TEPELS, EEN GEVAAR VOOR DE MENSHEID

Gisteren zag ik de eerste twee afleveringen van de miniserie Sharp Objects van Jean-Marc Vallée, met de geweldige actrice Amy Adams in de hoofdrol. Goed gemaakte serie lijkt me, qua stijl enigszins verwant aan de films van Nicolas Roeg. Maar Roeg maakte Britse films en Sharp Objects is Amerikaans, en dat is een groot verschil. Amerikanen zijn namelijk bang voor naakt, zelfs een (vrouwen)tepel bezorgt die mensen nachtmerries of erger. Al wil ik niet veralgemenen. Er bestaan gelukkig ook normale Amerikanen, ik kan het weten, ik heb er meerdere ontmoet. Maar niet op televisie en niet in de bioscoop.
Om een voorbeeld te geven. Als Camille Preaker, het personage van Amy Adams, in bad gaat wordt zij zo gefilmd dat je “niets ziet”. Dat is toch extreem ziekelijk. Wat later wordt dan wel een gruwelijk verminkt jong meisje uitvoerig in beeld gebracht. Oorlogswapens, drugs, alcohol, verkrachting, noem maar op, allemaal geen probleem voor de normale Amerikanen, maar een tepel, ho maar. En dan heb ik het nog niet over de oorsprong van de wereld, om het even heel zedelijk uit te drukken.

Mogelijk ben ik wat te voorbarig en krijg ik in de volgende afleveringen toch een blote Amy Adams te zien, dansend op Good Times, Bad Times van Led Zeppelin. Maar ik vrees ervoor. 

Afbeelding: Martin Pulaski

GEHEUGEN, FILM, CENSUUR

“Het ‘zuivere beeld’, onaangeroerd door taal, behoort geheel tot de natuur; het ligt in de onuitsprekelijke blikken der dieren, voor wie de beelden ondergedompeld blijven in een onontwarbare stroom van indrukken.”
Patricia De Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid

Facebook heeft een erg kort geheugen, al word je er elke dag wel aan herinnerd op welke manier en waarmee je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven jaar geleden geliefd (en soms ook wel gehaat) wilde worden. Is dat echter geen artificiële, mathematische en zelfs mercantiele benadering van hoe wij ons feiten en gebeurtenissen in werkelijkheid herinneren? Mijn geheugen, of wat er nog van overblijft, werkt vast niet op die manier.
Zeker is wel dat Facebook, net als god en Sinterklaas, niets vergeet. Vandaag werd ik bijvoorbeeld gecensureerd voor een clipje dat ik meer dan een jaar geleden publiek maakte, namelijk ‘Can’t Find My Way Home’ van Blind Faith. De afbeelding op YouTube [1] was een reproductie van de hoes van de eerste en enige elpee van deze supergroep, een album dat in 1969 in zowat alle platenwinkels lag. Behalve in de Verenigde Staten: aan de bijzonder mooie en vindingrijke foto van een topless pubermeisje – ik durf hem hier niet meer te tonen, maar je vind hem zo op wikipedia – van de hand van fotograaf Bob Seidemann werd in het land van de vrijheid ook toen al aanstoot genomen. De puriteinse en hypocriete moraal van mainstream Amerika is niet samen met Facebook ontstaan, laat dat duidelijk zijn.
Ondanks de belachelijke regeltjes, waar een mysterieuze zedenpolitie nauwgezet over waakt, gebeuren er op ons gezichtenboek toch fijne en verfijnde dingen. De inventiviteit van onze soort krijg je maar moeilijk kapot. Een tijdje geleden had ik het al over het filmspel dat daar – of is het hier en zowat overal, zoals in het liedje van the Beatles? – nog steeds gespeeld wordt. Je wordt verzocht om een beeld te posten uit een film die je op de een of andere manier nogal geraakt heeft. Als somtijds speelse mens was ik er meteen voor gewonnen, ook al omdat ik al van in mijn kinderjaren in de ban ben van film, film en nog eens film.
Om later nog te weten uit welke films ik beelden heb gekozen heb ik er een lijstje van gemaakt. Als het van die donkere dagen zijn zoals vandaag brengt zo’n lijstje altijd wat licht en kleur in het leven.

