LA BANDIDO

Saintes-Maries-de-la-Mer. Foto: MP


Kathy: What are you rebelling against, Johnny?
Johnny: What do you got?
The Wild One, László Benedek

Saintes-Maries-de-la-Mer, vrijdag 20 juli 1979

De hitte blijft en met de hitte de lethargie. Niet lang meer en we leven als kikkers. ’s Nachts zal je van mij dan alleen nog wat gekwaak horen. Al is in deze schrale moerassen wat lekkere vochtige en koele modder ver te zoeken. Mijn gekwaak zal alvast minder luid zijn dan dat van de Helse Engelen, de Teutoonse Rebels Motorcycle Club. Hun nachtlawaai stoort me niet langer, ik geniet al ietwat van hun gebrom, het enige vermaak tijdens een grotendeels slapeloze nacht. Mogelijk is hun stoere look alleen maar een code. Is hun voorkomen niet veeleer een uiting van bijna frivole speelsheid dan van adolescente ernst? Maar opgepast toch, want hun cool is dat van een dorre heide tijdens een hittegolf. In hun nabijheid speel je best niet met lucifers. Jack Kerouacs Desolation Angels zijn die jongens en meisjes alvast niet.

Het zou hier heerlijk kunnen zijn mocht er maar wat schaduw vallen en een koele zeebries opsteken. Maar er valt geen schaduw, er is alleen maar zand en steen. Na zonsondergang is het beter. Gisteravond was het zelfs goed, zo goed als het maar zijn kan. Ik zal me die kosmische ervaring van desolaatheid en eenwording, van diep vergeten, zeker nog lang herinneren. Vanwege de tropische hitte kun je overdag niets anders doen dan wat rondhangen en wachten. Ik schreef gisteren al over het koude water van de Middellandse Zee en daarbovenop de praktische problemen die samen zwemmen onmogelijk maken.

Daarom hebben we beslist om morgen te vertrekken. Als het weer ons toelaat om onze tent op te breken en met onze rugzakken tot aan de bushalte te lopen. We weten ook nog altijd niet waar naartoe. Waarschijnlijk wordt Aix-en-Provence onze bestemming. De vraag is of we die reis zullen kunnen betalen. Liften is uitgesloten. Hier in Frankrijk is een ware hetze tegen lifters aan de gang. Een lifter zou een Belgisch stel uit Gent hebben vermoord. Weinig automobilisten zullen geneigd zijn te stoppen voor twee – niet eens surfende – rare vogels. Mogelijk hebben we nog net voldoende geld voor de trein naar Aix-en-Provence en voor de treinreis naar Antwerpen. Maar dan hebben we thuis niets meer tot het einde van de maand.

Hadden we – zo arm als we waren – wel mogen vertrekken? Was dat geen vergissing? We hebben zo weinig armslag. Maar goed, we zijn hier nu en we moeten er maar het beste van zien te maken. Op dit ogenblik snak ik naar muziek, maar die hoor je hier nauwelijks, tenzij die hardrock van de gang van onze Johnny Strabler. Deze middag wel een flard Idiot Wind gehoord. Enkele vlijmscherpe woorden kwamen me uit een voorbijrijdende auto toegewaaid. Opeens voelde ik heimwee. Kon ik nu maar een elpee van Bob Dylan of Elvis Costello opleggen, dacht ik. Blood on the Tracks, This Year’s Model. Was ik maar in de Cinderella, op de dansvloer, mijn hoofd in de giftige rook. Ik heb genoeg van gezondheid en zon. Tegelijk mis ik de stilte en de roerloosheid van mijn kamer.

Waarom heb ik zo de pest in? Omdat we niet eens kunnen wandelen. Er is geen schaduw en geen eenzaamheid. Vandaag haat ik deze omgeving van verschroeid gras, uitgedroogde moerassen, flamingo’s, stieren en paarden. Alle schoonheid is verschrikkelijk. Ook die van de vrouwen op het strand, wellustig copulerend met hemel en aarde. Het lijkt wel of ze zich met elke porie overgeven aan een obscene zonnegod. Als ik hen voorbijloop voel ik geen opwinding als mijn blik op hun borsten of hun billen valt. Heel even schiet me de venijnige song Peaches van the Stranglers te binnen. Maar die is me te agressief en te misogyn. Onbewogen vervolg ik mijn moeizame passage. Dan kijk ik om en zie Senga achter me drentelen. De beweging van haar borsten in harmonie met haar voorzichtige tred. Opeens verlang ik heel intens naar haar, wil ik haar dicht tegen me aan, wil ik op haar, onder haar, in haar zijn. Spelen de vrouwen die zich hier op het strand met hun verhitte lichamen overgeven aan de elementen dan toch een rol in die plotse opflakkering van mijn lustgevoelens? Het is nog een heel eind lopen naar ons tentje.

