hij is vermoed ik wel nog steeds politicus maar ik hoor weinig van hem. Dat lijkt me trouwens een typisch Brussels fenomeen: wij horen maar heel weinig van onze politici. Je moet al Le Soir lezen om een beetje op de hoogte te blijven, maar daar heb ik geen tijd voor.

De vraag is of het tij kon gekeerd worden. En indien dat kon, heeft Luckas Vander Taelen – of wie dan ook van de Brusselse** politici die in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw door ons zijn verkozen – een stap gezet om dat tij daadwerkelijk te doen keren? Die indruk heb ik niet. Hoewel er altijd uitzonderlijke mensen zijn, die wel iets doen. Waarschuwen is ook niet niets, natuurlijk. Maar hoe vaak is het geen loutere paniekzaaierij? Zelf denk ik niet dat het tij kan gekeerd worden. Tegen de gang van de geschiedenis staan wij min of meer machteloos, hoewel wij zelf toch ook de geschiedenis maken. Er maar wat op los leuteren, zoals ik nu in zekere zin doe (zou je kunnen opwerpen), opinies en meningen verkondigen, stelt niet veel voor. Grote stromingen bepalen ons leven. Wie kon de nazi’s stoppen, wie Stalin? Terwijl het uiteraard toch goed was dat, om maar een voorbeeld te geven, een groot deel van de bevolking protesteerde toen de Sovjets met hun tanks Praag binnenvielen. Maar het tij werd niet gekeerd. Dat gebeurde pas veel later, in 1989, met de val van de muur. Wie had dat zien aankomen?

Maar laat me terugkeren naar Brussel. In plaats van taalstrijd en verfransing en alle mogelijke vormen van corruptie – denk aan het Manhattanplan van VDB en Charly De Pauw – hadden we meertaligheid, verstandhouding, directe democratie, solidariteit moeten krijgen, moeten eisen.
We hadden komaf moeten maken met de typische Brusselse onvriendelijkheid, neerbuigendheid en onbeschoftheid. Zolang ik hier woon is vriendelijkheid ver te zoeken geweest. België is geen gastvrij land, Brussel is geen gastvrije stad, integendeel. Hoe behandelen wij al tientallen jaren onze gasten? We doen alsof ze niet bestaan, net als aan de bedelaars en de daklozen lopen we aan ze voorbij: ze zijn onzichtbaar.

Waarschuwen en blijven herhalen dat je gewaarschuwd hebt haalt niets uit. We moeten ons afvragen wat we kunnen doen. Welke goede daden onze stad en onze gemeenschap leefbaarder en zachtaardiger kunnen maken. Of is het daar nu te laat voor?

IMG_0119 zuidstation.jpg

*om Neil Young te parafraseren
**ik heb het over Groot-Brussel, de negentien gemeenten

Foto’s: Martin Pulaski, Brussel, 2013

LUGARES COMMUNES

murakami2008

Hoe breng ik mijn dag door? Het is al moeilijk om me vandaag nog te herinneren wat ik gisteren deed. Ik noem een aantal dingen die me bijgebleven zijn, wellicht omdat ze nogal eens terugkomen. (Maar herhaling of niet, toch is elke daad ook uniek.) Ik luister naar de melancholische stem van Bob Lind en overdenk dat producer Jack Nitzsche echt een genie was. “In the ocean of your arms I won’t be lonely”. Violen, Hal Blaine, de perfecte pop-drummer.

Drie, vier, vijf keer op een dag krijg ik video’s toegestuurd van Luk Paard, die de poëzie heruitvindt. Ik word er niet goed van, hoe goed en echt en onvoorwaardelijk hij met woorden omgaat, hoe heel zijn gezicht poëzie wordt als hij leest. Hij is een echte dichter, hij leeft voor niets anders. Simon Vinkenoog zag ik op televisie, ter gelegenheid van het boekenbal. Wat ziet die man er nog goed uit, op zijn leeftijd, met die lange opstandige lokken en altijd slanke gestalte. Geen grammetje verraad zit in die man. Maar een genie is en was hij niet. Hij was een soort van orakel. Uit mannen als Simon Vinkenoog, Allen Ginsberg en Bob Dylan zijn mijn jaren zestig ontstaan.