1. Alice in den Städten (1974) – Wim Wenders
2. In A Lonely Place (1950) – Nicholas Ray
3. Les enfants du paradis (1945) – Marcel Carné
4. Sátántangó (1994) – Béla Tarr
5. Merril’s Marauders (1962) – Samuel Fuller
6. La maman et la putain (1973) – Jean Eustache
7. The Shooting (1966) – Monte Hellman
8. Die Blechtrommel (1979) – Volker Schlöndorff
9. Down By Law (1986) – Jim Jarmusch
10. Kaagaz Ke Phool (Paper Flowers) (1959), Guru Dutt

Ik wil er nog aan toevoegen dat dit niet de allerbeste films zijn die ik ooit gezien heb. Het gaat voornamelijk om films die me om een heel specifieke reden bij de strot gegrepen hebben. Door elkaar geschud, verbijsterd, met verwondering vervuld, tot tranen toe ontroerd, enzovoort.
Wat opvalt is de lange duur van sommige films. Een groot aantal gaat over kunstenaars (fotografen, schrijvers, filmregisseurs, dj’s). Emoties spelen een belangrijke rol. Er is eenzaamheid en de onmogelijkheid van de liefde. Al bij al een verlangen naar ontroostbaarheid, zou je met Patricia De Martelaere kunnen zeggen. Een ontroostbaarheid die zoals het leven zelf lang mag duren. Liefst een leven met vrouwelijke tepels, maar als het dan toch moet zonder. Daar gaan we dan ondergronds voor.

 

[1] Op de You Tube-link naar Can’t Find My Way Home krijg je de gecensureerde hoes te zien.

DINGEN DIE VOORBIJGAAN

2018-03-03-LAGOMERA 389 (2)

Thuis in Brussel praten A. en ik niet zo veel meer. Ik geloof dat we stilaan zijn gaan lijken op de personages uit ‘Hello In There’, dat onvergetelijke liedje van John Prine. Old people just grow lonesome. Hebben we dat stadium werkelijk al bereikt? In Valle Gran Rey – en op andere plaatsen waar we voor wat langere tijd naartoe reizen – is dat anders. Het valt me ook op dat de routines hier anders zijn. Doordat je je er bijvoorbeeld van bewust bent dat je elke dag dezelfde wandeling maakt in een andere omgeving, ervaar je die meer als een ritueel. Wat in normale omstandigheden een routine is, wordt op die manier een bewustzijnsverruimende ervaring. Je zintuigen worden aangescherpt, je geheugen gaat beter werken.

Na de koffie in Sal Y Pimienta in Borbalán wandelen we met de oceaan aan onze linkerzijde terug naar onze tijdelijke woonst. Het is zonnig maar er staat een strakke wind. Ik moet mijn hoed vasthouden. Onderweg de taferelen waar ik nu al vertrouwd mee ben en die ik nauwelijks nog opmerk. Een hoelahoepmeisje dansend op het keienstrand, een jongeman die een meditatief stukje op zijn gitaar improviseert, zijn lange haren wapperend in de wind, het beeld van de verzetsheld Hautacuperche – die mij aan de houten sigarenwinkel-Indiaan ‘Kaw-Liga’ uit het lied van Hank Williams doet denken, hoewel hij wel tien keer zo groot is -, het restaurant Las Molinos, waar we nog nooit een stap binnen hebben gezet. En de oceaan zelf, het geluid van de golfslag dat altijd hetzelfde en toch altijd anders klinkt, alsof hij, de oceaan, gehoorzaamt aan een god, of zelf een god is, een hedendaagse Poseidon, zonder drietand maar wel onderhevig aan stemmingswisselingen, misschien wel afhankelijk van rilatine.
Terwijl ik al die indrukken bijna ongemerkt onderga komen mijn herinneringen uit een diepe, lang verborgen gebleven bron opgeweld. Je kunt ze niet tegenhouden en ze eisen uitgesproken te worden. Ik praat en praat, en ik heb het gevoel dat A. aandachtig luistert. Al kan ik me vergissen. Heeft mijn levensgezellin de dingen die ik vertel niet allemaal zelf ook meegemaakt of ten minste toch al meermaals gehoord? Of is ze alles vergeten? Of vindt ze het prettig om telkens dezelfde verhalen, zij het met kleine variaties, opnieuw te horen, zoals een kind voor het slapen gaan?