Saintes-Maries-de-la-Mer. Foto: MP

Als ik op reis ga zoek ik vooraf hoogstzelden iets op over de streek waar ik naartoe ga. Ik wil niets weten, ik wil overal onbevangen aankomen. Geen reisgidsen voor mij. [1] Zo had ik thuis al kunnen lezen over de vogels die hier leven, hoe ze eruitzien, welke namen ze van God hebben gekregen en zo meer. Maar dan zou ik niet verrast geweest zijn door hun kleuren en hun vlucht. Mogelijk zou mij dan ook de schoonheid van de naamloos gebleven bomen zijn ontgaan, die hier in weerwil van de hitte nog weelderig bloeien. Mijn wandelingen zouden vooral oefeningen geweest zijn om mijn nog abstracte woorden in overeenstemming te brengen met de concrete dingen.

Wel wist ik dat Saintes-Maries-de-la-Mer het belangrijkste Europese bedevaartsoord is van de Roma. Ik las er wat over in een toeristische folder en daarna in een reisgids in een boekenwinkel in Arles. Elk jaar in mei komen Zigeuners uit heel Europa naar Saintes-Maries. Op 24 mei wordt het feest van hun patroonheilige, Sara, gevierd. Ze wordt Kali Sara genoemd, wat Zwarte Sara betekent. Sara, aldus de legende, was een zwarte Opper-Egyptische dienstbode van Lazarus en van zijn zussen, de drie Maria’s (Maria Magdalena, Maria van Klopas en Maria Salomé). Op de vlucht voor de Romeinen, die alle christelijke sekteleden genadeloos vervolgden, kwam Zwarte Sara hier samen met de drie Maria’s in het jaar 42 in een kleine vissersboot aan. Als aandenken aan die gebeurtenis wordt op 24 mei het beeld van de Zwarte Sara uit de crypte van de Notre-Dame-de-la-Mer gehaald en naar de Middellandse Zee gedragen. [2]

Bob Dylan, geboren op 24 mei 1941, bracht vijf jaar geleden in het gezelschap van zijn toenmalige vriend, de schilder David Oppenheim, enkele dagen in Saintes-Maries door. Er werd veel gedronken en gezongen en muziek gespeeld. Op het strand zou hij met Manitas De Plata – “l’homme aux petites mains d’argent” – hebben gejamd. Mogelijk vond Dylan hier inspiratie voor zijn song One More Cup Of Coffee (Valley Below). Maar met deze anonieme, gemaskerde en geniale kunstenaar kun je nooit zeker zijn. Dylans echtgenote, Sara Lownds, was thuisgebleven. Het huwelijk van Bob en Sara viel niet meer te redden. [3]

Ik zit te schrijven op het terras van café La Bandido. Het wordt stilaan donker. Bandieten zie ik hier niet, Zigeuners evenmin. Wel hoor ik, gelukkig niet al te luid, Radio Monte Carlo verkondigen dat je helemaal niets te verliezen hebt. Je kunt alleen maar winnen. En als je niet wint word je onzichtbaar. Kijk, dan kies ik voor onzichtbaarheid. Overigens is de zee van hieruit niet zichtbaar, wel de Arena, waar ’s avonds stierengevechten plaatsvinden. Corrida sans mise à mort, het wordt hier vijf keer per dag wordt omgeroepen vanuit een reclame-auto. De Arena, nog een plaats die we niet hebben bezocht. Ooit komen we terug, in de lente, in mei, als er schaduw valt en af en toe een koele zeebries opsteekt. [4]

[Nachten aan de Kant 51. Zomer 1979]

Arles. Foto: MP

[1] Daarin ben ik wel erg veranderd. Weken op voorhand al begin ik nu – en al vele jaren doe ik dat – aan mijn reisvoorbereidingen.

[2] “Een andere overlevering beschrijft Sara als stamhoofd van een Roma-gemeenschap die aan de monding van de Rhône leefde. Eens per jaar haalde de gemeenschap tijdens een religieuze ceremonie het beeld van Ishtari (Astarte) uit de tempel waarna het in processie naar de zee werd gedragen en gebaad werd. Op een dag had Sara een visioen, waarin ze de boodschap kreeg dat de heiligen die aanwezig waren bij Jezus’ dood zouden komen en dat zij hen moest helpen. Sara zag hen daarop aankomen in een boot over een onstuimige zee, waardoor de boot niet kon aanmeren. Maria Salomé wierp haar omslagdoek op de golven en Sara kwam erover naar hen toe. Ze hielp de opvarenden vervolgens door middel van gebed aan land te komen.”
Wikipedia
Veel dank aan Ben Joosten voor bijkomende informatie in dit verband.