Een vriendin vraagt me in een mail naar de geest van de jaren zestig. Wat voelden wij? Wij jongeren ‘voelden’ een echt revolutionaire sfeer overal om ons heen. Het was niet alleen maar pop. Het was een globaal fenomeen dat plaatsgreep, een besef dat wij alles konden veranderen. Een nieuwe, mooie wereld maken, weg van de oude generatie die alles verknoeid had. Muziek speelde daar een belangrijke rol in. De muzikanten waren boodschappers. Maar politiek was eveneens een essentiële factor, bewust of onbewust. En de alternatieve mode die ontstond. Dat antwoord ik haar, terwijl ik besef dat er van die idealen zo weinig is terechtgekomen. Inmiddels is de wereld leeggezogen, de aarde uitgeput. In plaats van mooier en beter is de menselijke werkelijkheid lelijker en slechter geworden. Het platste spektakel vult onze dagen. Maar lang geef ik me niet over dan zulke pessimistische gedachten, anders zou ik mij al lang hebben opgehangen aan de hoogste boom in het Zoniënwoud.

Aan een muziekliefhebber schrijf ik over Sandy Denny’s ‘Who Knows Where the Time Goes’; ja, ik weet het, het is van Fairport Convention, maar in dit geval wàs Sandy Denny Fairport Convention. Ik schrijf hem dat ik dit lied niet melancholisch vind. De zangeres houdt zich sterk, ze is niet bang voor de tijd, wellicht omdat ze in zichzelf een liefde voelt groeien, die wij niet kennen. En de vogels die in het begin van het lied wegvliegen komen op het einde terug.

Ik ga naar de Delhaize en koop brood en eend en Argentijnse wijn en groenten. Daarna rust ik een tweetal uur, even uitgeput als de aarde. Sinds vorige vrijdag heb ik me niet meer geschoren. Ik heb zitten huilen bij een film over een Argentijnse professor die met vervroegd pensioen wordt gestuurd. ‘Lugares Communes’ heet de mooie, gevoelige film. Want er zijn toch ook nog mooie dingen. Maar niet alle kunstenaars zijn zuiver op de graat, niet alle kunstenaars streven naar het goede of hebben edele gevoelens. Ik hoop dat Jan Fabre niet ten valt komt, hoogmoedig als hij is. En hoe kan een muzikant als Daan op zoek gaan naar popmuziek in China? China heeft geen popmuziek nodig. De tijd van de popmuziek, hoeveel ik er ook van houd, is voorbij. De tijd van Daan is voorbij. Ook Veronique Branquinho, ik houd van haar mooie Portugese naam, zag ik terugblikken, naar Ann Christy, Marie Laforêt, de betreurde An Salens. Alsof de toekomst geheel zwart is. Ik houd niet van Luc Janssen, Lux XL, en toch kijk ik er telkens weer naar; het lijkt wel of ik graag zit te walgen. Ja, ik vind die wereld van snelle wagens, champagne en cocaïne walgelijk. In Teheran kost een gram heroïne nu 2 euro, ongeveer even weinig als bij ons een brood, hoorde ik op de radio.

Ik zou orde moeten aanbrengen in deze chaotische woorden, maar de tekst vindt toch wel zijn eigen orde. Ik zet een clip van Kris Kristofferson op hoochiekoochie. Daar doe ik meer dan een uur over, omdat er zoveel clips zijn om uit te kiezen. Ik gooi Mozilla Firefox opnieuw van mijn computer af, omdat ik de indruk heb dat die browser onafgebroken een strijd op leven en dood levert met Internet Explorer. Zal ik naar cinema gaan, vraag ik mij af. Er zijn zeker vier films die ik wil zien. Nee, ik zal ze niet opsommen. Nu hoor ik Bob Linds ‘Remember the rain’: “remember the rain, when you think of the sunshine”, kan het weemoediger?