Nog op de bus van San Sebastian naar hier, nu ongeveer een week geleden, dacht ik er even aan terug. Ik zat door het raam van de lijnbus foto’s te maken van het landschap, goed wetend dat ze stuk voor stuk mislukt zouden zijn. Ik deed het om de instellingen van mijn toestel te testen. Met de jaren word ik luier, meestal fotografeer ik nu op automatische piloot. Tijdens zo’n rit van meer dan een uur kun je echter veel leren. Fotograferen is ook een manier om aandachtig te kijken. Lang geleden nam ik op reis nooit een camera mee. Ik dacht dat fotograferen een zuivere waarneming in de weg zou staan. Ik bezat zelfs geen camera, om precies die reden. Of niet helemaal: ik was ook te arm om er een te kunnen kopen. Misschien heb ik dat verhaal van die waarnemingsbeperkingen alleen maar verzonnen om me minder een armoedzaaier, een mislukkeling te voelen. Door het raampje zie ik duizelingwekkende afgronden en zo lang na de grote brand die hier in 2012 woedde nog altijd zwartgeblakerde lage bomen. Het woud van Garajonay. Ik weet niet hoe het komt, maar in een flits denk ik terug aan Boekhandel Corman in Brussel, waar ik ongeveer anderhalf jaar als verkoper heb gewerkt.
Nu ik hier op de Avenida Maritima Charco de Conde loop komen die herinneringen levendiger terug. Ik herinner me de collega’s van toen. Charles Paron, de gerant, en zijn vrouw Anne, beiden échte maoïsten. Ze waren gekleed als Chinezen (ze hadden in China gewoond en gewerkt). Charles was een zachtaardige man. Van hem heb ik geleerd stevige knopen te leggen. Anne was een kettingrookster. Met het peukje van de oude stak ze een nieuwe sigaret aan. Die bleef altijd tussen haar lippen zitten. Net voor de as eraf zou vallen verwijderde ze die met een eenvoudige handbeweging; hij belandde altijd netjes in de asbak die naast een stapel van die kleine Rode Boekjes vlakbij haar kassa stond. Tijdens de middag zat ik meestal samen met Anne te lunchen boven in een klein ‘keukentje’ waar uitgedroogde vrouwentongen stonden. Ik zei nauwelijks een woord, vond mijn Frans te rudimentair. De schroomvalligheid om fouten te maken. Jean, die ik later nog terugzag in mijn hoedanigheid van occasionele ‘inspecteur’ bij de Vlaamse Overheid, werkte in de pocketkelder. Daar stonden schatten. De hele reeks City Lights, bijvoorbeeld. En de hele reeks New Directions. Dat betekende ongeveer alles wat de Beat Generation aan literatuur had voortgebracht. Overigens was Corman de grootste boekwinkel van Brussel en misschien wel van België. Het viertalige aanbod was immens. Nu kun je daar alleen nog maar van dromen. Ik geloof dat Brigitte bij de kinderboeken werkte. Zij was de bourgeoise van Corman, of zo herinner ik mij haar toch. Ze deed aan paardrijden, en vaak droeg ze haar haar in een paardenstaart. Dan was er ook nog de roodharige Eliane. Zij had zo kunnen meespelen in een van die lang vergeten Franstalige radicale films van die dagen, iets van Claude Faraldo, Alain Tanner, Claude Goretta of Bertrand Blier. Jean-François was een beetje van hetzelfde type, wat ouder, een anarchist. Hij werkte net als ik bij de Franstalige afdeling. Hij wist alles over Franstalige Belgische literatuur (waaronder de Vlamingen die in het Frans schreven). Volgens hem mochten we ons karige loon aanvullen met zo nu en dan een boek te ‘lenen’. Dat was iets helemaal anders dan boeken stelen. Zoals mijn vriend Jos D., die er vanuit ging dat ik bij Corman zijn kleptomanie zou tolereren. Jan C., niet arm nochtans, stak de boeken in zijn diepe jaszakken – of in de zomer onder zijn hemd – terwijl hij met me stond te praten. Werken van radicale denkers zoals Abbie Hoffman en Angela Davis of van leden van Internationale Situationniste, daar mocht je niet voor betalen, zal hij gedacht hebben. Ik zakte dan bijna door de grond van schaamte. Maar wat kon ik doen om mijn stelende vrienden tegen te houden? Wat Jean-François en ik deden was iets anders, dat was moreel verantwoord, vonden we. De fijnste collega die ik bij Corman had was Rita. Zij is een van mijn beste vrienden geworden, en samen met haar man is ze dat nog steeds. Over haar wil ik nog minder kwijt dan over de andere vrienden uit die lang vervlogen dagen, want misschien leest ze dit wel. Wie vindt het fijn over zichzelf te lezen, zelfs al zijn het lovende woorden? Misschien glimlacht ze wel vanwege de onjuistheden die hier staan, het gevolg van mijn onbetrouwbaar geheugen. De afdeling die mij was toegewezen, was die van Franstalige poëzie en theater, en kunstboeken. Die categorieën stonden boven, in een ruimte die grensde aan het kamertje waar we lunchten. Klanten moesten toestemming vragen om naar boven te mogen. De trap was afgesloten met een koperen ketting. Bij de kunstboeken stonden namelijk werken met naaktfoto’s en dat was in die dagen gevoelige materie. Zelfs de woorden ‘kut’ of ‘neuken’ in een roman konden als gevolg hebben dat de BOB (Belgische Opsporings Brigade) tot huiszoeking en inbeslagname overging. En zelfs tot arrestatie van de boekhandelaar, wat geloof ik met Herman Claeys van de Free Press Bookshop is gebeurd. Al weigerde Herman ook zijn belastingen te betalen. Af en toe bladerde ik in die mooie boeken, al herinner ik me niet zo goed meer van welke fotografen. Irina Ionesco vond ik alleszins fascinerend.