[3] Meer over de context van One More Cup of Coffee (Valley Below): “Dylan reveals the inspiration for the rest of the lyrics during the concerts between 14 November and 16 December 1978 and also in interviews (with Paul Zollo, SongTalk, 1991, with Shelton in ’78, Jonathan Cott in ’77 and in Australia with Karen Hughes in ’78).
The heart is a visit to a gypsy king in southern France. (…) Every year in Saintes-Maries-de-la-Mer a religious pilgrimage for gypsies takes place, which Dylan visited on his thirty-fourth birthday, together with his host David Oppenheim, the painter. Dylan wraps his memories of that visit in picturesque, sheer cinematic terms:
“A few years ago I went over the South of France when the gypsies have their festival. It happens to be their high holy holiday, like Christmas time. Anyway, that particular day happens to be the day I was born on. It’s my birthday also. I’d heard about that for years and I went over to check it out. Just like that, I did.
“So I arrived, over a town on the ocean, in the south of France. And all the gypsies were there. They were there from Hungary, Romania, France, England, Germany, all them countries. Just all along the beach. What they do for their holiday is just party for a week. So, I managed to meet the king of the gypsies over there. I don’t know how old he was, he was wearing a derby hat when I met him. He had 16 wives and 125 children.  And I was very impressed of that.
“Anyway, I stayed around and partied for a week, I didn’t sleep, did everything there was to do at least twice. And when it was time to leave he said, “What you want, Bob, now when our ways are gonna part?” All I needed was just to stay up one more day, just to get back to the North of France, so I asked for just please give me one more cup of coffee for the road. So they give it to me in a bag, I took it and headed off down.””
https://bob-dylan.org.uk/archives/9249

[4] Op 24 mei 2018 was ik even terug in Saintes-Maries-de-la-Mer. Van de woeste schoonheid van destijds was weinig overgebleven. Het bedevaartsoord was een consumptiehel geworden, zoals zoveel andere mooie plekken in de wereld. Van mensen in Arles hoorde ik echter dat het er in de winter nog aangenaam kan zijn. Na een uurtje walgen in de overvolle straatjes liepen we terug naar de bushalte aan de rand van het stadje. Terug naar het nog altijd lieflijke Arles.

IN DE VERTE STAAT EEN PAARD

Saintes-Maries-de-la-Mer. Foto: MP

Saintes-Maries-de-la-Mer, woensdag 18 juli 1979

Gisteren om drie uur in Saintes-Maries-de-la-Mer aangekomen. Nog steeds dezelfde afmattende hitte. Het kampeerterrein van Touring Club de France, een zandvlakte, een kleine woestijn, heeft iets van een gevangenenkamp. Ik hoor hier voornamelijk de Duitse taal, ook het personeel spreekt je in het Duits aan. Schoon en hygiënisch is het allemaal wel.

Tijdens de eerste nacht werd de aanvankelijke stilte al gauw verstoord door dronkaards en andere idioten. In de vele merendeels erg grote tenten gekreun, talloze orgasmen. Het viel me op hoe kort de stoeipartijen duurden. Liever had ik dat allemaal niet gehoord en mijn geliefde in de stille nacht lang en teder gestreeld, daar waar ze het graag heeft, en haar sweet nothings in het oor gefluisterd. Helaas onmogelijk in een strafkolonie. We lagen wakker en al gauw hoorden we motorrijders het kamp komen oprijden. Daarna hardrock, Deep Purple, Uriah Heep – of the Scorpions misschien? Het waren Duitsers, zagen we vanmorgen, in zwart leer gehuld, breed geschouderd, met op hun pezige armen tattoos van blote vrouwen. Born to be wild, maar twintig jaar te laat. Marlon Brando zou hun vandaag alleen maar uitlachen. Het is alvast duidelijk dat ons verblijf hier ons geen rust zal brengen.

Het strand van Saintes-Maries is van glooiend, golvend zand, zacht aan de voeten.

Deze middag hebben we op het strand gelegen. Je zou het zonnebaden kunnen noemen. Het zeewater was te koud om in te zwemmen. Samen het water ingaan is niet mogelijk. We zijn op onze hoede voor tasjesdieven. In een plastieken zak van platenzaak Brabo zit heel ons vermogen en mijn bril en enkele boeken. Een groot kapitaal is dat niet, maar we moeten nog wat kunnen eten en naar Antwerpen terug reizen. Libération heb ik ook mee, nog altijd een uitstekende krant, zeer geschikt om de verveling mee te verdrijven en me nog enigszins aan het bestaan van de werkelijkheid te helpen herinneren. De krant doet tevens dienst als parasol.

De muggen van de Camargue zijn gemeen. Zoemen doen ze niet, ze vallen meteen aan en voor je het weet hebben ze je gebeten. Ze zijn stukken agressiever en giftiger dan hun soortgenoten in Antwerpen. De autochtonen lachen erom. Zij kennen hun muggen en maken zich vrolijk om de arme vakantiegangers die door hun kleine beestjes worden getreiterd.

Al vroeg in een goedkoop restaurant vis gegeten en vooral koele wijn gedronken.

Boven een moeras zag ik daarna een verrukkelijke zonsondergang. Voorbij het moeras de Middellandse Zee. In de verte, zei Senga, in de verte ginds staat een paard, een wit paard. Zie je dat? De zon was bijna ondergegaan. Ja, het witte paard is nu nog rood en dra is het zwart. Onwillekeurig moest ik aan T.S. Eliot denken. En nu, nu ik zoveel jaren later deze notities herlees, weet ik nog altijd niet waarom ik dat deed. Mogelijk dacht ik aan regels uit The Four Quartets, of uit The Wasteland.