Gisteren schreef ik in verband met een tekst over Kris Kristofferson nog een keer over toeval. Ik schrijf graag over dat thema, maar probeer het toch te vermijden. Maar wat moet je dan denken als je diezelfde avond in bed nog een verhaal leest van Haruki Murakami, dat toevallig ook over toeval gaat, ‘Chance Traveller’ heet het verhaal, dat terug te vinden is in de bundel ‘Blind Willow, Sleeping Woman’. Er staan merkwaardige staaltjes van toeval in. Eén voorbeeld. Murakami woont in Cambridge, nabij Boston. Net als ik gaat hij er graag in de tweedehandsplatenwinkels snuffelen. Zo vindt hij op een keer een nog uitstekend exemplaar van Pepper Adams’ ’10 to 4 at the 5 Spot’. Hij koopt de elpee, stapt de winkel uit, een voorbijganger spreekt hem aan, vraagt hoe laat het is, Murakami kijkt op zijn horloge, tien voor vier, zegt hij. De rest moet u zelf maar lezen. Ik denk dat ik me nu toch maar eens ga scheren. En daarna de stad in, naar de tweedehandsplatenzaken. En daarna zien we wel weer.

HOE VOORZICHTIGHEID TOT CHAOS LEIDT

bohémiens

“All these people that you mention
Yes, I know them, they’re quite lame
I had to rearrange their faces
And give them all another name.”
Bob Dylan, Desolation Row.

Gemaskerd ga ik door het leven. Een gemaskerde die de waarheid spreekt en om bestwil of voor de literatuur enkele fraaie leugens vertelt. Net zoals de verteller in Bob Dylan’s Desolation Row vertel ik mijn verhaal eerlijk maar verander ik de namen. Ook mijn naam. Ik ben niet ik. Je est un autre. Noem mij maar Martin Pulaski. Die geschiedenis is al bekend. Die moet ik hier niet nog eens herhalen. Ook over de verwanten Casimir en Ronette Pulaski doe ik er vandaag het zwijgen toe. Je mag me altijd komen vertellen wie ik werkelijk ben. De waarheid die geen waarheid is aan het licht brengen. Want wat betekent een naam, tenslotte? Er staat wel geen prijs op mijn hoofd. Je kunt er niets mee winnen.

Bij de naamgeving in deze weblog denk ik aan de wijze woorden van Hunter Thompson: “Her name is Gail, but for vaguely legal reasons we will have to call her Jane. If I called her Gail we would have a lot of bitching from Lawyers.” Dat schreef Thompson in zijn autobiografie, Kingdom of Fear. Die titel is zijn naam voor de Verenigde Staten. Naar het mij voorkomt de enige juiste naam voor dat land. Maar dat terzijde opgemerkt. Ik noem Agnes Laura. Soms heet ze opeens Daphne. Ik vind dat niemand moet weten dat de naam van Agnes Agnes is. Dat doet niets terzake; het verandert niets aan mijn verhaal. Soms noem ik Agnes Daphne. Soms noem ik Laura Daphne. Je weet maar nooit, je moet altijd op je hoede zijn. Paranoïde mensen zijn zelfs niet voorzichtig genoeg. Satan is real, zingen the Louvin Brothers. Natuurlijk is satan reëel. Satan en de dood dansen samen rock & roll. Ze spuwen op de graven van onze dierbaren. Je moet al veel lef hebben om zelf je rock & roll schoenen aan te trekken, want zij zijn afgunstig als Griekse goden. Satan en de dood. Ook daarom verander ik de namen en vervorm ik de gezichten. Maar vooral voor een instelling die nauw met die twee reële niet-zijnden samenhangt: justitie. Een naam veranderen is niet liegen, het is voorzichtig zijn. Baltasar Gracian schreef een heel boek over de kunst van de voorzichtigheid, maar over namen geven vergat hij raad te geven. In zijn tijd bestonden natuurlijk nog geen weblogs. Dat zal de reden zijn. En de meeste hovelingen, zijn publiek, waren te vadsig om boeken te schrijven. Er waren wel uitzonderingen maar die belandden toen meestal op de brandstapel. Denk maar aan Giordano Bruno. Op het piazza Campo dei Fiori in Rome staat een mooi standbeeld van hem. Maar ik denk dat hij liever geen beeld had gehad als ook die publieke verbranding hem bespaard was gebleven.