Ook al werkte ik met enig plezier bij Corman hield ik het na anderhalf jaar voor bekeken. Ik was uitgeput. In mijn vrije tijd en ’s nachts schreef ik experimenteel proza voor het tijdschrift Aurora van de gelijknamige filosofische kring en werkte ik aan toneelstukken. Dat was zenuwslopend. Koffie, stimulantia, alcohol waren in overvloed nodig om dat ritme vol te houden. Twee pakjes sigaretten per dag. Overigens rookten al mijn collega’s van bij Corman zoveel, met mogelijke uitzondering van de ruiterlijke Brigitte. Vreemd dat er nooit een klant klaagde over de immense rookontwikkeling in die winkel.
Samen met A. en enkele vrienden heb ik in die periode (1975-1976) twee experimentele toneelstukken in elkaar gestoken: ‘Dokter Jekyll en Friedrich Nietzsche’ en ‘Empedocles’. Alleen het eerste hebben we ooit één keer kunnen opvoeren. In die dagen bestond er in Nederlandstalig België nog geen avant-garde theater [1]. Veel meer dan de KVS, KNS en NTGent, heel traditionele instellingen, had je niet. In die zelfde periode is, geloof ik, Jan Decorte met zijn vernieuwend theater begonnen. Hij heeft doorgezet, ik heb opgegeven. Later is Jan Fabre op de proppen gekomen. En het Kaaitheater en Ivo Van Hove en Luc Perceval en Guy Joosten en Akt-Vertikaal en al de anderen. Om in theater te slagen moet je een beetje een dictator zijn. Ik geloof dat ik te democratisch was. Ik legde mijn wil niet op. Ik had lessen moeten leren van de drilmeester in ‘Full Metal Jacket’, maar die film moest Stanley Kubrick toen nog bedenken.