Na zonsondergang is deze landstreek op haar bekoorlijkst. De lucht wordt zachter, doordrongen van een moeilijk te definiëren parfum, maritiem en landelijk tegelijk. De hemel krijgt een donkere en tegelijk heldere blauwe kleur. Miljoenen fonkelende sterren, heel dichtbij, je lijkt er op korte tijd naartoe te kunnen vliegen. Hun schittering verlicht de hemel als een kristallen bal een balzaal. Ver weg witte sluiers, Melkwegen. Mijn boek met afbeeldingen van de sterrenbeelden heb ik thuisgelaten. Ik aanschouw een onleesbare hemel.

Terwijl het donker werd stonden we daar wat te rillen, verloren in dit gigantisch universum en toch gelukkig. Het vuur van de hemel, het water van de Middellandse Zee en de moerassen, de mariene lucht overal om ons heen en de warme aarde onder onze voeten stelden onze zintuigen danig op de proef. Het ene moment voelde alles zacht en teder aan, dan weer hard en brutaal. Ik besefte hoe de aarde onze lichamen begeerde, hoe zij naar alles wat leeft en ademhaalt verlangt. Maar dat aardse verlangen deerde mij toen niet. Ik vergat mijn vrienden, mijn zoontje, mijn vader en moeder en broer, ik vergat de mensen die het slecht met me voor hebben, ik vergat mijn honger, ik vergat de bootvluchtelingen in Azië en de hongersnood in Afrika. Ik vergat dat het leven niets waard is. Ik vergat de steen in mijn hart. Ik vergat al het afval dat de wereld overspoelt. Ik vergat mezelf en ik vergat Senga. Ik was deel van de lucht en de aarde en het water en het vuur. Ik was gelukkig.
Het wordt koud, zei Senga, laten we naar onze woning gaan. Woning, vroeg ik. Je weet wel, lachte Senga, het kamp.


[Nachten aan de Kant 50. Zomer 1979]

OPBREKEN

Arles, Alyscamps. Foto: MP

Arles, dinsdag 17 juli 1979

Vanmorgen zag ik pas goed hoe erg Senga verbrand is; vooral haar nek is vuurrood maar ze heeft ook zonnebrandwonden op armen en benen. Mogelijk heeft ze koorts. Aan een thermometer hebben we niet gedacht toen we bij het vertrek onze rugzakken vulden. Aan boeken daarentegen… Ons kleine tentje biedt maar weinig comfort. We kunnen er nauwelijks in bewegen. In plaats van hoofdkussens gebruiken we onze rugzakken. Zelfs matjes hebben we niet, we liggen zo op de grond, met alleen een dun laagje bruin plastic – de onderzijde van de tent – tussen onze lichamen en de harde aarde.
We hebben het nu wel begrepen: vijftien kilometer blootshoofds in de genadeloze zon van de Camargue lopen, dat doe je niet ongestraft. Om de pijn wat te verdoven en toch wat te kunnen slapen hebben we, voor ons tentje gezeten, op korte tijd twee flessen rode wijn leeggedronken. In onze roes kwamen onze tongen los en praatten we niet alleen over deze betoverende streek maar rakelden we ook herinneringen op aan ingrijpende gebeurtenissen in ons leven. Zo bleek ook dat we onze vrienden in Antwerpen toch nog niet helemaal vergeten waren. Leken we niet op personages uit de beatromans van Jack Kerouac, maar dan wel met een voorliefde voor Dante, Thomas De Quincey, Rilke en Peter Handke in plaats van boeddhisme en jazz? Ja, in die tijd waren we nog echte Europeanen.

Nu zit ik opnieuw heerlijke koffie te drinken en te schrijven op het terras van het hotel in Pont de Crau, vooral omdat het hier zo koel en rustig is en op een steenworp van de camping gelegen. Over een half uur breken we onze tent op. We gaan voor een paar dagen naar Saintes-Maries-de-la-Mer. We willen een tijdje aan zee doorbrengen. Voor de rest hebben we geen welomlijnde plannen. Mogelijk gaan we daarna nog naar Aix-en-Provence, vooral omdat we het werk van Cézanne bewonderen en zijn inspiratiebron Montagne Sainte-Victoire daar in de buurt is. Op Arles zijn we alvast wat uitgekeken, hoe pittoresk het stadje ook mag wezen. We denken dat we hier alles gezien hebben wat we wilden zien. Het antieke theater, de arena, kerken en kloosters hebben we alleen maar aan de buitenkant bezichtigd. Antieke stenen boeien mij slechts matig. Indrukwekkend is echter de begraafplaats van de gelukzaligen, Alyscamps geheten.  Een heerlijke necropolis waar een mooie met bomen omzoomde laan, met aan weerszijden sarcofagen, doorloopt. Alyscamps (van  Elisii Campi, Elysese velden) kreeg een plaats in Dante’s Inferno. [1]