Je moet zo waarachtig mogelijk zijn, maar jongens, wees vooral voorzichtig. Mag ik erop wijzen dat ik in tegenstelling tot de verteller van Bob Dylan niet alle namen verander. Wist je trouwens dat Dylans John Wesley Harding, een notoire boef uit het wilde westen, in werkelijkheid John Wesley Hardin heette? Een klein verschil, maar wel een verschil, vooral omdat Dylan meestal het omgekeerde doet: de G weglaten. Tim Hardin beweert dat hij een afstammeling is van de outlaw, maar dat schijnt een leugen te zijn. Tim Hardin was een junkie en een van de beste songschrijvers die ik ken. Zijn Lady Came From Baltimore is autobiografisch. I was there to steal her money.
Ik verander alleen de namen als ik denk dat het nodig is. Om mensen die ik graag zie in bescherming te nemen, bijvoorbeeld. Maar soms gebeurt het dat ik niet anders kan dan mijn vrienden opnieuw hun ‘ware’ naam geven. Mijn muze of wat het ook moge wezen gebiedt me dat dan. Muss es sein? Es muss sein.

Conclusie van die hele naamgevingbusiness is dat ik er niet meer wijs uit raak. Het zal een illustratie van de chaostheorie zijn. Of eerder omgekeerd, want de chaostheorie is niet chaotisch. Ik aanvaard de chaos, maar ik heb het er moeilijk mee. Mijn boeken staan allemaal mooi alfabetisch op naam. Allemaal? Ik overdrijf. Dat van Hunter Thompson niet, bijvoorbeeld.

ALS DE GODEN ZWIJGEN MOETEN WIJ DE VREDE STICHTEN

Elke keer als je uit je bed komt ’s morgens (of op een ander moment van de dag) stap je in een vreemde, chaotische wereld. Wetenschappers en filosofen hebben er logica en orde proberen aan op te leggen, maar je kan je alleen maar afvragen of ze daar enigszins in zijn geslaagd. Ze hebben zich vaak volledig ingezet, elk voor hun project, vaak in dialoog met andere wetenschappers en filosofen, maar de wereld is een chaos gebleven. Ook de wetgeving, waarover zo lang is nagedacht, door zoveel deskundigen, stelt weinig voor. Iemand stapt ’s morgens uit zijn bed, koopt een geweer en kogels, rijdt naar een school, en schiet er een tiental kinderen neer. Waarom? Hoe kan dat gebeuren? Waarom zijn er geweren? Hoe komt het dat je zomaar kogels kunt kopen? Hoe komt het dat mensen liever wapens hanteren dan muziekinstrumenten? Omdat het gemakkelijker is een mens te doden dan een lied te spelen? Waarom verandert een land van kameraden, zoals Joegoslavië, van de weeromstuit in een land van aartsvijanden? (Ik weet dat ik simplificeer, maar toch komt het daar op neer.) Wat is een vaderland? Moet je dat vaderland – de democratie, de vrijheid van meningsuiting, enzovoort – toch verdedigen, ook als je geweten bezwaren aantekent tegen het gebruik van wapens? Of moet je je familie en vrienden laten vermoorden, verkrachten en folteren door de vijand? Waarom is er überhaupt een vijand? Waarom ben ik zo boos op het Vlaams Blok? Waarom zijn Vlaams Blokkers zo boos op meisjes met hoofddoekjes op en bepaalde mannen met baarden. Weet jij het? Heb jij antwoorden? Waarom is er iets en niet niets?