Inmiddels hadden we Hautacuperche ver achter ons gelaten en was ik een beetje buiten adem geraakt van al dat gepraat. Het was de hoogste tijd om wat asperges uit een bokaal te eten en daarna verder te lezen in de meeslepende biografie van Anthony DeCurtis over Lou Reed.

[Deel 12 van een reeks impressies van een reis naar Valle Gran Rey in La Gomera, Canarische Eilanden. Een raamvertelling. Wordt vervolgd.]

Foto’s: Martin Pulaski, Valle Gran Rey, februari, 2018; Bertrand Blier, Préparez vos mouchoirs; Stanley Kubrick, Full Metal Jacket.

[1] “Het probleem lag vooral bij de directies. Verschillende directeurs hadden geen visie. Ze stelden zich te weinig vragen over wat ze konden doen met het stadstheater en de programmering. Directeurs bleven veel te lang op hun plaats zitten, vooral bij Koninklijke Nederlandse Schouwburg en Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Bij NTGent werd er gezocht naar verandering of deed men toch een poging. Op tien jaar tijd waren daar vier directeurs. Die grote wisselingen gebeurden steeds met vallen en opstaan. Directeurs durfden ook niet echt te kiezen voor regisseurstheater. Terwijl dit in het buitenland aan het opkomen was en duidelijk zorgde voor kwaliteitstheater. Er waren mensen die het wel konden, maar niet tot directeur werden benoemd. Daarbij denk ik aan Walter Tillemans, die vroeger echt experimenteerde in de categorie van het zogenaamde regisseurstheater. Natuurlijk waren er uitzonderingen. Ik herinner me Priester Daens in Gent, eind jaren ’70. Ook Walter Tillemans’ Kleine man, wat nu?, geïnspireerd op het regisseurstheater in Duitsland, wat een samenwerking was met Peter Zadek en Tankred Dorst. Af en toe doken nog andere stukken op van Hugo Claus of Walter Van Den Broeck. Soms werden mensen uit het buitenland aangetrokken. Maar dikwijls waren het toch kopieën van wat ze reeds gezien hadden. Die invloed kwam vooral uit Engeland. Bij de KVS kwam de invloed vooral uit Parijs, omdat ze daar veel komedies speelden, wat uiteindelijk de doorslag gaf. Maar het bleef toch een beetje steriel zoeken, zonder groot resultaat, en dat ontgoochelde mij ontzettend.”  Paul Arias

IRINA EN EVA IONESCO

 

my little princess.jpg

Van ‘Erwin’ via ‘Moord & Doodslag’ en ‘Siciliaanse vespers’ naar Syracuse (16 mei 2013) is een lange weg. Die moet ik helemaal in woorden afleggen, waarbij ik niet alleen hoop mijn doel te bereiken – het aantal hindernissen neemt elke dag toe – maar tevens een plaats te bereiken die in de toekomst ligt, een bestemming die nu nog in donkere nevelen is gehuld en naamloos is. Geduld, moed en ontvankelijkheid zijn hierbij, zoals bij zoveel belangrijke ondernemingen, onontbeerlijk.

Onlangs zag ik de film ‘My Little Princess’ (2011) van Eva Ionesco. Ik had hem een paar dagen tevoren opgenomen vanwege de thema’s (fotografie, grensoverschrijdend gedrag, uitbuiting, incest) maar vooral vanwege Isabelle Huppert, sinds vele jaren mijn uitverkoren actrice. Pas na het zien van de erg mooie maar verontrustende film besefte ik dat andere, onbewuste drijfveren mij tot opname hadden aangezet. En nee, er is niet meteen een verband met het werk van Geerten Meijsing, tenzij misschien het jonge meisje, een verbluffende rol van de onbekende Anamaria Vartolomei, en meer algemeen de decadentie en het narcisme.