Ik vraag me af hoe Dante’s stem zou geklonken hebben? Zacht, beheerst, streng, zalvend, teder, helder, zangerig? Een beetje zoals die van Marlon Brando in Last Tango in Paris misschien? Van stemmen gesproken. Aan het onophoudelijk gepraat van de Fransen, toch van die van deze regio, ben ik me gaan ergeren. Deze mensensoort lijkt geen ogenblik te kunnen zwijgen. Onophoudelijk dat getater zonder ook maar iets wezenlijks mee te delen. Op Radio Monte Carlo valt het nog meer op dan in het echte leven. Gisteren in de bus van Port-Saint-Louis terug naar Arles had ik vooral behoefte aan rust en stilte maar de buschauffeur gunde mij die niet. Ging hij ervan uit dat alle passagiers van dat geleuter hielden, van die dwaze spelletjes en quizzen, van het winnen en nog eens winnen? Inderdaad lijkt niemand te verliezen op Radio Monte Carlo. Het holle gepraat wordt af en toe onderbroken met Franse bombastische melodramapop, genre Michel Delpech (“Pour un flirt”, “Fais un bébé”) en Eric Charden (“L’été s’ra chaud”). De échte warme muziek van Bizet, L’Arlésienne om maar een compositie te noemen, zou me mogelijk niet hebben gestoord, maar dit pandemonium veranderde mij bijkans in een moordlustige gek. Toch kan ik niet geloven dat alle Fransen zo zijn, al kunnen Parijse intellectuelen ook flink uit hun nek lullen. Ach, mijn gezeur zal ook wel wat met vakantieverveling te maken hebben. Ik mag de mensheid zeker niet in groepen gaan indelen, in volkeren of naties bijvoorbeeld. Nationalisme is een vorm van collectieve waanzin. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Met al te onverdraagzaam te gaan denken en me te gaan ergeren aan de ‘eigenaardigheden’ van de autochtonen zou ik de schoonheid van deze streek nog vergeten. En niet alleen de schoonheid van de Camargue  maar ook van de mensen van hier. Van Gogh heeft die letterlijk in de verf gezet.

[Nachten aan de Kant 49. Zomer 1979]

Kwitantie Camping City, Arles, 17 juli 1979

[1] Dante, De Goddelijke Komedie, Inferno Canto IX:106-133.

Dante beschrijft hier de plek waar de ketters van alle sekten en hun volgelingen begraven liggen. De leden van Schild en vriend, anti-vaxxers en aanhangers van samenzweringstheorieën van hun tijd, zeg maar.

“Zodra ik binnen was, liet ik, verlangend om de toestand in die vesting te zien, mijn ogen rondgaan. En aan beide kanten zag ik toen een uitgestrekte vlakte vol droefenis en zware folteringen. Zoals in Arles, waar de Rhône tot stilstand komt, en in Pola, waar de Golf van Quarnero Italië’s grenzen bespoelt, allerlei graven het terrein oneffen maken, zo was dat ook daar aan alle kanten het geval, maar de manier waarop was veel gruwelijker. Want overal verspreid flikkerden vlammen, die de graftomben zo met hun gloed zengden dat geen smid ooit het ijzer gloeiender wil hebben.”
Vertaald door Frans van Dooren.

AANKOMST IN ARLES

Arles in 2018. Foto: MP

[Nachten aan de Kant 46. Zomer 1979]

In de vroege ochtend kort voor zonsopgang kwamen Martin en Senga met de trein uit Parijs in Arles aan. De lucht was bewolkt, het zag ernaar uit dat het zou gaan regenen. Wat volgt zijn uittreksels uit het reisdagboek van Martins verblijf in Arles en Saintes-Maries-de-la-mer.

Arles, vrijdag 13 juli 1979.

Het station van Arles ligt aan de Rhône. Zo vroeg in de ochtend is de stroom mooi en statig, zeker, maar er gaat ook iets sombers en triests van uit, zoals van alle grote rivieren. In The River’s Invitation, een aangrijpende blues van Percy Mayfield, komt die tristesse perfect tot uiting.

In de trein de hele nacht wakker gelegen en gezweet. Bij het vertrek uit Parijs een angstaanval en hyperventilatie. Na enkele kalmeerpillen ging het wat beter. Couchettes, dat nooit meer. Je hebt er nauwelijks plaats om je armen en benen te strekken. Zes slaapplaatsen in één benepen hok. Toch waren de medereizigers geen lastige mensen. Ze waren rustig, waarschijnlijk sliepen ze zelfs. Waarom lukte mij dat dan niet? Onder meer omdat ik er niet op vertrouwde dat we op tijd zouden worden gewekt. Hoe dom wantrouwen kan zijn. Vanwaar komt die onzekerheid? Wakker gelegen, maar wel met mijn ogen toe, dus ook niets van het landschap gezien.

Pas na zonsopgang stel je vast dat Arles een prachtig oud stadje is. Je ziet hier personages die je kent uit het werk van Van Gogh zomaar voorbij kuieren. Een bedelaar bij het Théâtre Antique komt zo uit een schilderij van de Nederlandse meester gestapt.