Geef me water, geef me brood, geef me liefde, anders ga ik dood. Ik droomde de vorige nacht van tedere omhelzingen. Ik zwierf door Istanbul met twee van de mooiste meisjes van de wereld. Ik zag slangenbezweerders, grote diamanten, vervallen paleizen. Ik liep op een houten brug over een overstroomd kerkhof, waar tientallen lijken lagen te rotten. De tweede wereldoorlog heeft aan 25 miljoen inwoners van de Sovjet-Unie het leven gekost. Vijf miljoen Duitsers zijn omgekomen. Om maar iets te zeggen. Ik houd van Duitsland. Maar tijdens de tweede wereldoorlog was de mof de vijand van mijn vader. Mijn vader heeft tegen de Duitsers gevochten. Zij hebben hem gevangen genomen en op een boerderij in Oostenrijk doen werken. Daarna kwamen de Amerikanen chocolade uitdelen. Ik ontwaakte met hun rock & roll. Nog steeds luister ik bijna uitsluitend naar Amerikaanse muziek. Veel Texaanse blues, country en soul. T-Bone Walker, Janis Joplin, Townes Van Zandt. In Texas wonen bijzonder veel immigranten uit Duitsland afkomstig. Doug Sahm, veel te jong gestorven, een van mijn geliefde muzikanten, had Duitse wortels. Zie je, ik kom altijd bij de muziek terecht. Zo ben ik. Maar ik ben ook anders. Ik ben met zovelen. Probeer dat maar eens uit te leggen. Je est un autre. Et maintenant?

 

DE LUIE PASTISDRINKER

Misschien en zelfs waarschijnlijk leest niet iedereen de commentaarstukjes, en dan ben ik nog optimistisch. Want hoe belachelijk is deze eerste zin, met het woord ‘iedereen’ erin. Natuurlijk leest niet iedereen die commentaarstukjes! Ik besef maar al te vaak dat slechts weinigen zelfs maar de ‘echte’ body lezen, de tekst zelf, waar vaak hard aan gewerkt is, in de vrije tijd of tijdens gestolen kwartiertjes, en even vaak plezier aan beleefd (dat laatste vooral met het oog op potentiële, mooie vrouwelijke lezers, met zeker nu in de zomerdagen dunne niemendalletjes aan).

Om de niet-lezers van commentaren toch een tweede kans te geven – maar ook omdat het warm is en ik dan graag een paar glazen pastis drink en daardoor niet veel zin heb om veel te verrichten – herneem ik hier een commentaar (van mezelf, welteverstaan) op het vorige stuk, getiteld perversies. Wat nu volgt is dan een soort perversie in het kwadraat. Of een versie tot de zoveelste macht. Ik schrijf ‘zoveelste’ niet alleen uit luiheid, maar ook omdat macht nooit deel heeft uitgemaakt van mijn wereldbeeld. Met de macht kun je maar best de spot drijven. Nietzsche had daar andere ideeën over, maar ik ben Nietzsche niet. Ik neem bijvoorbeeld geen zweep mee als ik naar de vrouwen ga. Bovendien ga ik niet naar de vrouwen. Mijn vrouw zou dat niet waarderen, denk ik. Overigens noem ik mijn vrouw nooit mijn vrouw, maar mijn levensgezellin. Of Laura. Soms ook Daphne. Ze is een mooie vrouw, die nu vermoedelijk in de armen van Morpheus ligt, mijn onmiskenbare rivaal. Maar terzake. Wat schreef ik naar aanleiding van ‘perversies’?