Al bij het begin van de film herinnerde ik mij opeens een kostbare, vrij grote map met foto’s van Irina Ionesco die ik bij Boekhandel Corman, waar ik toen werkte, meermaals voorzichtig had geopend om een blik te werpen op de perverse afbeeldingen van meisjes en jonge vrouwen. Ik vond het mooie en opwindende foto’s, echte kunstwerken; het was duidelijk dat er hard was aan gewerkt, zeker ook aan de enscenering en de kleding (en ontkleding). Ik herinner me niet of er foto’s bij waren van een jong meisje, van een kind. Het is mogelijk. Ook in die dagen – de eerste helft van de jaren zeventig – waren dergelijke beelden nog altijd pervers en opwindend, maar schokken deden ze nauwelijks (1). In West-Europa leek de censuur eindelijk voorgoed te zijn afgeschaft. Wat mij betreft waren afbeeldingen van seks met kinderen een stap te ver. De daad zelf kon ik me zelfs niet voorstellen (en ik kan dat nog altijd niet). Ik heb ooit een aflevering van het undergroundtijdschrift Suck gekocht, waar ik zulke foto’s in aantrof. Hoe walgelijk en wansmakelijk! Niet zo bij de foto van Germaine Greer, auteur van de bestseller ‘The Female Eunuch’, die trots haar vagina tentoon spreidt. Maar beroemde vagina of niet, van Suck wilde ik niets meer horen. Het ging bij dat tijdschrift ook helemaal niet om de vrijheid: er werd een nieuwe markt aangeboord, die van de pornografie, van lust als handelswaar.

Ionesco1.jpg

De foto’s van Irina Ionesco, zoals ik ze mij van die map herinner, waren niet pornografisch in de betekenis die dat adjectief vandaag heeft. Geen sprake van penetratie, cunnilingus, fellatio en al helemaal geen ‘cum shots’. Maar de fotograaf dwong haar kleine dochtertje, Eva, om de rol van een obscene Lolita te spelen. Aanvankelijk had Eva, jong als ze was, daar geen bezwaar tegen. Gaandeweg echter kwam ze meer en meer in opstand tegen haar moeder, ze begon zich gebruikt en misbruikt te voelen. Als volwassen vrouw spande ze een proces aan tegen Irina; pas in 2012 kwam er een uitspraak: Eva’s moeder moest haar dochter een boete (of smartengeld) betalen van 200.000 euro.

Ten minste drie dingen vind ik vreemd aan dit hele verhaal. Waarom was ik Irina Ionesco en haar foto’s vergeten; waarom had ik nooit iets over die moeder-dochterrelatie gelezen (of was ik het vergeten?); waarom maakte Eva Ionesco zo’n oogstrelende en zelfs opwindende film over dat pijnlijke onderwerp, over het misbruik waar zij het slachtoffer van was? ‘My Little Princess’ is, nogmaals, een schitterend in beeld gebrachte film, met veel aandacht voor decors, kostuums en belichting.(2) Maar mag een kunstwerk dat voor de kunstenaar (en voor de toeschouwer) voor loutering, voor catharsis moet zorgen wel zo mooi zijn? Moet hij niet veel rauwer, wreder, lelijker zijn? Een moeder die haar dochter uitbuit en misbruikt verdraagt geen schoonheid, hoe mooi en opwindend haar kunst ook mag wezen.

[Eva Ionesco lijdt wellicht aan wat Freud herhalingsdwang noemt – of is het een bewuste beslissing om het gedrag van haar moeder te herhalen? Wat zij met de jonge actrice Anamaria Vartolomei doet is misschien niet echt misbruik maar ook zij maakt van het meisje een Lolita, een verleidelijk wezentje, niet alleen aantrekkelijk voor het artistieke ‘Humbert Humbert’-type maar zeker ook voor mannen of vrouwen die wat minder esthetisch zijn ingesteld.]

(1) Schokken deden ze nauwelijks. Op 23 mei 1977 sierde een foto van de jonge Eva Ionesco de voorpagina van Der Spiegel. De tijden zijn evenwel veranderd. Als je naar het archief van Der Spiegel gaat zie je alle afleveringen netjes geklasseerd, alleen die waarop Eva staat afgebeeld is niet zichtbaar.