Toen we een tweede keer aan de Rhône kwamen, brak de zon opeens door de wolken en voelden we de Zuiderse warmte opnieuw. Dat was van mei 1976 geleden, het moment van mijn eerste onderdompeling in het licht en de geuren van de Provence. Nu hadden we net koffie gedronken in zo’n typische mok in een café op Place Lamartine. Ook de kelners daar hadden iets Van Gogh-achtigs, vooral hun ogen, die me meteen deden denken aan de melancholische blik van Docteur Gachet, die overigens niet van hier was maar in Auvers-sur-Oise, ten noorden van Parijs, woonde. Zou die kunstenaarsvriend werkelijk zo’n zwaarmoedige man zijn geweest? Ik las dat zijn doctoraatsthesis een ‘étude sur la mélancolie’ was.

Ja, toen we een tweede keer aan de Rhône kwamen toonde de rivier haar spiegelende glans, alsof zij met haar glinsterende rimpelingen onze vermoeidheid wilde verdrijven. Een vrolijke uitbundigheid overmande ons toen we bij toeval op de markt belandden. De Marché d’Arles, dichtbij het Théâtre Antique, is een kunstwerk, maar dan wel één dat leeft en zindert. De kleur van de groenten, de omvang van de bollen knoflook, de geur van de olijven, de asymmetrische vorm van de tomaten, het sensuele van de warme gele lupinebonen.

Het is gaan waaien. Is het een aankondiging van de mistral? Ik zit nu op de grond voor ons tentje. Dit kampeerterrein ligt een heel eind van het station vandaan. We zijn er op korte tijd in geslaagd om onze kleine tent op te zetten, maar nu ben ik er toch niet helemaal gerust in. Ons tentje zou best wel eens omver kunnen waaien, met deze harde wind. Senga is zich gaan wassen, daarna ben ik aan de beurt. Ik adem de rijke geuren van de Provençaalse avond in.

Arles in 2018. Foto: MP.

HET VERTREK (NAAR DE CAMARGUE)

Les valseuses, Bertrand Blier

[Nachten aan de Kant 43]

Na veel feestgedruis bij Ercola, een vrolijk kunstenaarscollectief in de Wolstraat, en – haast traditiegetrouw – bij Robert en Maryse in Cinderella’s Ballroom en na menig vriendenbezoek zijn we dan toch naar Frankrijk kunnen vertrekken. Naar de Camargue zijn we op weg gegaan. Dat is voor ons dat jaar een soort van bestemming, hoewel onze kennis van de regio schaars is. Alleen maar dat het een uitgestrekt moerasgebied is, weten we met zekerheid, de delta van de Rhône, en dat er wilde paarden en roze flamingo’s in het wild leven. In reisgidsen hadden we meer informatie kunnen vinden maar daar waren we tegen. We wilden ons geen toeristische bezienswaardigheden laten opdringen. Welbeschouwd weten we niet wat de hoedanigheid van ons reisdoel is. Veel meer dan een plaatsnaam, Camargue, is het niet. Hoe we ernaartoe moeten reizen is evenzeer een groot vraagteken. Het is een tijd dat we nog van verrassingen houden. Still love remains in some strong heart, keep your mind open, die woorden uit een song van Kaleidoscope, waren al lang een soort van credo voor mij.

Rond het middaguur vertrekken we uit ons hoofdkwartier in de Dolfijnstraat. Om te liften valt het weer goed mee; warm met een koele bries. Eerst tot Sint-Niklaas met een handelsreiziger, dan naar Gent met een zo te zien wat gestresseerde liefhebber van Ierland en Ierse folkmuziek. Spraakzaam is de man niet, tenzij wat die Ierse folk betreft. De Baai van Galway en Ierse folk, dat is mijn lust en mijn leven, zegt hij. De hele rit lang moeten we dat gefiedel aanhoren en een paar klaagliederen van Johnny Cash er nog bovenop. Ook een Ier? Of toch eerder van Engelse komaf? Zijn betovergrootmoeder een hoer uit Covent Garden? Zijn overgrootvader een unfortunate lad? Ik word er al gauw chagrijnig van.
De volgende halte is Kortrijk, bekend van de Guldensporenslag, al was ik daar op dat moment niet eens zo zeker van. Mogelijk was het hele verhaal over Jacob van Châtillon, Gwijde van Dampierre en Willem van Gulik, heer van de elf heerlijkheden van Sint-Servaas, wel helemaal verzonnen. Sinds ik De leeuw van Vlaanderen had gelezen had ik heel wat echte slagvelden gezien, vooral die van liefde en vriendschap. Hendrik Conscience was alleen nog maar de naam van een Antwerps plein in de nabijheid waarvan onze nachtelijke avonturen zich voltrokken. Toevallig komt daar in Kortrijk Willy Boy in zijn vrachtauto voorbijrijden. We hadden de avond tevoren in onze keuken nog Tripels met hem zitten te drinken. Tijd om wat te praten hebben we niet, hij moet dringend naar Brussel terug; leverde pas nog materiaal bij een bedrijfje ergens aan de Franse grens en liep daar vertraging op.