De kilte – woorden over het ‘coole’ bestaan in tijden van oververhitting – ontsnapt aan mijn ‘brein’ per/versies van niet alleen uitgekozen maar ook toevallige thema’s. Bouwstenen voor die op het eerste zicht chaotische woorden – perversies – zijn net zo goed alledaagse gebeurtenissen zoals het voetbal, de aankoop van boeken in de koopjesperiode (van de grondlegger Euripides, de hoerenloper Georges Simenon, de ‘mensenhater’ Thomas Bernhard, van Fernando Pessoa de liefdesbrieven), het lezen van een filosofisch werk van Peter Sloterdijk (Het kristalpaleis, over de ‘ontdekkingsreizen’ en de ‘verovering van de globe’, een boek mij geschonken ter gelegenheid van mijn zoveelste – nog een keer – verjaardag), het luisteren naar Coney Island Baby van Lou Reed, herinneringen aan een bezoek aan Coney Island in New York… Aan de wrede maand april had ik nog niet gedacht. Maar die maakt nu ook deel uit van de invoer. Het bloedgleufmes komt af en toe tevoorschijn in mijn teksten. Het heeft echt bestaan en misschien is dat nog steeds het geval. Het was een cadeau van een Deense zeeman aan mijn vader. Later werd het mijn bezit. Maar op een mooie zomerdag liet ik het onvrijwillig in een auto achter. Had ik iets kwaads in de zin gehad? Natuurlijk niet. De mensen die het onder de achterbank van hun auto hebben aangetroffen, zullen wel geschrokken zijn. Ik had het alleen maar bij om de moeder van mijn zoontje en mezelf in geval van nood te verdedigen. Het waren gevaarlijke dagen voor lifters. Geregeld werden vermoorde en verkrachte ‘hippies’ in het struikgewas teruggevonden. Dat schreven althans de kranten. Je kon maar beter je voorzorgen nemen. Nu weet ik wel beter. Ik bereid me nooit meer voor op onheil. We hebben dat niet in de hand. Je doet beter alsof je neus bloedt. Maar vandaar dat bloedgleufmes in die perversies. Of is het niet pervers dat brave mensen zullen geschrokken zijn van een wapen dat niet tegen hen gericht was, maar tegen boosaardige sujetten in mediaverhalen?

Over Bonnie Prince Billie en the Smiths zal ik het een ander keer moeten hebben. Ook aan verzen kom ik niet meer toe. Het wordt laat, de nacht is kort en morgen moet er hard worden gewerkt. Goodnight, sweet ladies and gentlemen.

ONTSNAPPEN AAN DIONYSUS EN APOLLO

Dionysos_Horai_Louvre

Sinds ik dat Sargasso-kroontje heb gekregen lijk ik aan writer’s block te lijden. Hoe is dat mogelijk? Die lauwerkrans zou me net moeten stimuleren. Maar misschien ben ik gewoon te moe, vanwege het vele werk en allerlei andere beslommeringen en zorgen.

Bij Evy las ik over Dionysus en Apollo. Er staat “dat je zo veel mogelijk moet ontsnappen aan Apollinische beschavingspogingen. Dat je minstens één keer per dag naar de lucht, of naar de sterren moet kijken. Je overgeven aan de stroom van het leven.” Ik ben het daar volledig mee eens. Ik zou dat maar al te graag doen, ontsnappen aan de Apollinische beschaving. Maar ik kan dat niet. Ik ben niet vrij. Ik heb geen keuze. Soms is er wel eens, helemaal onaangekondigd, een uitweg uit de routine, het alledaagse. Je slaat een zijweg in en ziet de dingen zoals ze zijn: extase. Maar hoe komt het dat je die zijweg inslaat? Ben jij dat? Of laat je je leiden door iets onbekends? (Freud zou dit het onbewuste noemen, denk ik).