(2) “Il faut donc rendre grâce à Eva Ionesco, à son talent et à son courage, d’avoir signé ce film si personnel dans un esprit de drôlerie”. Jacques Mandelbaum in Le Monde.

Foto’s: Anamaria Vartolomei en Isabelle Huppert in ‘My Little Princess’; foto van Irina Ionesco.

BLOGS: EEN GEVAARLIJK FENOMEEN

Nathalie Lubbe Bakker, een barmeisje uit New York, las ik vanmorgen ik in De Standaard, werd ontslagen omdat ze in haar blog al dan niet werkelijk gebeurde activiteiten van Belgisch minister van Defensie De Crem had beschreven. Het artikel eindigt met deze verbazingwekkende, angstaanjagende en woede opwekkende weergave van De Crems oproep in de Kamer:

“Verbeten deed De Crem een oproep tot het halfrond: ‘Ik wil van deze gelegenheid en dit non-event gebruik maken om een gevaarlijk fenomeen in onze maatschappij te signaleren. Wij leven in een tijdgeest waarin het iedereen vrij staat naar goeddunken en zonder enige verantwoordelijkheid op blogs te gaan posten. Dit overstijgt zelfs het moddergooien. Het is bijna onmogelijk om zich daartegen te verdedigen. Iedereen van u is een potentieel slachtoffer.’ Luid applaus op de banken, zelfs hier en daar van de oppositie.”

Wil de minister de vrijheid van het woord, de vrijheid van mening en overtuiging aan banden leggen en de moet de verbeelding weer onder de plaveien worden verborgen?Zullen kranten straks ondergronds moeten worden gedrukt en boeken in gefotokopieerde vorm stieken in donkere kroegen worden doorgegeven?

 

HET WEERZINWEKKENDE SPEKTAKEL VAN KERK EN NIEUWE ORDE

hugo claus,guillotine,kerk,katholiek,nieuwe orde,vlaams belang,euthanasie,lezen,boeken,revolutie,sixties,zedenschennis,media,censuur,geschiedenis,tedere anarchisten

Hugo Claus was nog maar net dood of de kardinaals en paters kwamen weer vanonder hun stenen gekropen of trokken zich aan de haren omhoog uit hun met mest gevulde vergeetputten. Ik dacht inderdaad dat het katholieke Vlaanderen al sinds omstreeks 1970 dood en begraven was. Hugo Claus had, dacht ik, in die omwenteling, samen met duizenden andere mensen van goede wil, een belangrijke rol gespeeld. Niet de schreeuw om Leuven Vlaams had veel indruk op me gemaakt, maar wel de veroordeling van Claus wegens zedenschennis omdat – als ik me nog goed herinner – in een van zijn toneelstukken drie naakte mannen de rol van god hadden gespeeld. Ik vond het niet meer dan normaal dat drie naakte mannen de christelijk god vertolkten. Een groot deel van de bevolking had met die veroordeling gelachen, Claus wellicht nog het meest. Ik dacht dat daar de belangrijkste kentering lag. Dat de bevolking vanaf de jaren zeventig niet langer godvruchtig was en niet meer gedwee luisterde naar de paus en de kardinaal. Dat de kerken leegliepen, dat zo goed als niemand nog priester of pastoor wilde worden. Ik dacht dat een nieuwe, geseculariseerde maatschappij was ontstaan.