In Menen, net voor die grens, duurt het wachten lang. Maar altijd stopt er dan toch wel een barmhartige ziel in een deux chevaux of een Renault 4. Dit keer is de verlosser een vriendelijke maar zwijgzame jongeman. In zijn kleine rammelkar van een bestelwagen voert hij ons tot in het centrum van Parijs. De jongen is al even schuchter als wij. Hij lijkt wat op Claude Faraldo in zijn film Les fleurs du miel. Voor wie de film heeft gezien: Paul, de drankleverancier. Omdat het wagentje zo rammelt, staat de muziek erg luid. Bij songs die onze chauffeur leuk vindt draait hij de volumeknop naar rechts. Dat is onder meer het geval bij Satisfaction in de versie van Otis Redding en Venus van Shocking Blue. Well, I’m your Venus, I’m your fire, what’s your desire? Dat is ook een vorm van communicatie, en wel een die me nauw aan het hart ligt. Mijn hart overvol te wantrouwen verlangen.
We passeren Villeneuve, en dat is het ook echt, een volledig nieuwe stad, met een indrukwekkende architectuur, maar wat betekent toch cité scientifique? Hoe kon ik daarover nooit iets hebben gelezen? Als we door Arras rijden heb ik opeens een soort van visioen. Als ik op een keer Arras zal bezoeken en er door de straten slenteren, zal ik daar alles herkennen, niet alleen elk huis en elk gebouw en elke straat maar ook alle inwoners en zelfs hun huisdieren. In Arras zal ik een vrouw ontmoeten die Sarra heet. Ze drijft een theehuis en draait platen van John Coltrane, Miles Davis en Don Cherry en is helemaal weg van Waltz for Debby van Bill Evans. Ze heeft lange rode haren en lijkt sprekend op de vrouw op het schilderij I lock my door upon myself van Fernand Khnopff. Als ik weer bij mijn positieven kom voel ik me wat schuldig. Heb ik Senga in mijn visioen al niet voorgoed verlaten?

Voor de rest zie ik een monotoon landschap: het Noorden van Frankrijk. Op de radio klinkt de nieuwslezer overdreven opgelucht: “Skylab, c’est fini!”. Het ruimtestation was een onbestuurbaar projectiel geworden en verbrandt nu in de atmosfeer. Brokstukken ervan komen in de Indische Oceaan en op Australië terecht. Niemand hoeft zich nu nog zorgen te maken. Het bidden om bescherming kan ophouden, bange mensen in Afghanistan en India mogen hun grotten weer verlaten. De verkoop van de Skylabrestanten kan dra beginnen [1].

Het is nu 18.30 uur en snikheet. We naderen Parijs. De jongen vraagt waar we precies moeten zijn. Ergens in het centrum, zeg ik. En daar brengt hij ons heen, naar het hart van deze wonderlijke stad, naar de Opéra. Van de verkeersdrukte tijdens het spitsuur krijg ik meteen een astma-aanval. Maar die krijg ik klein met enkele inhalaties Berotec.

Hier staan we dan, verloren in de zonovergoten lichtstad. Besluiteloos, zoals zo vaak. Quo vadis, Senga? Naar het Quartier Latin, de enige wijk waarmee we wat vertrouwd zijn? We lopen over de Boulevard Saint-Germain en zoeken in de zijstraten naar een betaalbaar hotel. Alles lijkt te zijn volgeboekt. Het is al na achten. Een zenuwinzinking nabij nemen we een kamer in een luizig en nogal duur tweesterrenhotel: Hôtel de Lisbonne. Hoe komt het dat slechte hotels vaak naar andere steden zijn genoemd? In de kamer krijgt Senga een hevige hoestbui waarbij ze zelfs bloed opgeeft. Zou het tuberculose zijn? Na ons wat opgefrist te hebben gaan we op zoek naar een restaurant. In de Rue Jacob kondigt de schemering de nacht aan, ons vertrouwde element. Ik zou nog door een ellenlange nacht van depressie en jaren aanslepende psychoanalyse moeten gaan om in te zien dat alleen de dag verlossing brengt.

Parijs

 [1] Op 13 juli vond de Australiër Stan Thornton een paar kleine stukjes van het Skylab in Esperance.

MADAME BOVARY IN DE CAMARGUE

2012_09_ALGARVEpanasonic 080.JPG

Laten we een korte reis maken naar Les Saintes-Maries-de-la-Mer in de Camargue. In dat stadje bevindt zich de Zwarte Madonna, die Sara wordt genoemd. Het is een belangrijke bedevaartplaats voor zigeuners. Bob Dylan ontmoette er een zigeunerkoning, of zo leert ons toch de legende. Inderdaad, Bob Dylan bestaat niet echt: hij is een legendarische figuur, een mythische held. Uit een andere legende leren we dat hij er enkele maanden in een tent leefde samen met zijn vrouw Sara en hun kinderen, waaronder Jesse en Jakob. Voor de song & dance man was het een vruchtbare tijd.