Maar dan nog. Als ik me vanuit een vrije wil zou kunnen overgeven aan Dionysus zou ik toch nog aarzelen. Want het lijkt me gevaarlijk. Het doet me denken aan een sprong in de chaos, of in de Etna, zoals Empedocles, en aan de waanzin van Nietzsche. Wij hebben ook orde nodig, redelijkheid, moraal, schoonheid. Dingen die ik allemaal als apollinisch beschouw. Dionysus staat dan voor de roes, de extase, en uiteindelijk (zelf)vernietiging.
Natuurlijk is hier al zeer veel over nagedacht en geschreven, maar dat geeft niet. Ik denk dat we hier bij de basis van onze cultuur zijn aanbeland. Nu ga ik even naar de wolken kijken. Met dank aan Evy voor de inspiratie.

Afbeelding: Dionysos leidt de Horai

THERE’S NO SUCCESS LIKE FAILURE

Kennelijk is heel Groot-Brittannië in de ban van Bob Dylan. Telkens als ik BBC2 aanzet is er wel iets van of over Bob Dylan. Loop ik voorbij een Engelse boekwinkel hier in Brussel willen etalages vol boeken over de grote songschrijver mij verleiden om even binnen te komen, waar ik wegens geldgebrek voorlopig aan heb kunnen weerstaan. Documentaires en films bekijken op televisie is goedkoper. Zo zag ik een paar dagen geleden het merkwaardige epos Masked and Anonymous, een film van een mij volmaakt onbekende regisseur die Larry Charles heet. Ik heb nog steeds geen moeite gedaan om via google te weten te komen wie dat nu eigenlijk is. Let the mystery be! De scenarioschrijver heeft een Russische naam, maar ik heb heel sterk de indruk dat die Rus in werkelijkheid Robert Zimmerman heet, een beroemde Amerikaan uit de staat Minnesota, wiens voorouders ooit uit Rusland of Oekraïne naar de Verenigde Staten zijn geëmigreerd en na lange omzwervingen in die koude staat, vlak bij de Canadese grens, een huis, een zaak hebben opgebouwd. Dergelijke reizen zijn overigens voortreffelijk gereconstrueerd in het Museum Of Immigration in New York. Alleen al voor dat museum is het moeite waard om de stad de bezoeken.

Waarom denk ik dat de meester ook de scenarioschrijver is? In de eerste plaats doordat de film heel sterk lijkt op een song van Bob Dylan, het meest van al misschien nog wel op Desolation Row. De wereld van Masked and Anonymous is de wereld van Dylan, bevolkt met personages uit zijn songs, uit zijn verbeelding en uit zijn biografie. Het is een bijzonder boeiende ervaring om gedurende twee uur in die chaotische wereld ondergedompeld te worden. Bob Dylan schreef ooit “I accept chaos. I hope chaos accepts me”. Als je deze film bekijkt doe je er ook goed aan om de chaos te accepteren, hoewel het een chaos is die een kunstenaar naar zijn hand heeft gezet, vorm heeft gegeven, Apollinisch heeft gemaakt, om met Nietzsche te spreken. Overigens zijn Dylan en Nietzsche verwante geesten, denk ik. Het komt me voor dat beiden de muziek als een soort van oorsprong zien, voor Nietzsche van de tragedie (of ook wel de opera van Richard Wagner), voor Dylan de zin van het bestaan, waar ook het tragische overheerst. Het tragische betekent dat er een noodlot heerst, bij de Grieken ananke genoemd, waar je hoegenaamd niet kunt aan ontkomen. Iedereen kent het verhaal van de jonge man die naar Isfahan vlucht om aan de dood te ontsnappen, en het is precies in Isfahan dat de dood hem op staat te wachten. Tragisch. Het noodlot, het lot, het menselijk bestaan. In de film heet Bob Dylan Jack Fate. Het is een onverschrokken schriel mannetje, niets lijkt hem te raken, liefde, haat, revolutie, om het even… Maar elk ding en elk dier en elke mens zijn het waard er te zijn omdat ze er zijn, en dwingen om die reden bewondering af. Wat zijn goed en kwaad in een tragisch bewustzijn? Toch zong de man ooit: I define these words quite clear, no doubt, somehow. Let vooral op de uitdrukkingen “no doubt” en “somehow”.