Inmiddels heb ik begrepen dat de zo verafschuwde kerk waarschijnlijk minder schadelijk was voor het domgehouden, verblinde volk dan de terugkeer van de nationaal-socialistische ideologie. Mannen met megafoons, die haat en intolerantie predikten, die naar uitsluiting verlangden, mannen met lelijke gedachten en hoofden als van gruwelijke, denkbeeldige wezens, mannen uit nachtmerries ontsproten, die onmin zaaiden en wat uit de tijd van de bloemen was ontstaan met veel gretigheid vertrapten. Wat de kerk niet had kunnen doen, deed de nieuwe orde. En de media groeiden en verkondigden de boodschap. De media verkondigen elke boodschap waarvan ze vermoeden dat het de bevolking doet watertanden. Hoger-Lager, het Rad van Fortuin, pedofilie, de tsunami, het Vlaams Belang. Het maakt niet uit: voor de media is het een pot-pourri. De mannen die daar aan de touwtjes trekken zijn cynici. Ze weten dat het afschuwelijke een grote aantrekkingskracht heeft op bijna alle mensen. Ook wij weten dat, omdat we Edgar Allan Poe (‘The Imp Of the Perverse’) hebben gelezen en Baudelaire (‘Une Charogne’) en Rilke (‘Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge’), maar meestal doen we er wat dat betreft het zwijgen toe. We proberen niet over het Vlaams Belang, niet over de haat en het afgrijzen te spreken, omdat we vrezen dat we daar wel eens succes mee zouden kunnen hebben en dat willen we kost wat kost vermijden. Ik dwaal echter af.

Ik had het over de dood gewaande kardinaals en paters en hoe ze vanonder hun stenen komen gekropen. Was die tijd dan niet voorbij? De tijd bijvoorbeeld dat je van je ouders geen ‘slechte’ boeken mocht lezen. Ik dacht dat iedereen nu leest waar hij zin in heeft. Dit is toch de tijd van het absolute laissez-faire? Ik heb alvast het geluk gehad dat ik mocht lezen wat ik wilde. Nooit hebben mijn ouders er een opmerking over gemaakt als ik tot diep in de nacht een roman van Hugo Claus, een verhalenbundel van Remco Campert of essays van Simon Vinkenoog lag te lezen. Zelfs Thoreaus ‘Walden’ werd getolereerd. Ik had een klein kamertje, waar ik tegen de wand een collage had gemaakt van foto’s van the Rolling Stones, the Who, en the Small Faces, en van bloemen en blote meisjes. Dat was in 1967 of 1968. Het zal wel een mooie collage geweest zijn, maar helaas bestaat ze niet meer. Ach, bestaan of niet bestaan is relatief. Want hoeveel waardevolle voorwerpen zijn er al niet vernietigd in laten we zeggen Irak. Om het nog niet over de kinderen te hebben, de zwangere vrouwen, de jonge mannen, de meisjes in bloei…

In de krant van vorige zaterdag las ik in een eerbetoon van Christophe Vekeman aan Hugo Claus dat de schrijver, die toch veel jonger is dan ik, door een familielid bijna werd berispt omdat hij als jongen in Claus’ ‘Het verlangen’ zat te lezen. Je houdt het toch niet voor mogelijk dat iets dergelijks zich nog heeft afgespeeld in onze contreien omstreeks 1984. Zo’n stichtend dorpstafereeltje dat eerder thuis hoort in de tijd van de nu zo bejubelde expo ’58… Nee, het gebeurde in een periode waarvan ik dacht dat iedereen aan de coke, speed, of ten minste cannabis zat, 1984! Toen iedereen tegen de kernraketten betoogde. Toen iedereen politiek bewust was en over ecologie en mensenrechten praatte.

de koele minnaar

Nu begrijp ik al wat beter hoe het komt dat de nieuwe orde in de jaren ’90 zo populair geworden is. De massa verbiedt graag, sluit graag ‘het andere’ uit. De kerk deed het nog wel bij Christophe Vekeman, maar haar invloed was toch niet meer zo groot. Een andere, ten minste even gevaarlijk kerk, nam haar plaats in. Maar zoals we zagen niet helemaal. Want in diezelfde krant van zaterdag las ik op de voorpagina de titel in vette letters: ‘Katholiek protest tegen euthanasie Hugo Claus.’ Godverdomme! Meestal gebruik ik geen krachttermen, maar nu moet het. Het moet, godverdomme. Schrijvers, kunstenaars, mensen van goede wil, schop die klootzakken toch eens een geweten! Zorg er met wat jullie maken voor dat zij ‘menschen’ worden, broeders en zusters, wereldbewoners.  Laat het niet zover komen dat wij weer guillotines moeten gaan oprichten. Laat het een zachte revolutie worden. Een zachte revolutie hebben we nodig, en tedere anarchisten.