Op het uitgestrekte grondgebied van Les Saintes-Maries-de-la-Mer, woont Emma Bovary met haar oudere echtgenoot in een riante villa. Zover het oog reikt niets dan moerassen en in de verte de Middellandse Zee. Madame Bovary leidt een eenzaam bestaan: vanwege zijn doktersberoep is haar echtgenoot vaak uithuizig. Haar enige gezelschap zijn dan haar zes witte paarden. Vaak, als ze een rit maakt om de flamingo’s te gaan begroeten, of gewoon maar voor het plezier, waant ze zich een edele vrouw uit de Middeleeuwen: Madame Bovary heeft veel historische romans gelezen.

Op een zomerdag komt de jonge reiziger Mathieu F. in het stadje aan. Op het terras van een café ontwaart hij Madame Bovary en wordt meteen smoorverliefd. Zij echter lijkt hem niet eens op te merken. Mathieu F. verneemt dat Emma Bovary niet alleen paardrijdt maar ook veel tijd doorbrengt op het strand. Het is daar, gezeten onder een parasol, dat ze haar romans verslindt. Mathieu F., hoewel een reiziger in hart en ziel, kan niet weg uit de streek: de vrouw, van een uitzonderlijke schoonheid, rode haren, vurige ogen, lange benen en sierlijk in al haar bewegingen, heeft hem betoverd. Hij moet en zal in haar buurt blijven.

Hoewel hij niet van het leven op het strand houdt brengt hij daar nu elke dag ettelijke uren door. Mathieu heeft het gevoel dat hij en Madame Bovary elkaar al eerder hebben gekend, misschien wel in een vorig leven. Later pas ontdekt hij dat ze sterk gelijkt op zijn jeugdliefde, toevallig een Sarah, die hij hartstochtelijk liefhad maar helaas in een kaartspel – tijdens een dronken nacht – verloor aan een andere man. Hij weet echter dat het niet het spel was dat hen heeft gescheiden, maar het noodlot.

Nu hij in Madame Bovary’s nabijheid vertoeft, heeft hij nog maar één wens: haar liefde te winnen en voor altijd zijn leven met haar te delen. Haar te beminnen zoals geen enkele andere sterveling dat kan. Wat kan hij doen opdat die wens, zelfs maar gedeeltelijk, in vervulling zou gaan?

Soms zit hij met zijn nieuwe vrienden kaart te spelen in een van de bars in het van hitte zinderende stadje. Zijn hoofd is echter elders, zelfs als hij nuchter is. Zo verliest hij een groot deel van zijn geld en zal hij al gauw zijn hotelkamer niet meer kunnen betalen.

Emma Bovary is niet zo wereldvreemd dat ze Mathieu nog niet heeft opgemerkt. Op straat wordt er over hem en over zijn smachtende liefde gepraat en velen vinden hem een sentimentele dwaas. De zigeuners hebben al enkele liedjes over zijn onbeantwoorde, tragische liefde geschreven.  Een van die liederen zal Bob Dylan inspireren voor zijn ballade ‘Sara’, terug te vinden op zijn meest liefdevolle, zijn enige van werkelijk mededogen getuigende elpee, ‘Desire’. Wel wat vreemd dat hij de song ‘Sara’ heeft genoemd en niet ‘Emma’, maar ongewoon is het nu ook weer niet.

Als Mathieu’s laatste avond in Les Saintes-Maries-de-la-Mer aanbreekt komt Madame Bovary hem opzoeken. Ze drinken champagne in de lobby van zijn hotel en vertellen elkaar over hun leven van eenzaamheid en verlangen. Emma’s begeerte, om niet te zeggen haar lustgevoelens, wint het al gauw van haar schuchtere gereserveerdheid. Ze valt voor de charmes van Mathieu, die in haar ogen iets heeft van de desperado’s waar ze al zoveel over heeft gelezen. Het verhaal van die nacht wordt bezongen door Gram Parsons en Emmylou Harris in ‘We’ll Sweep Out The Ashes In The Morning’. Het is best mogelijk dat Parsons het verhaal heeft opgevangen toen hij in de villa van Keith Richards in Villefranche-sur-Mer verbleef, waar the Rolling Stones ‘Exile On Main Street’ opnamen.

Als Mathieu ontwaakt smeulen de assen nog na in de open haard, maar Emma Bovary is weg. In een korte brief schrijft ze, niet zonder passie, dat ze haar man niet aan zijn lot kan overlaten, dat hij haar meer nodig heeft dan Mathieu; Mathieu is nog jong, haar man is oud, maar dat ze hem, Mathieu, nooit zal vergeten, dat ze altijd van hem zal blijven houden. Maar nee, ze kan hem niet vergezellen naar het vreemde land dat zijn bestemming is. Ze moet in Les-Saintes-Maries blijven, bij haar man, haar zes witte paarden, de flamingo’s en bij Sara, de Zwarte Madonna.

Foto: Martin Pulaski, Santa Luzia, 18 september 2012.