De (arche)typisch Dylaniaanse mythologische figuren, zei ik. Je ziet in Masked and Anonymous een heleboel figuranten rondlopen, die eruitzien als Gandhi of Paus Johannes Paulus of zo, maar dat zijn dan ook zo van die schriele mannetjes zoals Jack Fate zelf. Je weet toch dat Bob Dylan ooit voor de paus heeft opgetreden? En dat zowat alle Dylan-fans toen boos en teleurgesteld waren. Maar waarom zou je niet optreden voor de paus als je ook optreedt voor vijfduizend boe-roepers in Royal Albert Hall in Londen in 1966 of Manchester, waarbij ze je voor Judas uitschelden? Andere typische mythologische Dylaniaanse figuren zijn de reporter of journalist als vijand en als medestander – dat is een constante in Dylans biografie – en de vrouw als muze, als moeder en als hoer (La maman et la putain, bij de geniale filmregisseur Jean Eustache). Ik ben hier even aan het freewheelen en uit de mouw aan het schudden, dat is wel zo leuk. Graag zou ik nu ook nog, na zovele jaren van abstinentie, een lekkere joint roken, maar helaas heb ik te veel last van astma en kan dat gewoonweg niet. Ooit komt een dag dat ik me eens op een goede spacecake trakteer. (Of jij misschien Ingrid, of een van die andere Dylan fans?)

In Masked and Anonymous wordt heel goed en heel slecht geacteerd. Ik heb een mooie monoloog van Jeff Bridges gehoord, in de dubbelzinnige rol van de reporter Friend, over Jimi Hendrix en Woodstock. Dat Jimi Hendrix The Star Spangled Banner daar speelde, niet om te provoceren of als protest tegen de oorlog in Vietnam, maar om zijn liefde voor zijn land te verklaren, en vooral om liefde te krijgen, want dat was het enige wat hij echt verlangde, dat de mensen hem liefhadden? Verlangen wij dat niet allemaal dan?
Ook andere acteurs en actrices laten zich gewillig door Jack Fate manipuleren: Jessica Lange, de fantastische John Goodman, Mickey Rourke, Penélope Cruz en een klein meisje dat ons allen ontwapent als zij The Times They Are A-Changing zingt:
The first one now will later be last.

Hoogtepunt van de film is wellicht een paranoiascène op basis van het Shakespeare-thema dat de hele wereld een toneelscène is en iedereen een rol speel, met andere woorden dat iedereen anoniem is en gemaskerd door het leven gaat. Een gemaskerde hoeft geen masker te dragen maar kan wel heel goed een Jago zijn. Een Jago hoeft geen geniepige of venijnige kop te hebben, maar kan een vriendelijke jongen, een computerspecialist, een verleidelijk meisje, of een vriendelijke dame op leeftijd zijn. Wat je maar vreest. Geen klein kindje echter, dat nog niet. Dan komen we bij Roman Polanksi terecht, en dat is een heel ander hoofdstuk, voor een andere nacht.

Ik wilde het nog over een andere interessante mislukking hebben, Broken Flowers, van Jim Jarmusch, een film opgedragen aan Jean Eustache, en er via Wim Wenders en Der Amerikansische Freund ook heel subtiel naar verwijzend, maar ik ben veel te moe, zeker nu ik Doug Sahm hoor zingen, Stoned Faces Don’t Lie, zingt hij, was het maar waar, reden die volkswagentjes nog altijd maar zo vriendelijk rond, was de wereld maar liever lief, zoals in 1968 werd gedroomd, een van de wreedste jaren van de 20ste eeuw, in zekere zin… Was was was. In Golden Gate Park. Slaap. Moe. Wat zeg ik? Wie ben ik? Waar is mijn slaapmasker?